Maatschappij Nederland hebben zich ieder afzonderlijk tot
dit doel vereenigd.
Ter verduidelijking van ons berigt omtrent de bijeen
komst van officieren der zeemagt, in de Marine-Club alhier
gehouden, deelen we, door eene vriendelijke hand daartoe
in staat gesteld, nog het volgende mede: In bedoelde
bijeenkomst werd door den vice-admiraal van Rees en een
40tal officieren besloten, aan het état-major van de Willem
Barends een bewijs van hulde te brengen, omdat met de
aanwezige middelen meer werd verrigt dan redelijkerwijze
te verwachten was. Verder werd het' gevoelen uitge
sproken, dat togten naar de IJszee onder zulke officieren
goede resultaten moeten opleveren, mits andere middelen
worden aangewend. Aan de volharding van de heeren
de Bruijne, Speelman en Beijnen werd algemeen hulde
gebragt. Eindelijk werd, evenals vroeger, het uitzenden
van een zeilschip minder geraden geoordeeld.
Door de machinisten 2de kl. der Marine G. J.
Dekkers en J. G. Grusclike is voldoend examen afgelegd
voor de betrekking van machinist 1ste kl. bij de Marine.
Te Middelburg is jl. Dingsdag overleden de lieer
dr. A. A. Fokker, inspecteur van het geneeskundig staats-
toezigt in Zeeland.
„Was in het jaar 1851 de eerste wereldtentoonstelling
te Londen de aanleidende oorzaak van eene vergelijkende
beschouwing der kunst-industriële productie van de voor
naamste Europesche Rijken, en het uitgangspunt van in
grijpende hervormingen op dat gebied, ruim 25 jaren
later beloofde ook in Nederland eene wel is waar meer
bescheidene, maar daarom niet minder vruchtdragende
tentoonstelling, het keerpunt te worden op den weg, dien
de Nederlandsche kunstnijverheid in den loop der jongste
zestig jaren heeft ingeslagen.
En dagteekent van dat, in de geschiedenis der bescha
ving zoo gedenkwaardige eerste tentoonstellingsjaar 1851,
de systematische ontwikkeling der nijverheid van Engeland
en het vasteland van Europa, even groot kan de invloed
der in 1877 te Amsterdam gehouden tentoonstelling zijn
voor de Nederlandsche nijverheid, welke in vroegere
eeuwen de bewondering van geheel Europa wekte door
haar even praktisch als artistiek karakter.
Want de kostbare nationale kunst-traditiën, welke een
roemrijk voorgeslacht ons als onvervreemdbaar erfdeel
heeft nagelaten, sluimeren nog voort in het nageslacht.
Er is slechts een krachtige prikkel noodig, om de geest-
doovende zucht tot navolging en de onvoorwaardelijke
bewondering van den vreemde, welke thans bij ons alle
eigene ontwikkeling en vindingrijkheid dreigt te dooden,
weder te doen veranderen in de herleving van onze vroe
gere kunstvaardigheid."
Zoo luidt het begin der inleiding van het rapport der
Rijkscommissie tot het instellen van een onderzoek naar
den toestand der Nederlandsche kunst-nijverheid.
De slotsom van dat onderzoek der heeren P. N. Muller,
E. Gugel, David van der Keilen Jr. en J. R. de Krjiyff
(secretaris) is, dat de toestand der hedendaagsche Neder
landsche kunst-nijverheid bedroevend is, eene uitspraak,
die zeker weinig bemoedigend zou zijn, indien het verslag
niet tevens de uitspraak bevatte: „Doch, hoe treurig de
toestand ook zijn moge, hij is niet hopeloos, maar wel
degelijk voor verandering en verbetering vatbaar."
