lËLDËUSCilE lii\ IVIEUWEOIEPER COURANT. 1878. N". 140. Jaargang 36. Vrijdag 22 November. Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1 SALVE KRISTIANSEN. „W ij huldigen het goed e." Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.30. t u franco per post - 1.65. Uitg-ever A. A. BAKKER Cz. Bureau: MOLENPLEIN N°. 163. Prijs der Advertentiën: Van 11 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Eiken Donderdag: vertrekt de mail naar Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur. HELDER en NIEUW ED1EP, 21 November. Benoemd tot hulponderwijzer te Venhuizen de heer P. Schuitemaker van hier. De minister van Marine zegt in zijn memorie van antwoord op het voorloopig verslag van zijn begrooting: „De klagt over de vreemde mythologische namen aan de schepen ran onze Marine gegeven, door eenige leden geuit, komt den minister ongegrond voor. Waar Grïeksche en Romeinsche goden en godinnen, reeds sedert jaren her, de eer genoten hebben als peters en meters over Nederlandsche oorlogschepen te staan, kan het, naar het gevoelen van den minister, niet euvel geduid worden, dat aan de Noor- sche goden, die eertijds in deze gewesten door onze voor ouders werden vereerd, diezelfde gunst wordt betoond. Hierbij zij in herinnering gebragt, dat het geven van Nederlandsche namen aan die vaartuigen vroeger menig- malen den spotlust van sommigen heeft opgewekt, en onder anderen de Marine heeft doen vergelijken met eenen zoölogischen tuin." Over de zaak der zandbank voor de IJmuider haven deelt de minister van Marine het volgende mede: „Toen de kust van IJmuiden in Mei door de zee-officieren, werkzaam bij de hydrographie, werd opgelood en in kaart gebragt, bestond de bewuste zandbank buiten de hoofden nog niet. Wol werd ter plaatse van de zaadstortingen eenige verondieping waargenomen, doch volstrekt nog niet in die mate, dat daaruit eenig bezwaar voor de scheepvaart fion ontstaan. Tot het doen en openbaar maken van loodingen voor IJmuiden, evenals in den Rotterdamsclien waterweg, be staat, naar het den minister voorkomt, geen noodzake lijkheid, daar IJmuiden niet evenals de Rotterdamsche waterweg beschouwd kan worden, een zeegat te zijn, waarvan de diepten zoodanige veranderingen ondergaan, dat het openbaar maken daarvan eenig noemenswaardig nut aan de scheepvaart zoude kunnen opleveren." Het landbouw-onderwijs, dat de afdeeling Waarden Groet der Hollandsche Maatschappij van Landbouw zich voorgesteld had te geven, zal achterwege blijven. Van de drie gemeenteraden toch, aan welke subsidie voor deze zaak aangevraagd was, heeft die van Oude Niedorp na ettelijke weken wachtens volstrekt niets van zich laten hooren; die van Nieuwe Niedorp verklaarde zich ongezind om daaraan mede te werken; alleen die van Winkel be- EEN NOORDSCH VERHAAL, door JONAS LIK. (Vervolg.) Groot was, Salvé's verbazing toen hij van eeu zeereis thuiskwam, waarop hij een Engelsclie bark tot aan Hesnaes had uitgcloosd, en zijn huis leeg vond. Hij begaf zich dadelijk naar Arendal. Zijne vrouw ontving hem zoo kalm en zoo volkomen op haar gemak, dat hij er versteld van stond. „Dag, Salvé," sprak zij, hem de hand reikende, „ik ben ongerust over u geweest; maar, Goddank! nu zijt ge er weer.... Sst!" ging zij voort met haar vinger voor haar mond, „men mag in de woning van eene zieke geen leven maken. Waar is Gjert?" Salvé begreep niets van die manier van doen. Gewoonlijk ginyen de dingen niet zoo in hun werk. Anders wa9 hij hét altijd die zich het eerst liet hooren en den toon aangaf voor het echtelijk samenzijn na zijn afwezigheid. „Gjert is thuis gebleven om op den boêl te passen," antwoordde hij kortaf. „Hoe is het met uwe tante? .Is zij wezenlijk zoo erg ziek?" „Ga maar mede, dan kunt ge het zelf zienmaar loop wat voor