genoemde elementen, clan treedt de liulpmest geheel in de
plaats der stalmest. Het ligt natuurlijk voor de hancl dat
vooral bij het bezigen der hulpmest rekening moet worden
gehouden met den bodem waarin zij zal worden gebragt;
bevat b. v. de bodem genoegzame hoeveelheid kalk, dan,
het spreekt van zelf, behoeft dit element daarin niet meer
gebragt te worden, maar kan men volstaan, zoo ze ontbreken,
met aanwending van de diie overige.
Het is moeijelijk te bepalen welk der vier genoemde
bestanddeelen in een gegeven stuk land moet worden ge
bragt; óf wel alle óf slechts een of meerdere. De resultaten
aan het proefstation verkregen zijn, meent spreker, niet
van dien aard dat men daarop zonder verder zelf-onderzoek
kan afgaan bij het bepalen van den inhoud en de behoeften
van den bodem. Prof. Ville, de man der meststoffen bij
uitnemendheid, raadt daarom ten zeerste aan, om door het
aanleggen van proefakkers zich zeiven op de hoogte te
stellen van de gesteldheid en behoefte van den bodem.
Niet de fabrikant der stof, maar de boer zelf moet zeggen
welk der bestanddeelen zijn bodem ontbreekt en daarna
dat ontbrekende van de fabriek ontbieden.
Onze gewone meststof is niet deelbaarde vier elementen
kunnen niet afzonderlijk daaruit genomen worden 't is,
zooals spreker het noemde, geen pasmunt. Uit dat oog
punt vooral verdient de Yille-mest, welke juist dat ver
mogen bezit, aanbeveling.
Een aan de H. C. medegedeelde brief uit Odessa
behelst een en ander omtrent de ziekte die het gouvernement
Astrakan teistert. De ziekte is met ongekende hevigheid
uitgebroken, is buitengewoon besmettelijk en gemiddeld
sterven 90 percent der aangetasten binnen 48 uren: genoeg
dus om de bevolking in hooge mate te verontrusten. De
ziekte woedt zoo vreeselijk als ooit de pest gedaan kan
hebben. In Astrakan en Saratow noemt iedereen haar
„Tschornaja Zenstschina,7 dat beteekent „de zwarte vrouw."
Die naam komt blijkbaar van de zwarte gelaatskleur der
lijders op den tweeden, in enkele gevallen op den derden
dag. Dat de epidemie door de van de Aziatische slagvelden
terugkeerende troepen is overgebragt, is zeker.
Cn. Gr. deelt het volgende aan het Rotterdamsch
Nieuwsblad mede:
„Hoewel ik voorstel, dat elkeen vrij moet zijn sterken
drank al of niet te gebruiken, heb ik toch altijd getracht
te helpen, om het misbruik te beletten.
Dit geeft mij aanleiding om te wijzen op een zeer merk
waardig vonnis, in November j 1., uitgesproken door het
Court of Appeals van New-York, Amerika.
Zekere Berthalf te Middletown, een stadje van ruim 6000
inwoners, gelegen op ongeveer 30 uur gaans van New-York,
vorderde f 500 van O'Beilly als eigenaar enFernhaber
als huurder van eene herberg, als schadevergoeding voor
het verlies van een paard, dat door den zoon van den
eischer was doodgereden, terwijl hij dronken was van den
sterken drank, dien hij bij Fernhaber had gebruikt.
Het kantongeregt van Orange County veroordeelde den
beklaagde tot de betaling der schadevergoeding. Van dit
vonnis werd geappelleerd, doch bij elke hoogere regtbank
bevestigd.
Dóór dit vonnis kunnen, in den Staat van New-York,
de eigenaars van huizen, ingerigt voor den verkoop van
sterken drank, aansprakelijk worden gesteld voor de schade
door den verkoop veroorzaakt, zoowel als de huurder, die
den drank verkocht heeft.
De wet, waarop dit vonnis gegrond is, uitgevaardigd 29
Mei 1873, is getiteld: Een wet voor de onderdrukking van
dronkenschap, armoede en misdaad.
Het komt mij voor, dat zulk een wet zeer nuttig is,
zoowel voor den dronkaard als voor den herbergier; het
geeft den laatste meer magt om drank te weigeren aan hem,
die blijkbaar genoeg heeft."
„Spreek op, monster 1"
„Ik heb hem gezien."
„Je hebt hein gezien en gij hebt er niet dadelijk kennis van
gegeven, verrader?"
„Ik was te bang, heer, ik wist niet meer wat ik deed, en
daarbij...."
„Nu, wat daarbij, schoft?"