De middelen tot herstel, door de commissie aanbevolen,
zijn: a. herziening der regeling van het teeken-onderwijs
en der daarmede gepaard gaande middelen tot ontwikke
ling van kunstzin en kunstsmaak, op de lagere school, op
de scholen van middelbaar onderwijs en op degymnasiën;
b. stichting: 1. van een kunst-nijverheid-museum met
daaraan verbonden centrale school, werkplaatsen en bibli
otheek, tevens kweekschool voor teeken-onderwijzers
2. van industriële vakscholen, met daartoe behoorende
kunstverzamelingen, in de provinciën; c. het instellen van
eene permanente commissie, die belast is met de zorg voor
de afdoende regeling en de instandhouding van een dege
lijk en grondig teeken-onderwijs, en voor de belangen der
Nederlandsche kunstnijverheid in het algemeen.
Men schrijft ons van Texel, dd. 24 dezer:
„De Commissie, die in de laatste jaren aan den Burg
werkzaam was om gelden te verzamelen, ten einde daarvan
aan waarlijk behoeftigen eenige Nieuwjaarsgiften uit te
reiken, heeft zich ook nu weder vereenigd.
Het doel, dat zij beoogt het zooveel mogelijk weren
van bedelarij op den Nieuwjaarsdag is algemeen bekend
en zij moge de voldoening smaken, dat hare pogingen
meer en meer worden gewaardeerd.
De Commissie vertrouwt, dat zij ook dit jaar door
ruime bijdragen in staat zal worden gesteld, in menig
behoeftig gezin eene welkome gave te kunnen brengen en
dat alle ingezetenen zullen medewerken om de lastige en
onzedelijke bedelarij zooveel mogelijk tegen te werken.
Even als in vorige jaren zal aan een ieder gelegenheid
worden gegeven om kennis te nemen van de wijze, waarop
de Commissie de haar toevertrouwde gelden heeft besteed."
Men schrijft, ons van Alkmaar, dd. 24 dezer:
„Bij de heden gehouden aanbesteding van gemeente
werken in 1879 zijn' aannemers geworden van: 1. het
onderhouden van alle gemeente-gebouwen, scholen, brug
gen, riolen en verdere gemeentewerken, benevens het uit
voeren van eenige vernieuwingen aan die gebouwen
2. het doen van eenige vernieuwingen aan de bruggen;
3. het vernieuwen van eenige gedeelten walmuur, de
heer J. J. Tesselaar, aannemer alhier, te zamen voor f 19391.
Het leveren en vervoeren van de benoodigde materialen
voor de buitenwegen en voetpaden, enz., de heer J.
Oldenburg, aannemer te Bergen, voor f 4428.
Het onderhoud van den Hoever-schelpweg, van den
Bergerweg tot aan den straatweg naar Egmond aan zee,
met de daarbij behoorende werken, als: het tolhuis en
aanhooren, 2 bruggen en 7 duikers, de heer J. Olden
burg voornoemd, voor f 1340.
Alle perceelen te zamen zijn f 3782 beneden de raming
gebleven." j
De afdeeling Winkel der Vereeniging „het Witte
Kruis" telt thans ruim 90 leden. Zij heeft gunstig gewerkt
door het verstrekken van voedingsmiddelen aan typhus-
lijders en andere zieken. Op de jongste vergadering werd
bésloten, daarmede op grooter schaal voort te gaan, wan
neer het plan om buitengewone giften in te zamelen met
goed gevolg bekroond wordt. Tot bestuursleden werden
herbenoemd de heeren H. Koomen, P. Koomen en A. Nobel.
In de Hoornsche Crt. komt een brief voor van den
heer van Dedem aan den heer K. de Jong, lid der Tweede
Kamer. Naar aanleiding van de krasse motie, tegen dien
afgevaardigde uitgebragt in de Hollandsche Maatschappij
van Landbouw, geeft schrijver hem de verzekering, dat,
terwijl ook hij zich met de denkbeelden van den afgevaar
digde over landbouw-onderwijs niet kan vereenigen, dit
echter niet wegneemt, dat hij onverdeelden eerbied blijft
koesteren voor de toewijding en het talent, waarmede de
heer de Jong als Hoorn's afgevaardigde 's lands belang
behartigt.
