HELDERSUIIE
EN NIEUWERIEPER COURANT.
i- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1879. N°. 16.
Woensdag 5 Februarij.
Jaargang37.
„W ij huldigen
het goed e.*
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonuementsprijs per kwartaalf 1.80.
B a B franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: M O L E P L E 1 K°. 163.
Prijs der Adrertentien: Van 11 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indie.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEUVVED1EP, 4 Februarij.
Zr. Ms. schroefstoomschip Atjëh, thans in conservatie
op 's Rijkswerf alhier, zal in den loop van dit jaar in
dienst worden gesteld, met bestemming naar Oost-Indië.
De afdeeling Helder van den Nederlandsehen Pro
testantenbond, die in den laatsten tijd een kwijnend bestaan
voortsleepte, is dezer dagen opgeheven. De belangstelling
was niet groot, getuigen de vergaderingen die slechts door
enkelen werden bezocht. In verschillende plaatsen, waar
de orthodoxe partij de heerschendo is in de Hervormde
gemeente, heeft de Protestantenbond meer dan hier reden
van bestaan.
In de afdeeling Alkmaar zijn, ter vervanging van de
heeren de Hol, van Loon en Claassen, tot leden van het
Bestuur gekozen de heeren W. de Vries, J. van der Punt
en P. van der Veen.
Jl. Zondag morgen ten 10 ure werd het nieuwe
evangelisatie-lokaal in de Hoogstraat alhier, waarvan op
den 5 Nov. 1878 de eerste steen gelegd werd, geopend
en ingewijd; terwijl ook het vierjarig bestaan der Veree-
niging ,/Eben Haëzer," wier statuten bij koninklijk besluit
zijn goedgekeurd en aan wie het gebouw behoort, werd gevierd.
De spreker, de heer W. Schock, evangelist, had tot
tekst gekozen Joh. 1 3740a en sprak naar aanleiding
daarvan over de drie volgende punten: 1. Wat zoekt gij?
2. Waar woont gij? 3. Kom en zie!
De inrigting van het gebouw voldoet uitnemend, inzon
derheid wat het zingen en spreken betreft, terwijl het
geheel een zeer net aanzien heeft. Een woord van lof
komt daarom toe aan den heer M. Daalder, aan wie den
bouw was opgedragen.
Met de menschlievende pogingen om 't leed onzer
behoeftige plaatsgenooten te verzachten, is gedurende de
laatste dagen ijverig voortgegaan. Uitdeelingen van brand
stoffen en eetwaren hebben jl. Zaturdag en gisteren plaats
gehad, en op de ijsbaan op 't Noordhollandsch kanaal was
gisteren weder eene hardrijderij georganiseerd, waarbij,
evenals in de vorige week, de behoeftigen kampten om
't verkrijgen van bons voor verschillende levensbenoodigd-
heden. Een driehonderdtal personen namen aan dezen
wedstrijd deel. Hadden de vlugsten de grootste portiën
behaald, de overigen werden evenwel ook goed bedacht.
MAROUSSIA.
Door P. J. STAHL.
(Vervolg.)
Verberg u in liet hooi, antwoordde de man, en houd u
bedaard, als gij kunt. Neem u in acht!"
„Die brave man!" sprak de gezant.
„In een oogwenk bad zij zich diep in het hooi verscholen, waar
ze zich zoo stil mogelijk hield. Kort daarop bereikten de roovers
reeds den wagen, die door den zwaren vracht slechts langzaam
vorderde.
Hé daar! riep de aanvoerder tot den ouden man, die onder
het rooken van een pijpje naast zijne ossen liep; heb jc onderweg
niet een jonge vrouw gezien, die er uitzag of ze wilde vluchten
Een jonge vrouw? herhaalde de man, terwijl hij nadenkend
zijn voorhoofd wreef, als om zijn geheugen te hulp te komen....
Ja zeker: een jonge vrouw!
Hé, een jonge vrouw
Wil je wel antwoord geven?
Waarom niet?
Wel, antwoord dan!
Ik heb geen jonge vrouw gezien.
Weet je dat zeker? Zij is toch denzelfden weg opgegaan
al» gij!
Zoo, denkt u dat Ik zeg niet" van neenmaar ik heb niets
gezien. Ik sukkel al sedert een paar jaar erg met mijn oogen.
Wat zal ik u zeggen: we worden zoetjes aan een dagje ouder; we
kunnen niet eeuwig leven.
Die oude paai lijkt me een slimme vos te wezen, zeide de
luitenant; hij neemt een loopje met ons.
Weet je wel met wieu je te doen hebt? vroeg de hoofdman.