„Eu daarbij was hij reeds vertrokken!"
„Waar hebt ge hem dan gezien
„Op de ossenmarkt, heer, te Frosny."
„Wie was er bij hem?"
„Een groote hond, heer, een groote zwarte hond, een prachtig
dier, een echte rashond, die blafte alsof er honderd duivels aan
den gang waren en die...."
„Domkop, hondsvot! Het is mij niet om den hond te doen,
maar om den meester en om al die schurken van uw slag. Die
Zaporogue was zeker niet alleenhij had vast een troep deugnieten
om zich heen, zeg?"
„Een troep deugnieten, heer? Welke troep?"
„Driedubbele zot! liep er niet een troep mannen en vrouwen
met hem mee?"
„Ja, heer, een heele troep. Ze verdrongen elkaar, ze schreeuwden
„Hoe heetten ze?..."
„Wat heetten, heer?"
„Hoe heetten die lieden die hij bij zich had?"
„Maar het waren allerlei lieden, heer, allerlei lieden."
„O, monster, schurk
„Ziet ge niet," sprak de andere officier nu, „dat die boer een
idioot is? Ge verkwist noodeloos uw tijd met hem."
„Ik verbaas mij over u, mijn waarde," zeide een ander officier,
die gedurende dit geheele tooneel was blijven zitten. „Waartoe al
die haast? Hebben wij niet ruimschoots tijd om ons van dien
boef meester te maken? Eu hebben wij niets anders te doen dan
hem zoo gezwind mogelijk te fusileeren Al is hij ons nu ont
snapt, dat is slechts een kwestie van tijd. Zijt ge vergeten dat we
reeds sedert dezen morgen als razenden voorthollen, zonder eten of
drinken, eu dat het niet gezond is, zoolang met een leêge maag te
loopen? Kijk eens, is het hier geen aardig huisje, en zou het u
niet aanstaan, hier eens lekker te soupeeren? Na den eten zullen
we des te beter geschikt zijn om onze bandieten-jacht voort te
zetten. Groote goden! mijn waardsle, gij zijt zoo rood als een
kalkoensche haan! Ongelukkige, hebt ge den dringendsten raad
van uw doctor vergeten: „Geen opwinding, niet boos worden,
gematigde oefeningen, geregelde voeding?" En uw arme vrouw,
wie ik zoo stellig heb moeten beloven dat ik over u zou waken
en u zou verzorgen als een broeder, zij zou vreemd opzien als
ze er getuige van kou zijn, hoe doldriftig ge u hier aanstelt...."
„Zwijg!" antwoordde de roodkop, nog bijna stikkend van woede.
„Zwijg, en laten we soupeeren."
En zich tot Danilo wendende, riep hij:
„Gij hebt het begrepen? Laat het beste van alles wat er in uw
etenskast te vinden is binnen twee minuten hier op tafel zijn....
binnen twee minuten!" en tegelijk gaf hij zulk een geweldigen
vuistslag op die tafel, dat alles dreunde en sidderde.
Wordt vervolgd.)
Het Rott. Nieuwsblad treedt als verdediger op van de
verschillende buitenlandsche maatschappijen en v.ereenigingen
die, tijdens en na de jongste tentoonstelling te Parijs, aan
een reeks van personen hier te lande het lidmaatschap
hebben aangeboden, welk voorregt natuurlijk gepaard ging
met de verpligting om de werken der vereeniging te
koopen, zich op een tijdschrift te abonneeren enz. Het
blad ziet daarin niets verkeerds en wijst er op, dat ook
vereenigingen in ons land als de Maatschappij van
Nederlandsche letterkunde, het Historisch genootschap te
Utrecht, enz. evenzoo handelen en aan het lidmaat
schap een jaarlijksche contributie verbinden.
Het blad heeft echter vergeten, zegt de Zwolsche Crt.,
dat de medailles en de lidmaatschappen niet alleen aan
geboden zijn aan erkende knappe personen of althans aan
hen die op de tentoonstelling bekroond zijn, maar dat zelfs
onderscheidene inzenders, wier naam niet onder de be
kroonden voorkomt, soortgelijke uitnoodigingen ontvingen.
Het gold bij vele van die vereenigingen duidelijk een
werven om leden door te speculeeren op de ijdelheid der
menschen, 't geen moeijelijk overeen te brengen is met de
waardigheid van een geleerd genootschap. Bij de benoeming
van buitenlandsche leden dient men o. i. de eischen hoog
te stellen en dit werd hier niet gedaan.
