staat vdór liet in de rots geplante Nederlandsche vaandel. Het geheel rust op een marmeren voetstuk en is ongeveer 2 M. hoog. Beroepen bij de Chr. Geref. gemeente teAmersfooit ds. J. J. de Visser, predikant bij die gemeente alhier. Benoemd tot hulponderwijzer te Bovenkarspol, de heer F. A. Kries, te Egmond aan Zee. - Op Java zijn, volgens bij de Stoomvaart-Maatschappij Nederland ingekomen berigten, tengevolge van stormen geheele koffijtuinen verwoest, zoowel door het ontwortelen der koffijboomen als door het afwaaijen der bladeren. De schade moet groot zijn. Aan de te 't Zand (gemeente Zijpe) plaats gehad hebbende hardrijderij op schaatsen hebben 32 rijders meê- gedongen, waarvan de prijs, bestaande uit f 50, is behaald door S. lvuut, van Wieringen; de lste premie door E. van Oord Pz., van Koegras en de 2ds premie van f 5 door S. Seckles, van Nieuwediep. De laatste l id door den winner van prijs en premie is op een baan van 200 meter in 13 seconden afgelegd. Men meldt ons van Keinsmerbrug, gemeente Zijpe: „Jl. Zondag werd alhier eene hardrijderij op schaatsen gehouden door behoeftige lieden; 20 personen namen deel aan den strijd. De prijs werd behaald door P. Bakker Jz. en de premie door P. Stompedisselden overigen werd zooveel toebedeeld, dat zij allen tevreden huiswaarts keerden. Volgens de Enkhuizer Courant werd de eerste hard- schaatsenrijderij in Noordholland gehouden op initiatief van ds. Wassenaar, en wel dank zij den Opregten Haar lemmer, in den beruchten winter van 1838 die van Driekoningen tot Paschen duurde. Wervcrshoof was de Ilollandsche plaats, waar de Friesche plant 't eerst werd geacclimatiseerd. Van een zeldzamen wedstrijd op schaatsen maakt de Haarl. Crt. melding. Jl. Woensdag namelijk had op het meer op de gronden van het gesticht Meerenberg eene harddraverij op schaatsen plaats, waaraan door 18 manne lijke en vrouwelijke patiënten en 13 bedienden werd deel genomen. Het feest werd opgeluisterd door de muziek van de huzaren uit Haarlem de winners bekwamen mooije prijzen en aan de toeschouwers werden warm bier en sigaren verstrekt. Jl. Zondag ochtend werd in de gemeente Leimuiden bij een hooiberg gevonden een elfjarig meisje, paars van koude en gebrek, en aangetast door de mazelen. Dit kind was den vorigen Donderdag door hare ontaarde moeder de deur uitgezonden om een dienst te gaan zoeken, wijl ze met bedelen niet genoeg thuis bragt. Gedurende al dien tijd heeft het kind onder den blooten hemel vertoefd. Het feestmaal door een zestig mannen, onder wie Donders, Opzoomer, Loncq, Oudemans, Fruin, Rauwenhofl en zooveel anderen, wier naam beroemd is geworden, den hoogleeraar Buys Ballot jl. Zaturdag te Utrecht, ter her denking van het 25jarig bestaan van het Koninklijk Neder- landsch Meteorologisch Instituut, waarvan hij de stichter is, aangeboden, heeft vooral uitgemunt door geest en welsprekendheid, die om strijd hulde hebben gebragt aan den jubilaris, welke door volhardenden ijver, onbezweken vertrouwen, standvastige overtuiging, het Observatorium en daarna het Instituut gevestigd heeft; die door vooruit- zienden blik, uitnemenden organisatiegeest en onophoudelijke zorgen die stichting tot eer van de Utreclitsche Universi teit, tot roem van het vaderland heeft weten te verheffen; die door echt wetenschappelijken zin, door onuitputtelijken lust voor onderzoek, door ervaring en naauwgezetten arbeid, zich een onvergankelijken naam onder ons, maar ook in het buitenland heeft gemaakt, en in