Hoe zou ik dat weten? antwoordde de grijskop. Het is
vandaag voor het eerst dat we samen praten. Maar behalve «lat,
u mag wezen wat u wil, een heer of een roover, wat maakt dat
uit voor een oude stumpert als ik ben, die zoo arm is als Job?
Je hebt toch je leven te verliezen, spotte de luitenant.
Mijn leven? antwoordde de boer. Ik heb al meer leven
dan mij lief is. Denkt u dat het bijzonder aangenaam is, zoo lang
te leven als men het zoo hard heeft?
Wij zullen je het leven laten, oude babbelaarmaar je hooi
nemen we raeê.
Dat hooi is niet van my. Als iemand zegt dat hij niets op
de wereld bezit, dan beteekent dit niet, dat hij nog een berg hooi
als deze in de melk te brokken heeft. Wil u dat hooi stelen, ga
uw gang; maar haal dan eerst eens even hier of daar mijn huid
open.- als ik zonder schrammen en zonder hooi terugkom, zal mijn
baas, die van geen praatjesraaken houdt, stellig eu zeker gelooven
dat ik het verkocht heb om te drinken; en ik weet niet wie erger
ia: hij of u.
Oude hansworst! riep de luitenant, die moeite had om niet
in lachen uit te barsten. We willen alleen wat van je hooi nemen
om onze paarden te laten eten.
Dat's wat anders, hernam de boer, maar laat ik u dan zelf
helpen en het zoo aanleggen dat het zoo min mogelijk in 't oog
valt. Als ik het doe* kon zonder mijn lading te schenden, zou
Eere nan hen, die op zoo loffelijke wijze werkzaam zijn
tot leniging van der armen nood. De zelfvoldoening'
die iedere goede daad vergezelt, zij 't loon voor zooveel
ware menschlievendheid.
Het lOjarig bestaan van Musis Sacrum werd gisteren
avond in dat lokaal feestelijk gevierd. Een aantal leden
van Vereenigingen, die in deze zaal gewoonlijk vergaderen,
en vele andere belangstellenden vulden de zaal, die voor
deze gelegenheid toepasselijk was gedrapeerd. Het tooneel-
gezelscliap van den lieer E. Batnberg voerde achtereenvolgens
een drietal fraaije blijspelen op, waarin genoemde heer op
voortreffelijke wijze de hoofdrollen vervulde. Herhaaldelijk
op de levendigste wijze toegejuicht en teruggeroepen, be
tuigde de heer B. ten slotte zijn dank, met de verzekering,
dat de gegeven blijken van goedkeuring het gezelschap
zullen aansporen om zich hier meermalen te doen hooren.
Door den heer S. N. Kapper werden eenige toepasse
lijke dichtregelen voorgedragen, en ten slotte werd eene
tombola gehouden, waardoor een tiental prijzen werden
uitgereikt. De heer Polak vergat bij deze gelegenheid
zijne behoeftige plaatsgenooten niet; nóg een tiental prijzen,
bestaande in bons voor bruinkool, vielen bij loting aan
verschillende personen ten deel, met bestemming om aan
bekende armen te worden gegeven.
In eene der pausen werd, namens de Sociëteit Mars,
aan den heer B. H. Polak, aan wien die Vereeniging
zooveel te danken heeft, een geschenk aangeboden, bestaande
in een fraaijen muziekstandaard met het portret van den
componist Mozart. Ook namens de besturen van het
Israëlitisch Collegie Nut en Vermaak, en de Zangvereeni-
ging Cecilia werden woorden van gelukwensching tot
den heer Polak gerigt en werd de wensch geuit, dat
hij nog lang tot nut en genoegen zijner plaatsgenooten
moge werkzaam zijn.
Heden morgen is hier van Hamburg binnengekomen
het stoomschip Ondine. Genoemd stoomschip was eer
gisteren avond op de Elve opgestormd tegen de Deensche
schooner Petrine, van Caracas naar Hamburg bestemd.
De Ondine heeft een gat in de verschansing beloopen en
bram- en marssteng verloren; de Deensche schooner had
aanzienlijke schade.
Z. M. heeft benoemd tot minister van Oorlog de
luitenant-kolonel J. C. C. den Beer Poortugael, waar
nemend hoofdintendant.
De minister is geboren te Leiden op 1 Februarij 1832,
ik er misschien nog heelhuids afkomen.
Hebt ge nu genoeg? vroeg hij, na zeer behoedzaam een bos
of tien hooi van zijn wagen getrokken te hebben. Drommelseen
weinigje meer nog en het zou een gat geworden zijn. Dan was het
misgeloopen en zou ik het kind van de rekening geworden wezen.