In de Graafschap is, blijkens de Z. Crt., een postbode
van Dinxperlo naar Gendringen, welke dagelijks elf uren
loopt. Du man vertrekt 's nachts ten half drie uit eerst
genoemde plaats en komt ten vijf ure 's namiddags terug;
in beide gemeenten en in Voorst moet hij de brieven bezorgen,
waarmede 7 uren gemoeid zijn, terwijl zijn wandeling heen
en weder 4 uren vordert.
Hoeveel 's mans inkomen bedraagt is ons onbekendmaar
het vermoeden is geoorloofd, dat er velen zijn, die hun geld
gemakkelijker verdienen.
Op 76jarigen leeftijd overleed te Zwolle jhr. M.Sandberg,
oud-inspecteur der posterijen, ridder der orde van den
Nederlandsehen Leeuw.
In het Noorden van Friesland doen zich tegenwoordig
nog al gevallen van schimmelvergiftiging bij paarden voor.
Werd onlang3 melding gemaakt van een paar gevallen te
Niawier, thans is een best paard van den landbouwer F.
E. B., te Metslawier, door die ziekte aangetast. Het paard
werd geschat op een waarde van p. m. f 700.
Als bezuinigingsmiddel heeft de gemeente Dockum
voor hare straatverlichting het gas afgeschaft, en is daar
voor in de plaats petroleum gaan gebruiken. Het eigen
aardig geval doet zich thans voor, dat de gemeente waarin
de gasfabriek staat, daarvan geen gebruik maakt, en de
naburige gemeente Oostdongeradeel voor hare straatverlich
ting onder Aalsum, daarentegen wel.
De lijkplegtigheid te Walferdange heeft jl. Dingsdag
avond ten 7 J ure in de kapel van het kasteel plaats gehad,
in tegenwoordigheid van een honderdtal genoodigden. De
Prinses (zoo lezen wij o. a. in eene correspondentie uit
Luxemburg aan de N. Rott. Crt.) verscheen aan den arm
van haren vader, Prins Frederik Karei van Pruissen. Zij
was, even als de dames van haar gevolg, in zwaren rouw
gekleed en droeg een voor het oog bijna ondoordringbaren
sluijer voor het gelaat. Aller harten klopten van aandoe
ning. De Prinses en haar vader plaatsten zich ter regter-,
hun gevolg ter linkerzijde van de baar. Onverwacht
en we zeggen onverwacht, omdat voor deze plegtigheid
geen programma bekend was onverwacht klonk zacht
en gedempt een stichtelijk gezang door de ruimte. Een
onzigtbaar gemengd koor droeg zonder begeleiding Psalm
90 vers 1 voor, de bekende muziek van Mendelssohn. De
indruk was geweldig. Daar zal wel niemand onder de
aanwezigen geweest zijn, die zich geen traan in de oogen
voelde opwellen.
De heer Neumiirkcr, Evangelisch predikant, sprak hierop
een gebed uit. Het onzigtbare koor zong een koraal, en
toen daarop de Prinses en haar vader op de voor hen
bestemde zetels plaats hadden genomen, nam de heer
Neumarker het woord en begon zijne rede als volgt:
„Doorluchtigste treurenden! Deelnemende vergaderden!
Wij hebben wel allen eens beleefd, hoe boven ons de
hemel blaauw en helder was, met slechts eene kleine
donkere wolk er aan, op welke wij naauwelijks acht
sloegen en hoe plotseling een bliksemstraal, door een
vreeselijken donderslag gevolgd, ons verschrikte en door
merg en been ging, daar wij hem niet vermoed hadden.
Een donderslag uit helderen hemel! zóó is het ook bij
deze baar.
Diep getroffen staan wij hier. Naauw kunnen wij het
gelooven, dat de veelgeliefde, hoogvereerde Vorst, dien
het nieuwe jaar nog frisch en krachtig in ons midden
vond, zoo spoedig daarna een prooi van den onverbiddc-
lijken dood zou geworden zijn. Wij staan aan de baar
eens Vórsten, die vroom en trouw was: vol warme liefde
jegens zijn vorstelijken broeder, wiens plaats hij onder ons
vervulde en tevens diens beste onderdaan. Wij staan
aan de baar van een teeder echtgenoot, vol innige ge
negenheid, vol liefderijke zorg voor eene dierbare gemalin,
die eerst vóór weinige maanden in gelukkigen echt met
hem vereenigd werd, en die zoo vroeg reeds haar beste,
dierste levensgeluk verliezen moest. Wij staan aan de
baar van eenen groote, die voor zijn minderen (gelijk zij
allen hem nahouden) goed en zacht was, en voor zijn
gelijken een warm, deelnemend hart in de borst droeg.