Europa en Amerika hooggeschat en vereerd, Nederlands aloude reputatie op wetenschappelijk gebied heeft helpen hand haven, der zeevaart den kortsten weg naar Indië heeft doen aanwijzen en mede de leer der stormen in het leven heeft geroepen. Hoe ook opgaande in zijn gewigtige en veelomvattende taak, is die man echter de aan de weten schap gewijde man, de hartelijke vriend, de humane mensch, de altijd bereidvaardige k-idsman, bovenal de overbescheiden geleerde gebleven, die zich nooit voorop gesteld heeft, maar naar de plaats, die hem toebehoorde, is moeten gedrongen worden. (U. D.) De Figaro hield zich onlangs druk bezig met Emile Zola. Albert Wolff gaf daarin eene levensbeschrijving van den bekenden romanschrijver en thans komt in dat blad een overzigt van het buitenlandsch oordeel over Zola voor. Het U. D. ontleent aan een en ander de volgende bijzon derheden. Na allerlei verloren procedures, waarin Zola's vader als spoorweg-ingenieur was gewikkeld geweest, had deze zijne vrouw in behoeftige omstandigheden achter gelaten; zij ging zich met Emile te Parijs vestigen. Met veel moeite kreeg hij eene betrekking, die hem 80 francs per maand gaf. Later was hij bij Hachette werkzaam voor 1500 francs in het jaar, welk loon verhoogd werd tot 3000 francs, toen hij chef werd van het advertentie-bureau. Van den schilder Cézanne nam Zola de geestdrift over voor het naturalisme in de kunst. Eerst schreef hij kritiek in de Figaro, maar dat blad wilde zijne artikelen om de materialistische rigting niet meer opnemen. Die rigting bleek ook in „Contes a Ninon," die hij weldra uitgaf. De uitgever Lacroix bood hein toen aan voor 6000 francs 's jaars romans voor hem te schrijven. Lacroix ging echter failliet. Gelukkig nam de uitgever Charpentier het con tract over. Eene reeks sociale romans, die hij onder den titel de „Rougon Macquarts" uitgaf, maakte zooveel op gang, dat de heer Charpentier hem een deel in de winst afstond. Thans heeft hij van zijn roman-arbeid een inkomen van minstens 20,000 trancs. Hij kan dan nu ook rustig leven en behoeft zich niet te overwerken, 's Morgens werkt hij aan zijn roman, 's avonds aan zijn tooneelkritiek of aan zijne maandelijksche correspondentie voor de Rus sische Revue. Zola bemint de eenzaamheid. Hij heeft slechts weinig vrienden. Flaubert eert hij als het hoofd der school; maar in de wereld beweegt hij zich niet. Ilij kent zelfs de wereld, die hij beschrijft, slechts van hooren zeggen. Trouwens dit blijkt wel uit den inhoud zijner werken, want gelukkig is alles, hoeveel waars er ook in moge zijn, toch sterk overdreven en wijst slechts op één kant van het leven. Stuitend is de naaktheid van de door Zola geschetste toestanden en beelden. Met zijne naar 't schijnt overwaardeering van Zola's talent staat dr. Jan ten Brink in zijne kritiek: „Een letterkundige Hercules," bijna alleen. De Daily Telegraph zegt o. a. van de „Assom- moir:" het is waarlijk bedroevend, dat zulk een eminente Fransclie romanschrijver werken schrijft, waarvan de taal te ruw is, om gelezen te worden door Engelschen, die eerbied voor ziehzelven hebben. En het Hbld., sprekende over het melodrama, dat men van de „Assommoir" ge maakt heeft voor het tooneel, zegt van Zola, dat hij meent de menschheid eene dienst te bewijzen, door de gruwe lijkste misdaden en zonden zoo minutieus mogelijk te onderzoeken. Zeker teregt o. a. zegt dat blad van het tooneel in dc waschplaats, dat het ten hoogste stuitend is. Of, om nog een voorbeeld