Als de baas zijn bossen niet natelt, komt alles terecht.
„De luitenant knikte even met het hoofd, als om te zeggen dat
het zoo genoeg was, waarna de hoofdman zich tot den boer
wendde
Je kunt oprijden, maar ik heb je een dubbelen raad te
geven. De eerste is, dat je niet je hoofd omdraait om te zien wat
er achter je voorvalt en de tweede, dat je niemand een woord van
deze ontmoeting vertelt.
We hebben er slag van, een geheim te bewaren," antwoordde
de oude boer met een grappig gezicht. „Ik zal uwe heide raad
gevingen opvolgen."
„En tegelijkertijd porde hij zijne ossen aau, ten leekeu dat hij
vertrekken ging.
„Twee minuten later hoorde hij de paarden der roovers in galop
voortdraven; het getrappel der hoeven verminderde langzamerhand
en stierf eindelijk geheel weg.
Ze zijn het bosch weer ingegaan, zeide de grijsaard, alsof
hij tot zichzelven gesproken had, maar dat is nog geen reden om
victorie te roepen.
„De raad was goed en werd opgevolgd. De jonge vrouw, die
nog altijd diep in het hooi verscholen zat, hield zich zoo stil en
zoo rustig alsof ze. reeds goed en wel begraven was. Een half uur
later bereikten zij de eerste huizen van het dorp, of eigenlijk van
het stadje, want het was meer dan een dorp. De wagen ging
rechttoe rechtaan, alsof er niets gebeurd was, door een groote straat.
Vervolgens reed ze een groote poort door en bleef stilstaan op een
binnenplaats.
Ziezoo, sprak toen de oude man, God heeft het gewild, het
is gelukt!
„En zoo gebeurde het dat de vrouw van den rooverhoofdman
eindelijk nog gered werd. Men bracht haar bij welgestelde, mensch
lievende lieden, waar iedereen als om strijd zorg voor haar droeg,
totdat haar vader, die bitter berouw had over het onberaden huwe
lijk dat hij haar had laten aangaan, haar kwam afhalen.
„Men liet het bosch omsingelen, in de hoop van de roovers in
hun verblijfplaats te zullen overvallen; maar het was reeds te laat:
het kasteel was verlaten toen het gerecht er binnentrad. Uit vrees
van ontdekt te zullen worden, hadden de bandieten er niet langer
durven blijven."
„Jammer genoeg," sprak de afgevaardigde; „maar dc vrouw was
gered en dat is het voornaamste. Op mijn woord, uwe vertelling
is zeer boeiend, en het doet mij genoegen dat ge mij de geschie
denis in al haar bijzonderheden verhaald hebt. Mooie vertellingen
bekorten den weg."
„Ik heb het u dan ook verteld," zeide Maroussia, „omdat wij
er nut van konden hebben."
„Dat dacht ik al, mijn kind," hernam de afgevaardigde; „ik
heb u wel begrepen. O, wij verstanu elkaar uitmuntend."
en heeft gestudeerd aan de Koninklijke Militaire Academie
te Breda. In 1852 is hij 2de luitenant der infanterie ge
worden, den 2 April 1856 tot lsten luitenant bevorderd,
en in dien rang in 1860 gedetacheerd bij het Ministerie
van Oorlog. In 1865 volgde zijne bevordering tot kapitein,
doch hij bleef in die betrekking bij het departement; in
1868 werd hij overgeplaatst bij den generalen staf; later
bij de stafschool te Breda, belast met het onderwijs in de
strategie. In 1874 werd hij bevorderd tot majoor bij den
generalen staf en in 1876 tijdelijk hoofdintendant van het
leger en tevens bevorderd tot luitenant-kolonel. Door zijn
voorganger werd hij geplaatst als chef der 8ste afdeeling
van het ministerie van Oorlog, en tot intendant. Zijne uit
gegeven geschriften, alleen op krijgsmansgebied zijn: „De
krijgsgeschiedenis der Ouden,, reeds op 27jarigen leef
tijd: in 1862, „De schutterijen in Nederland; 1867, Neêr-
lands legervorming bij vermeerdering der militie;" 1871,
„Duitschlands legeraanvoering;" 1872, „Het oorlogsregt,"
en later over de „Kustverdediging" en over de „Versterking
van Amsterdam."