zichtig." De loods geroeide altijd min of meer een zekere verlegenheid als hij zich in tegenwoordigheid van moeder Kristine bevond; hij vreesde haar doordringenden blik en kon den ernstigen raad niet vergeten, dien hij bij zekere gelegenheid van haar ontvangen had, toen hij van zijn verre reize terugkwam. „Zoek Elisabeth niet weêr op, als gij nog den minsten twijfel jegens haar koestert," had de goede vrouw gezegd; „anders zult gij de oorzaak van uw beider ongeluk zijn." Was de profetie niet uitgekomen De ontmoeting ging vrij goed, totdat er een noodlottig incident tusschenbeiden kwam. Moeder Kristine, die vau hare nicht het bezoek van mevrouw Deck vernomen had, bracht onvoorzichtig genoeg die gebeurtenis ter sprake; en meer was er niet noodig om Salvé's gemoed in vuur en vlam te zetten. Toen zij hem uitliet, zeide Elisabeth: „Ik moet noodzakelijk hier blijven totdat tante beter is." „Wel zeker," sprak Salvé bitter: „en ge hebt dan gezelschap meteen." „Bedoelt ge mevrouw Beek? Ik ben heel blijde dat ze hier geweest is, dat kan ik u wel zeggen, want ik ben erg aan haar gehecht. Trouwens, waarom zou ik haar ontwijken? Deukt gij dat er redenen zijn die haar huis Yoor mij gesloten houden? Salvé, antwoordde de aanvragen met toezegging van de verlangde subsidie. Daar deze echter op zichzelve te gering is om de zaak aan te vangen, zal er voorloopig geen gevolg aan gegeven worden. De afdeeling Winkel van Volksonderwijs heeft be sloten pogingen in 't werk te stellen om herbalings-onderwijs te steunen en een schoolspaarbank in te voeren. Voor het eerste worden getuigschriften en premiën toegezegd aan jongelingen boven de 14 jaar, die met genoegzamen ijver de school bezoeken. Voor het laatste is een commissie benoemd, ten einde de zaak te onderzoeken en nadere voor stellen aan de afdeeling te doen. Eenige ingezetenen te Amsterdam willen een of meer kinderspeelplaatsen, zoogenaamde volkstuinen, gelijk hier en daar in het buitenland worden aangetroffen, aanleggen. Men leest in het Hbld.Wij deelden onlangs mede dat in de diamantvelden aan de Kaap de Goede Hoop een diamant is gevonden, die 245 karaat (ongeveer een Nederl. ons) weegt. De kolossale steen is thans te Amsterdam in handen van den heer Jac. S. Metz, die met de bewerking is belast. Het slijpen geschiedt in de diamantslijperij in de Valckenierstraat. Na geslepen te zijn zal de steen een merkwaardige brillant opleveren, natuurlijk door het ver lies van het slijpen, van geringer gewigt dan in ruwen vorm. Het is niet met zekerheid te bepalen, hoeveel de steen dan waai'd zal zijn, maar mogt een huisvader zijne ega er tegen St.-Nicolaas meê willen verrassen, dan zal hij zich dat genoegen wel voor een half millioen gulden kunnen verschaffen. A. Parmentier, de voortvlugtige bediende mot circa f20000 van de Crediet-vereeniging te Amsterdam, is te New-York in hechtenis genomen en moet zich op weg naar Nederland bevinden, natuurlijk onder behoorlijk geleide. De Provinciale Staten van Noordbrabant hebben jl. Dingsdag met 47 tegen 11 stemmen toegestaan eene bijdrage van één millioen in de kosten van aanleg van een kanaal van Venlo naar het Hollandsch diep, mits het Rijk het geheele werk uitvoere. Meer en meer wordt men versterkt in het vermoeden, dat het schip op den Banjaard vergaan, de Glück Auf is van Stettin. Jl. Maandag zijn met de mailboot te Ylissingen aangekomen een veertigtal Amerikaansche negers en negerinnen, uitmakende een tooneelgezelschap, dat te Lon den een stuk, getiteld Uncle Tom, heeft opgevoerd en thans op weg was naar Berlijn, om daar hetzelfde stuk te vertoonen. ter wille onzer liefde, laat er een einde komen aan dat ongegronde wantrouwen!" Zij zweeg, bijna verschrikt over hare eigene stoutmoedigheid, terwijl Salvé haar sprakeloos