van een veroordeelend vonnis over den geest van Zola's geschriften te vermelden, her inneren wij aan hetgeen Ch. Boissevain in een der laatste Gidsnommers aangaande „1'Assommoir" zegt, namelijk dat de lezing daarvan verlagend en onteerend werkt. Men moet het dan ook betreuren, dat zulk een schrijver zoo zeer wordt gezocht, dat er zelfs 46 uitgaven van zijne werken noodig waren. Dit is wel een bewijs van den bedorven toestand der maatschappij, indien niet namelijk het boek zelf daarvan de sterkste aanklager is en Zola wel ligt van de eene zijde, ni eet excès (Thonneur of van de andere ni cette indigniti verdient. Wat men als zeker kan aannemen is: dat een auteur zonder talent of oorspronke lijkheid zulk een storm niet kan doen opgaan, als onder de Fransche letterkundigen thans door hem is ontstaan. Een aantal kippen, eenden en kalkoenen zijn in de De twee ossen lagen op het gra9 en bleven zoo onbewegelijk als twee groote bergen. Maroussia streelde de beide gehoornde koppen met haar handje. Een dof, maar vreedzaam geloei was het ant woord op de liefkozingen van het meisje. „Stil, stil!'» zeide Maroussia. „Ge moet heel zachtjes meegaan. Voorzichtig; pas op!" Men zou gezegd hebben dat de ossen van oudsher vertrouwd waren met de spraak hunner kleine meesteres, waut zij stonden zonder gedrulsch op en volgden haar in stilte. De wagen met hooi stond dicht bij de haud. „Nu, nu moeten ze aangespannen worden!" zeide Maroussia toen zij bij den wagen was gekomen. Het aanspannen was spoedig afgeloopen. „Haast u wal!" zeide Maroussia. „Waarom staat ge mij zoo aan te kijken?" ,Omdat ge zoo klein zijt, Maroussia!" zei de gezant, „zoo heel klein. Men zou u eer aanzien voor een leeuwerikje, geschapen om te fladderen en te zingen in deze steppe, dan voor een meisje dat bij zulke groote dingen betrokken is!" Hij had gelijk, de afgevaardigde. Het kleine meisje scheen nog nietiger te midden dezer uitgestrekte, groenende vlakte, bij die geduchte ossen en dien grooten wagen, naast dien reus uit de Setch. „O, ik wou dat ik groot was!" zuchtte Maroussia. „Kijk, hier heb ik een zakdoek van moeder: dien zal ik om mijn hoofd knoo- pen, zooals de oude vrouwtjes doen, en dan geloof ik wel dat ik er heel oud zal uitzien. Kijk eens doe ik niet?" Hare groote oogen staarden hem aan van onder den bruinen zakdoek, die haar blond kopje en hare rooskleurige schouders bedekte. De gezant zag baar vol teederheid aan en glimlachte. Gedurende een oogenblik wilde of kon hij niets zeggen. Toen hij eindelijk antwoordde, klonk zijn stem zacht, zoo zacht, dat men getwijfeld zou hebben of het de zijne wel was. „Weet ge goed den weg, Maroussia?" vroeg hij. „Ilc ken dezen weg zeer goed. Men moet maar altijd rechtuit gaan tot aan het meertje, e:i dan, als men bij het meertje komt, slaat men rechtsom, en zoodra men rechtsom gekeerd is, ontdekt men het dak der woning van Knicli. En, als men eenmaal daar is, heeft men niet de minste moeite om naar Tchiguirine te komen. Ik heb Knicb wel tot mijn vader hooren zeggen„Wie daar niet gemakkelijk den weg vindt, moet wel een botterik wezen." „Kent ge dien Knicli?" „Zeker, bij komt dikwijls bij ons aan huis." „Zal hij u vriendelijk ontvangen?" „Daar weet ik niets van.... tk deuk van wel." „En als hij eens niet vriendelijk tegen u was?" „Maar hij zou ons toch nooit verraden, zou hij wel? Hij is een vriend van ons.... O neen, een vriend van mijn vader kan geen verrader wezen." „Weet ge wel, Maroussia," vervolgde de