Wij staan aan de baar van een vader des volks, een wel
doener des lands: daarvan getuigen de tranen in de oogen
der inwoners van twee Staten; daarop zeggen, tot in de
kleinste, verste hut, kind en grijsaard ja en amen. Een
weldoener was hij, met een open oog voor het wel en
het wee, een open oor voor de klagten en grieven, een
open hart voor de behoeften en nooden, voor den bloei
en den welstand zijns volks en een open hand voor alle
armen en noodlijdenden."
Met de volgende woorden besloot de prediker:
„Weent niet! Wij hebben hem niet verloren! Wij
zullen hem nooit verliezen!
Zoo rust dan in den vrede van uwen God, gij onver
getelijke! tot de stem des Ileeren ook in uwe stille
tombe dringt, en u roept tot zalig verrijzen. Geheiligd
zij de grond, die u drukt. En een iegelijk, die uwe rust
plaats nadert, moge het gevoelen: Hier ligt een vroom
Christen, een arbeidzaam Vorst, een aan goede werken
rijk man begraven.
Amen!"
Dat de woorden van den geachten en algemeen geëerden
predikant indruk maakten, zal wel niet gezegd behoe
ven te worden. Men zag de Prinses onder haren sluijer
de tranen afdroogen, die de hevige aandoening haar afperste.
Op het amen van den prediker volgde een nieuw koraal,
toen van zijn kant een slotgebed, en ten laatste ruischte
eene motet van Rinck langs de wanden van het vorstelijk
paleis. De Prinses, aan den arm van haren vader, keerde
naar hare apartementen terug, en de aanwezigen verwij
derden zich de een na den ander onder den droevigen
indruk dien deze plegtigheid had gemaakt.
Van 1867 tot 1878 gaf Nederland 300 millioen
gulden aan jenever uit.
Aan het Bat. Hand. is het volgende Atsjin-Alphabet
gezonden
A is een Atjehsche adat verschrikkelijk gemeen.
B is een Toekoo Bait die ligt ons nog eens het been.
C is een controleur, een toenaderingsgezigt,
D is een donderbus nog steeds op ons gerigt.
E is de ezel, die aan vrede gelooft.
F zijn de financiën, door Atjeh beroofd.
G is een glimmer, helaas, niet alleen.
II is een Habib, en dat is er geen.
I is een Imnn Longbattah genaamd.
J is 't jaarlijks budget, te laag weer geraamd.
K is ons Karei tje, de held van den dag.
L is zijne liefde voor de Nederlandsche vlag.
M is de muziek dat voor Habib heeft gespeeld.
N is de nonsens, die ons toen heeft verveeld.
O is de oorlog, die Atjeh verliest.
P is de peper waar Neerland van niest.
Q is een quibus van binnenlandsch bestuur.
R is Rachman, die kost ons zeer duur.
S is Senelop, onze uiterste post.
T is de traan, die het ons heeft gekost.
U is de uijer van de Hollandsehe koe.
V 't is verkeken, doe de emmer maar toe.
W is de wijsheid, hier gezocht overal.
X is de onbekende die hem uitmaken zal,
IJ is de ijver van het leger; 't staat pal!
Z Hollands zege en van Atjeh de val.
Aan de Polit. Corresp. wordt van den 19 dezer uit
Konstantinopel gemeld, dat bij het opstellen van het
Russisch-Turksehe vredestractaat onverwacht aanmerkelijke
bezwaren zich hebben voorgedaan, die het einde der
onderhandelingen en de onderteekening van het tractaat
dreigden te vertragen. De Russische gevolmagtigden toch
verlangden nadrukkelijk, dat in het tractaat wierde opge
nomen een artikel, waarbij de Porte zich verpligt alle
bepalingen van het tractaat van San-Stefano, die door het
tractaat van Berlijn onveranderd waren gebleven, na te
komen. De Turksche gevolmagtigden daarentegen wilden
de noodzakelijkheid van dusdanig artikel niet inzien, en
herinnerden, dat de Porte nooit geweigerd had de verplig-
tingen te erkennen, bij het tractaat van San-Stefano haar
opgelegd, voor zoover het tractaat van Berlijn daarin
geene verandering had gebragt. Men hoopte, volgens den
berigtgever, dat niettemin overeenstemming zou worden
verkregen. Mag men echter de Agence Russe gelooven,
dan zijn de geruchten of valsch of overdreven.
Brieven uit het Noorderkwartier.
ii.