van verbijstering bleef aanstaren. Er lichtte een onheilspellende gloed in zijne oogen; het was of er een demon over hem vaardig werd, dien hij niet kou meester worden. Toch bedwong hij zich. „Dag, Elisabeth," sprak hij; „ik kom over drie dagen terug." Kort daarna stevende de loods naar het eiland Mardö. Onder het sturen van zijn vaartuig dacht hij na over de woorden die hij met zijne vrouw gewisseld had. Hij zag er een heirleger van ver wijtingen uit voortspruiten en verwachtte eene ernstige botsing. Begunstigd door het onzijdige terrein waarop zij zich bevond, scheen Elisabeth zich te verheffen en hare voorwaarden te stellen. Zij had even goed een vat buskruit onder zijn huis kunnen leggen, met bedreiging van er den brand in te zullen steken. Hun leven was niet gelukkig, dat stond vast; maar wiens schuld was dat? Had zij hem niet, reeds toen hij nog jong was, zijn vertrouwen benomen? Hij was bovendien doordrongen van het denkbeeld dat zij, die altijd gedroomd had van den luister der militaire marine, zich nooit had kunnen schikken in haar lagen stand. Toen hij te Mardö was aangekomen legde hij zwijgend den kotter vast, bijna zonder Gjert, die buiten gekomen was om hem te helpen, met een blik te verwaardigen. Het was een treurige avond tusschen vader en zoon. Gjert vroeg schuchter naar tijding van zijn moeder. Salvé antwoordde dat hij baar den volgenden dag mocht gaan bezoeken, en zond hem daarop naar bed; maar hij zelf had geen slaap. Toen hij den volgenden morgen beneden kwam, zag de jongen zijn vader op een houten stoel zitten slapen. „Gjert," zeide hij toen hij wakker werd, „ik heb u beloofd dat ge naar uwe moeder moogt gaanzij heeft gisteren naar u gevraagd." „Vader, als zij niet ziek is, blijf ik even graag hier, totdat gij er zelf heengaat. Zij heeft Ilenrik toch bij zich." „Dat maakt niet uit," zei Salvé, schoon hij blijkbaar getron'cn was door die kinderlijke gehechtheid; „ik verlang dat gij er heengaat. Moeder heeft niets medegenomengij moest hare Zon- dagsche kleêren gaan brengen." Toen hij vertrok, ging zijn vader met hem mede tot aan het strand en zeide op eenigszins bitteren toon: j „Doe mijne groeten aan moeder en zeg haar dat ik overmorgen zelf kom. Ge zult goed oppassen, niet waar? Ik geef u alleen I de riemen mede, want ik durf u niet alleen laten gaan met In de Zutpli. Crt. wordt geklaagd over de stuitende wijze, waarop de adressen van de Yereeniging voor de statistiek in Nederland en van 't Utrechtsch Genootschap, tot oprigting van een centraal-bureau voor statistiek, door den minister van Binnenl. Zaken zijn beantwoord. „Meer succes," zegt verder de briefschrijver, „beeft het hoofd bestuur van Multapatiorsbond met zijn adres over de tapperijen, dat in verschillende streken van het land door adhaesie-adressen gevolgd is. Het is u misschien bekend, dat in bedoelde adressen wordt gevraagd, maatregelen te nemen tot bestrijding van het misbruik van sterken drank, zoowel door het uitvaardigen van strafbepalingen tegen dronkenschap als door beperking van het aantal drank huizen, door slechts een beperkt aantal in verhouding tot de bevolking patenten of licences uit te reiken. Aan den eersten wensch nu zal waarschijnlijk voldaan worden bij het nieuwe strafwetboek, terwijl de minister van Financiën, blijkens zijn antwoord op het verslag der middelenwet, ook niet afkeerig is om aan laatstgenoemd verlangen te gemoet te kotnen. Wel verklaart de minister niet uitdrukkelijk welke maatregelen hij wil nemen, maar in elk geval zullen de toegezegde maatregelen de strekking hebben om aijn de toeneming van het aantal kroegen en tapperijen paal en perk te stellen. Het wordt dan ook wel tijd, dat er in die rigting eens iets gedaan wordt. Na België heeft Nederland in verhouding