Van onderscheidene zijden is reeds op de waar
schijnlijkheid gewezen, dat Prins Alexander door den
Koning tot opvolger van zijn oom als Stadhouder van
Luxemburg zal benoemd worden. Elders is ook gezegd,
dat de Prins von Wied voor dien post in aanmerking zou
komen. De Amsterdamsche correspondent der Neue freie
Presse noemt thans den Luxemburgschen minister van
Staat, den heer Blochatisen, als den meest waarschijnlijken
toekomstigen Stadhouder van het Groothertogdom.
Door den minister van Marine is aan officieren en
ambtenaren bij de Nederlandsche zeemagt de dank van
Z. M. den Koning overgebragt voor de deelneming, door
hen bewezen bij het overlijden van Prins Hendrik, welke
deelneming namens bedoeld personeel door den minister
aan Z. M. was overgebragt.
De Commissie, belast met de voorbereidende maat
regelen ter aanbieding van een huldeblijk namens het leger
aan het koninklijk echtpaar, heeft de garnizoens-komman-
danten verzocht ter kennis te willen brengen van alle
degenen, die tot het huldeblijk hebben bijgedragen, dat
haar keuze gevallen is op een ontwerp, voorstellende een
krijgsman uit het Karolingische tijdvak, met het zwaard
nederwaarts gerigt in de regterhand, en het schild in de
linkerhand, uitgestrekt over de op een rotsblok liggende
kaart van Nederland. Het beeld, uit te voeren in oxyde,
V.
De vlucht.
Het was nog nacht, maar dc koelte van den aanbrekenden
ochtendstond was reeds merkbaar. In een verafgelegen klooster
hoorde men de vroegmetteu luiden; het riet aan den oever klap
perde en schommelde zachtkens heen en weerhet water der rivier,
dat tot dusver zoo vreedzaam had voortgekabbeld, ontmoette thans
op zijn weg als zoovele hinderpalen eenige groote rotsen, en begon
nu te bruischen en te koken, waarna het zich met groot gedruisch
in een soort van kolk stortte.
„Nu moeten we links afhouden," zeide Maroussia.
Tien minuten later betraden zij de steppe.
Tot nog toe hadden zij langs den oever der rivier geloopen,
bijna altijd beschut door de boomen die aau den kant stonden.
Maroussia en de afgevaardigde, hoe gehaast en gejaagd ze ook
waren, bleven onwillekeurig staan en ademden met wellust de
opwekkende en geurige lucht der vlakte in.
„Zie nu eens naar dezen kant," sprak Maroussia. „Dat donkere
punt daar in de verte is de stal waarvan ik gesproken heb. Nu
moeten we nog eenmaal links gaande ossen zullen er wel zijn."
„Laat ons dan nog eens links omslaan," zeide dc afgevaardigde.
De steppe strekte zich voor hen uit zoover hun oog reikte;
groote, liooge hooischelven, koitelings pas opgetast, braken alleen
de eenzaamheid.
De afgezant klom op een van die hooibergen om den omtrek te
onderzoeken.
„Blijf niet rechtop staan!" riep Maroussia waarschuwend; „gij
zijt zoo groot: men zou u van verre even goed kunnen zieu als
een toren."
Alles scheen rustig. De gezant wenkte Maroussia dat zij naast
hem zou komen staan en wilde haar helpen opklimmen, maar het
was niet noodig: in een oogwenk was zij boven op den hooiberg.
,,'t Is of ge vleugels hebt," sprak de afgevaardigde.
„Vader noemt mij altijd zyu eekhorentje," antwoordde het kind
met zekeren trots.
Zij keek nu ook, maar zij keek slechts naar,één kant: naar den
kant waar baars vaders huis stond.
„Ziet ge, daar ginds," zeide zij; „ziet ge wel? Kijk eens voor
mij, mijne oogen zien op 't oogenblik niet helder, het komt
mij echter voor dat alles er rustig is."
„Ja, ja," sprak de gezant; „alles schijnt te spreken van rust."
„Zij slapen allen, allen die ik liefheb, en ze hebben ongetwijfeld
eerst voor ons gebeden; laten wij ook voor hen bidden!" En het
meisje kruiste de armen over de borst en hief hare betraande oogen
tot God O]).
„Gelukkig uw vader, gelukkig uw moeder," sprak de afgevaar
digde, „dat ze zulk een kind hebben
Toen zij weder van den hooiberg afklommen, gevoelden zij zich
kalmer cn sterker. Zij deden nog eenige schreden en kwamen toen,
langs een zachte glooiing, bij een groene haag, waarachter een
kleine vallei lag.
„Hier zijn we er," zeide Maroussia. „We moeten nog een weinig
lager, Help mij nu den sluitboom van de deur aflichten. Daar
zyn de ossen; ziet ge wel?"
„Ja, ik zie ze; wat pruchtige beesten!"