Nidsdepar temen ten
Het wintert nog. Dus zijn wij nog geheel in den tijd der
gezellige avonden. Op onze dorpen worden deze voornamelijk ver
tegenwoordigd door de avonden waarop het Nut vergadert of eenig
ander gezelschap, voornamelijk een Rederijkerskamer, de deuren opent
voor het geachte publiek.
Het moet bekend worden dat de gezelligheid ten plattenlande in
de huizen niet bizonder groot is. De inrichting der boerenwoningen,
waar het gansche huisgezin, klein en groot, vrijen en dienstbaren in
een grooten, doorgaans slecht verwarmden en matig verlichten keuken
zitten, is van dien aard dat, 't geen wat men in andere kringen
noemt „een gezellig samenzitten," tot de zeldzaamheden behoort.
De ontwikkeling der bewoners i» nog niet tot die hoogte gestegen,
dat zij 't genot van een degelijk boekwerk of interessant gesprek
zoeken of waardeereu kunnen. Komen er zoo nu en dan eens
gasten om een kaartje te leggen, dan mag het redelijkerwijs betwijfeld
worden of de lange avonden, met een hartstocht die van geen
ophouden weet, daaraan besteed, in den goeden zin van 't woord
ook prettige avonden mogen genoemd worden. Wat ineer zegt, de
respectieve vrouwen zijn daarvan in den regel buitengesloten en
worden eenvoudig verwezen tot 't eentoonigc kousenbreien en over
de kaas praten, of verrallen als van zelf tot het minder verheffende
mededeclen der dorpspraatjes. Dubbel welkom moet dus iedere
gelegenheid zijn die uitzicht geeft op een aangenaam te samen zijn.
Deze gelegenheid wordt voornamelijk aangeboden door het Depar
tement van 't Nut. Iedere maand, omstreeks de volle maan, houdt
het een vergadering. Dan sieren zich honderden vrouwen en haar
dochters met de schoonste kappen en kostbaarste kleinoodiëuvader
en zonen verwisselen de daagsche jas met de Zondagsche en zoo
komen de ingezetenen in grooten getale bijeen op de Nutsvergadering.
Ons Noorderkwartier telt een aantal departementen met vele leden.
Wanneer de getalsterkte een maatstaf kou wezen, dan zou men zeggen
dat de kracht der Maatschappij eigenlijk in Noord-Holland zit.
Bijna ieder dorp heeft zijn departement of vergoedt het gemis
daaraan door een gezelschap tot „Nut en Genoegen," tot „Ouderling
Vermaak," tot „In- en Uitspanning" of hoe die kringen ook
genoemd mogen worden.
Doorgaans heeten al deze groote en kleine gezelschappen: „Nutten,"
waardoor onbewust een bewijs van eerbied gegeven wordt aan de
alles overheerschende Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Men
vindt in den regel op één dorp meer dan één gezelschap van deze
soort. Eerst een echt Nut; voorts een Nut van deftige en bejaarde
burgermannen; daarnevens een Nut van jongelieden en eindelijk in
de buitenwijken nog een „Boerennut." Hebben sommige dezer
„bijnutten" hun ontstaan te danken aan jammerlijke oneenighedeu,
partijschappen, gewaande of werkelijke miskenning op de Departements
vergadering, andere dezer ontstaan door een overigens prijzenswaardig
maar niet zeer practisch gevoel van zelfstandigheid. Want het is
niet te ontkennen dat daardoor vele krachten verstrooid en verspild
worden, die veel goeds zouden kunnen tot stand brengen indien
zij vereenigd waren.
Overigens is het bestaan van deze vereenigingen een gunstig teeken.
Het bewijst dat er in die gemeenten een kern van menschen is, die
het nuttige voorstaan en nog voor iets anders oog en hart hebben
dan 't stoffelijke leven.
Dezen lof kunnen wij echter, tot ons leedwezen, niet geheel
zonder voorbehoud geven. Immers wanneer wij eens een bezoek
aan alle dorpen brachten en ons op de hoogte stelden van het
streven van elk Nutsdepartement, zou 't kunnen blijken dat de zucht
om nuttig te zijn wel eens op den achtergrond treedt, en 't vermaak
dat de vergaderingen aanbieden op den voorgrond staat. Ja, indien
wij eens vroegen waarom al die leden tot de Maatschappij tot Nut
van 't Algemeen zijn toegetreden en of zij ten allen tijde bereid
zijn al wat nuttig is voor te staan en of zij zich daarvan nooit
laten terughouden door persoonlijke haatdragendheid tegen hen die
het voorstelt, dan,... doch hierover zullen wij maar zwijgen.