tot de bevolking het grootste aantal lokalen, waar s erke drank wordt geschonken. En de minister van Financiën weet het best hoezeer het gebruik en helaas! ook het misbruik toeneemt; want nu reeds trekt hij elk jaar ruim 22 millioen uit de opbrengst van den accijns op binnen- en buitenlandsch gedistilleerd. In 1876 wees de heer Verniers v. d. Loeff in de Tweede Kamer der Staten-Gcneraal op het onrust barend verschijnsel, dat ons volk dagelijks 1000 vaten jenever drinkt; maar indien hij nu lid van de Kamer was, zou hij er op kunnen wijzen, dat in dien korten tijd het cijfer reeds tot 1100 vaten per dag is gestegen." Uit Batavia wordt dd. 11 dezer gemeld: „Naar men verneemt, is de eisch van hadji Abdul Rachman als voorwaarde zijner onderwerping geweest: f 150,000 in de hand, een jaargeld van f 1000 's maands en.... de orde van den Nederlandschen Leeuw." Alle waagstukken van kapiten Boyton, die van de Amerikanen, welke met een klein vaartuig den Oceaan overstaken, om de tentoonstelling te Parijs te bezoeken, en wat men verder van dien aard gehoord heeft, zullen welhaast overtroffen worden. Een werktuigkundige in het zeil." De kleine zeevaarder verwijderde zich snel. Salvé keek hem na met een vaderlijken blik; nadat hij vervolgens een poos op het strand rondgedwaald had, dreef zijn onrustig gemoed hem weêr naar huis terug, waar hij zich het overige van den dag opsloot. Het was een hardnekkige strijd tusschen de verschillende gevoelens die zijn hart bestormden: aan den eenen kant zijne liefde, sterker en vuriger dan ooit; aan den anderen kant dat vreeselijke wan trouwen, dat hij niet van zich af kon zetfen. Wat hem vooral het spoor bijster maakte, was de houding die Elisabeth thans had aangenomen. Zij mishaagde hem er niet mede; hij vond er de fiere en woeste onafhankelijkheid in terug, die hem voormaals zoo bekoord had; maar de gedachte dat een zoo plotselinge verandering het gevolg was van een bezoek van mevrouw Beek, ergerde hem in de hoogste mate. „Ik mag die Becks wel heel dankbaar wezen!" mompelde hij spottend; „al mijn levensplagen zijn uit dat uilennest afkomstig. Wat is er toch aan de hand tusschen hen en Elisabeth? Eigenlijk gezegd, ben ik nooit het rechte te weten gekomen van hare betrekking tot die familie. Zij heeft mij laten beloven dat ik nooit aan haar zou twijfelen; maar dat is niet voldoende: zij kon mij de zaak ook wel duidelijk maken." Het volgeude oogenblilc hadden zijne gedachten reeds een anderen loop genomen. Hij had spijt over zijn achterdocht; hij geloofde aan de liefde zijner vrouw, en herinnerde zich al de bewijzen die zij er van gegeven had; wel verre van te reikhalzen naar grootheid en te blozen omdat zij slechts de vrouw van een armen loods was, zag hij haar in zijn gedachten trotsch op hem, hem met hart en ziel genegen, en bereid tot alle opofferingen. Te midden van dat alles werd de eenzaamheid hem hinderlijk. Hij doorliep als eene gefolterde ziel dit huis, waar eeno sombere treurigheid hcerschte sedert Elisabeth er niet meer was. Wat al herinneringen biacht hun kamer hem voor den geest! Daar, voor dien spiegel, kamde zij hare fraaie liaren; daar, bij dat venster, zat zij altijd te werken. Een oogenblik verbeeldde hij zich dat zij voor altijd weg was en nooit meer zou terugkeeren. „Ik heb het verdiend," mompelde hij, terwijl liet klamme zweet op zijn voorhoofd parelde; „ik heb het alleen aan mij zeiven te wijten." Weldra schepte hij weder moed; de goede voornemens werden weder bij hem levendig; doch altijd met eenig voorbehoud, zooals zijn zonderling karakter dat medebracht. „Ik zal haar niets verwijten; ik zal haar vriendelijk toespreken.... ja, maar, zij zal buigen." (Wordt vervolgd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1878 | | pagina 1