Als tegenstelling van het verdwenen lijk van Stewart,
dat men nog steeds zoekt, en het verbranden van baron
de Palm's stoffelijk overschot, wiens asch op verlangen
van den overledene op de Iludson-rivier is uitgestrooid,
ontleenen wij het volgende aandoenlijke verhaal aan een
schrijven uit New-York, dd. 30 Nov. 11., aan het N. v. d. Dag:
„Een knaapje, niet over 11 jaar oud, in wiens trekken
men den honger lezen kon en die slechts kleêren aanhad
in naam, kwam in een timmermanswinkel van een mijner
vrienden en zeide na eenig aarzelen tot den meesterknecht:
„We wilden een grafteeken hebben voor moeder. Zij
stierf verleden winter en de graven worden zoo digt en
dik, dat wij haar bijna niet meer vinden kunnen. We
gingen er Zondag heen en konden 't bijna niet vinden.
We wilden nu een houten grafsteen hebben, anders ver
liezen we 't graf. Toen we dachten, dat we 't verloren
hadden, huilde John, en Mary huilde, en ik beefde zóó,
dat ik niet praten kon."
„Waar is je vader?" vroeg de timmerman.
„O, hij is thuis; hij gaat er nooit heen als wij er
heengaan. Ik denk, hij hield niet veel van moe, want hij
was niet thuis toen' zij stierf en wou geen kist koopen.
Als we soms op de stoep zitten en praten over moe, en
John en Mary huilen, en als ik ze vertel hoe ze ons
allen kuste voor ze stierf, dan zegt hij, dat we ons stil
moeten houden, of we krijgèn wat ons niet lijkt. Maar
we slapen boven en we praten en huilen in hét donker
tot we in slaap vallen. Wat kost de plank?"
De timmerman zocht wat uit, dat voor het doel die
nen kon.
„En wie zal het op het graf zetten?"
„We hebben een rolwagen en willen het zelf naar het
kerkhof brengen en we denken dat de doodgraver ons wel
helpen zal om het er op te zetten."
„Je wilt er den naam op geschilderd hebben?"
„Ja, Sir! we wilden de plank wit geschilderd hebben
en dan wilden we, dat u er op zette: dat ze onze moe
was en dat ze een-en-veertig jaar oud was en dat ze stierf
op den 2den November, en dat ze naar den hemel gegaan
is, en dat ze de beste moeder was die ooit bestond en dat
we goed zullen oppassen en gaan waar zij is als we
sterven. Hoeveel zal dat alles kosten, Sir?"
„Hoeveel heb je?"
„Wel," sprak de knaap, een katoenen zakje uithalende
en wat er in was op de bank werpende, „Mary duwde
het wagentje van het kindje naast de deur en verdiende
twintig centen; Jack haalde 't onkruid uit den tuin en
verdiende veertig centen en hij vond er vijf op straatik
loop boodschappen en maak vliegers en hielp een jongen
zijn rolwagen opspijkeren en hielp appelen inbrengen in
een winkel en ik maakte vijf-en-zestig centen. Dat maakt
te zamen honderd-en-dertig centen, Sir, en vader weet
niet, dat wij 't hebben; we hadden 't onder een steen
gestopt, weet u."
De timmerman was van meening liberaal te zijn, doch
hij zeide:
„Een grafplank kost niet minder dan drie dollars."
De jongen keek van zijn kleinen schat centen naar den
timmerman en weer naar zijn schat; hij barstte uit:
„Dan kunnen we nooit, nooit er een koopen en moeder's
graf zal verloren gaan!"
Doch hij verliet den winkel met tranen van vreugde in
de oogen. En toen hij terugkeerde met Jack en Mary en
den rolwagen, vonden ze niet alleen een hoofdopschrift,
maar ook een aan den voet van het graf er bij, want
schilder en timmerman hadden met volle harten hun best
gedaan.