gezant, terwijl hij het meisje lang en sterk aanzag, „weet gc wel dat het land vol vreem delingen,-soldaten en mecdoogenlooze lieden is? Weet ge wel dat we op onzen weg niets anders zullen vinden dan vijanden, sabel houwen of geweerschoten Weet ge wel dat er overal bloed stroomt? Weet ge dat? „Ja," antwoordde Maroussia; „ja, dat alles weet ik!...." „Boosaardige oogen zullen u bespieden; men zal u vragen doen, waarvan elk woord een valstrik is, eu als ge ondoordacht ant woordt, als men u op een klein gebaar, een kleine beweging be trapt, als gij spreekt, als gij bloost, als gij een weinig beeft, zal alles verloren zijn.... Weet gij dat?" „O, ik zal niet verkeerd antwoord geven; ik zal goed antwoor den: ik beu uiet bang!" „Het kon wezen, kleine, dat we er het leven bij inschoten „Neen," zeide Maroussia, „wij zullen later pas sterven. Gij moet eerst te Tchiguirine wezen. Als gij eenmaal te Tchiguirine zijt, zal ik sterven als het moetDan zal ik niet bang meer zijn om te sterven... maar gij moet eerst te Tchiguirine wezenO, zeker...." De gezant zeide niets, maar nam het meisje in zijne armen en drukte haar zachtkens aan zijn hart, waarbij hij haar fluisterend zijn „liefste" noemde. „Maroussia," zeide hij na eene korte stilte, „wij zullen stellig kwade ontmoetingen hebbende soldaten kunnen u staande houden en u ondervragen. Als men den wagen nadert, zelfs met oogmerk om hem te doorzoeken, moet ge u bedaard houden, en er niet uitzien als een patrijsje dat iemand ziet aankomen op zijn in den omtrek verborgen nest. Gij begrijpt mij wel, niet waar?" „Ja, ik begrijp u. Ik moet wezen.... ik moet wezen.... zooals gij. Ik zal zoo wezen." „Als iemand u vraagt waar ge heengaat, moet ge antwoorden dat ge dien wagen met hooi naar het land van Knich brengt, die het van uw vader gekocht heeft. Verstaat ge?" „Ja, ik versta u." „Als wij eoed en wel de wouing van Knich bereikt hebben, zal Knich ons ongetwijfeld op den drempel zijner deur tegemoet komen. Begrijpt ge?" „Ja." „Dan moet ge tot hem zeggen: „Wat een heerlijk koren staat er bij u te velde! Ik heb het bewonderd toen ik er voorbijging. Het is nog geheel groenmaar ik geloof dat men het desnoods zou kunnen gebruiken voordut het ten volle rijp was." Dat i9 heel lang, kleine meidMaar gij kunt die woorden toch wel onthou den, niet waar?" „Ja," antwoordde Maroussia. „Luister, ik zal ze u nazeggen!" En zij herbaalde ze en vergat niets, geen enkel woord. „Ge zijt een schutje!" sprak de gezant. „Doch laat ons nu spoed maken!" Hij klom op den wagen, maakte een groot gat in het hooi en verbergde zich er in. Maroussia nam de plaats in, die anders voor den geleider van den wagen bestemd zou zijn geweest, spoorde de ossen aan met haar kinderlijke stem, die in het eerst een weinig beefde, en het zware voertuig zette zicli zachtkens schommelend in beweging. De nacht was reeds ver verstreken. Hier en daar bemerkte men een lichte, rooskleurige schemering. De ochteudwind was nog keel en de dauwdroppeleu schitterden met verhoogden glans op het donkergroene gras. {Wordt vervolgd.) vorige week, na vooraf bedwelmd te zijn, te Biervliet gestolen. Het groote zendingsfeest te Wolfheze is voor dit jaar bepaald op Woensdag 2 Julij a. s. Ds. Schuurman, uit Batavia, houdt de openingsrede. Zelden was er in dit jaargetijde te Deventer zulk een overvloed van vette runderen als thans. De oorzaak hiervan is, dat er veel vee gemest wordt, en dat het buitenland geen inkoopen doet. De prijzen blijven evenwel