„Is 't niet mooi is 't niet mooijer dan wat rijke
menschen hebben?" fluisterden de kinderen tot elkander,
terwijl ze de grafteekenen in den rolwagen plaatsten. „Zal
't graf er niet prachtig uitzien en zal moe niet blij wezen?"
En „moeder's graf" werd gekenmerkt door een eenvoudig
witte plank, met zwart geschilderde letters, en als de
nacht valt, kruipen de drie moederlooze kinderen te zamen
op een bed in een hoek van de kamer en fluisteren
elkander toe, dat moeder's graf niet kan verloren gaan in
de stormen of sneeuwjagt van den winter!
God zij dank! Die arme moeder is niet verstrooid naar
de winden; zij leeft in de harten der wurmpjes, die haar
een tempel bouwden, grooter en eervoller, dan het ijdele,
marmeren, ledige graf van A. T. Stewart."
Door de Werkmansbode werd voor eenige dagen de
aandacht der bevoegde autoriteiten gevestigd op het feit,
dat kinderen, ook beneden de twaalf jaren, optreden in den
schouwburg van den heer van Lier bij de opvoering van
„der Seecadet." Dit wordt in strijd geacht met de wet
op den kinderarbeid. De Amst. Crt. schrijft daaromtrent
aldus: „Wij hebben de voorstelling „der Seecadet" bij
gewoond en zagen de gordijn voor het laatst ten half
twaalf vallen, terwijl de vertooning van het schaakspel,
waarin de kleinen de stukken voorstellen, vóór tien uur
is afgeloopen, zoodat de kinderen te half elf te bed kunnen
liggen. Indien de wet op den kinderarbeid op zoo klein
geestige wijze moest worden verklaard, dat het optreden
in een schouwspel, waarbij de kinderen zich dol amuseeren
en de ouders, die er vrij entree door krijgen, niet minder,
dan zou die wet eer kwaad dan goed doen. De jeugd
moet worden beschermd, zij mag niet worden geëxploiteerd
noch door arbeid afgebeuld, maar men wachte zich tegen
overdrijven en noeine niet „arbeid" wat veel meer
„uitspanning" is.
G. Nicola, voormalig chef der firma Abercrombie
Co. te 's Hage, is door het hof aldaar wegens tien
valschheden veroordeeld tot 7 jaren tuchthuisstraf en 20
boeten van f 50.
Het Vaderland is zeer weinig ingenomen met de
wijze, waarop de drie afgevaardigden, die de Nederlandsche
regering naar het in Junij 11. te Parijs gehouden Inter
nationaal Congres van Landbouw heeft gezonden, verslag
van hunne bevindingen hebben uitgebragt. Zij hebben
niets gegeven dan enkele bijzonderheden over de organisatie
van „de groote maatschappijen der Fransche landbouwers"
en eene hoogst gebrekkige vertaling van een honderdtal
door het Congres aangenomen conclusiën, gevolgd door
de opmerking, dat „de ruimte van het verslag, zal het
niet al te uitgebreid worden, niet gedoogt in bijzonderheden
te treden" over „gewigtige onderwerpen, die voor Neder
land geheel nieuw" zijn. Bijzonderheden, die voor den
Nederlandschen landbouwer belangrijk konden zijn, deelen
zij dan ook volstrekt niet mede. En daarom, meent het
Vad., ligt de vraag voor de hand: Welk belang kan
onze landbouw er bij hebben, dat de regering gedelegeerden
naar een internationaal Landbouw-Congres zendt, indien
het mandaat op die wijze wordt opgevat? Het antwoord
moet zijn: vojstrekt geen belang. Een verslag als thans
den minister is aangeboden, kan uitstekend dienst doen
als cacografie bij een taai-examen, maar niet als een
middel om ontwikkeling van den Nederlandschen landbouw
te bevorderen. Congressen ook internationale zijn
aan de orde van den dag, en daarom schijnt aan het Vad.
een waarschuwend woord niet ongepast. Onthouding als
regel zal het Vad. niet aanraden, maar de minister zij niet
alleen consciëntieus in de keuze zijner gedelegeerden,
doch trede ook vooraf in onderhandeling over de wijze,
waarop het mandaat dienstbaar kan worden gemaakt aan
de aan zijne zorg toevertrouwde belangen. Maar bovenal
zij hij niet karig met het toestaan van plaatsruimte in
de Staatscourant voor het ineedeelen van wetenswaardige
bijzonderheden, welke „voor Nederland geheel nieuw" zijn.
Zou niet, vraagt het Vad., de minister alsnog aan gedele
geerden kunnen doen weten, dat hij, onder dankzegging
voor hunne interessante bijdrage, hen nog gaarne in de
gelegenheid wil stellen ook mededeeling te doen van de
rol, die zij zei ven bij de behandeling van zoo gewigtige
onderwerpen hebben vervuld?
Uit het verslag der Nederlandsche vereeniging tot
bescherming van dieren blijkt, dat over 77/78 een batig
saldo van ruim f 600 was verkregen. De vereeniging
verkeert in gunstigen toestand, en met voldoening werd
geconstateerd dat zij allengs vaster voet verwierf.
Heeren rookers behoeven zich niet ongerust te maken
dat er vooreerst gebrek aan tabak zou kunnen ontstaan;
in de entrepots te Amsterdam, Rotterdam en Dordrecht is
nl. thans 16,712,000 kilogram voorhanden.
De Leeuwarder Courant zal, aan te vangen met
1 Jan. 1879, dagelijks verschijnen, onder den titel:
Dagblad van Leeuwarden.
De beruchte „muffe, domperige kantoorlucht" heeft,
tegen hare traditie, den chef eener afdeeling bij de prefectuur
der Seine, den heer Saint-Lëon, den leeftijd van 100 jaar
doen bereiken.
Benoem 1 n gen, enz.
De luit. ter zee 2de kl. II. Slot, dienende aan boord van de
instructiebrik Zeehond, wordt den 15 Jan. a. s. op non-activiteit
gesteld en den 16den vervangen door den luit. ter zee 2de kl.
J. A. Kloek.
De off. van adm. 3de kl. F. H. M. Rant, dienende aan boord
van het wachtschip alhier, wordt met 15 Jan. a. s. op non-activiteit
gesteld en den löden vervangen door den off. van adm. 3de kl.
J. J. van Diemen.
Staten-Greneraal.
Kcrste Kamer.
Zitting van Dingsdag 24 December. De Kamer heeft heden
de hoofdstukken Huis des Konings en Nationale Schuld en de Wet
op de Middelen aangenomen, benevens de provinciale belastingen
voor Friesland en Limburg. Zij is daarna verdaagd tot Donderdag
9 Januarij.
Engeland..
De proeven tot electrische verlichting der Londensche
Theemskade, die drie maanden lang van zonsondergang tot
's avonds 10 uur zullen voortgezet worden, zijn verleden
Maandag begonnen en tot nu toe, wat de lichtkracht betreft,
zeer gunstig uitgevallen.
De ongunstige toestand van de arbeidersklasse in
vele groote steden van Engeland geeft der Daily News
aanleiding om te wijzen op het met 1 Januarij 1879 in
werking treden van de nieuwe bepalingen omtrent den
invoer van buitenlandsch vee in Engeland. De Daily
News keurt volkomen goed, dat er gewaakt worde tegen
de overplanting van besmettelijke ziekten uit den vreemde.
Maar dat aan den Privy Council de magt gegeven is om
alle vee uit Frankrijk, Nederland, Duitschland en Zuid-
Amerika binnen tien dagen na de aankomst te doen slagten,
acht het blad eene noodelooze en harde bepaling, die den
Engelschen veefokker welkom en voor den met het waken
tegen besmetting uit den vreemde belasten Privy Council
gemakkelijk moge zijn, maar die stellig den prijs van het
vleesch aanmerkelijk zal doen stijgen.
In Schotland zijn deze week veertien treinen, waar
onder elf personen-treinen, in de sneeuw blijven steken.