vrij hoog. Men besteedt 70 a 75 c. per KG. De heer B. Brouwer, onderwijzer te Kalenberg, in de gemeente Oldemarkt, wordt met 1 April a. s. op zijn verzoek eervol uit die betrekking ontslagen. Hij werd benoemd bij raadsbesluit van 10 Dec. 1822. De voor deden, toen aan die betrekking verbonden, waren gering, zooals uit de volgende advertentie, voorkomende in de Overijsselsche Courant van 15 Oct. 1822, blijkt. Bedoelde advertentie luidt: „Alzoo de School te Kalenberg in de gemeente Olde markt, zijnde van den laagsten rang, vaceert; zoo worden de genen, die tot de waarneming van dezelve genegen zijn, uitgenoodigd, om zich op Dingsdag, den 29 October 1822, des voormiddags ten tien uren te Oldemarkt te sisteren, voorzien van geblijken van bekwaamheid en goed gedrag; zullende alsdan aldaar het vergelijkend examen gehouden worden. De voordeelen zijn f 25,00 tractement van den Lande, f 66,00 uit een bijzonder fonds, en circa f 65,00 uit het Schoolfonds; en is de onderwijzer gehouden om twee derde deelen des jaars, en wel met uitzondering van de vier zomermaanden, de Schooldienst waar te nemen. De Schout van Oldemarkt." De Haagsche Kroniekschrijver van de N. Gron. Crt. schrijft: „Ik zal niet in vele bijzonderheden treden over defaits et gestes van den Koning en zijn jeugdige gemalin, waar voor men zich hier tegenwoordig zeer interresseert. Do couranten vertellen dagelijks wat het echtpaar gedaan heeft, gewandeld, gereden, de musea, bazar, enz. bezocht, visites afgelegd en wat dies meer zij. Men kan de dagelijksche bezigheden van HH. MM. dunkt me het best karakteri- seeren als inen zegt, dat ze precies leven zooals andere jongelui in de wittebroodsweken. Waartoe de gangen van het hooge echtpaar te bespieden, en zoo mogelijk zich achter een deur of boom te verbergen om een woord uit den mond van den Koning op te vangen? Wat uwe leze ressen misschien behing kan inboezemen, is te weten hoe de jonge Koningin in haar paleis den tijd doorbrengt, en ik acht het niet indiskreet u daarover eenige regelen te schrijven, omdat zij een zoo aangenaam licht op de jeugdige gemalin werpen. H. M. is zeer matineus, even als haar koninklijke gemaal zij verschijnt 's morgens vroeg aan het dejeuner bij voor keur in een morgentoilet waarin de Koning haar het liefst ziet. Na het ontbijt wordt haar het menu voor het diner ter beoordeeling voorgelegd; dikwerf brengt H. M. er eenige verandering in met 't oog op de haar gebleken voorliefde des Konings voor den een of anderen schotel. Het overige van den morgen brengt de Koningin in haar boudoir door, of laat zij zich op de hoogte stellen van de huiselijke inrigting van het paleis; deze week werden de zilver- en linnenkamers en de keukens door de koninklijke huisvrouw bezocht. Na het tweede ontbijt verlaten HII. MM. dagelijks het paleis om bezoeken af te leggen en de merkwaardigheden der residentie te bezigtigen, die op de Koningin een aan- genamen indruk schijnen teweeg te brengen. Na het diner wordt er ten paleize in zeer beperkten kring gemusiceerd of worden enkele officiële personen ontvangen. Van hof feesten is natuurlijk nog geen sprake. Een zeer aardige bijzonderheid, die 't hart goed doet, is deze, dat de Koningin dagelijks in briefwisseling is met de leden der vorstelijke familie te Pyrmont en met haar doorluchtigen vader, thans te Bucharest vertoevende. Overigens treft het iedereen in de omgeving van de vorstin, hoe zij, voor elkeen minzaam en voorkomend, zich beijvert om den Koning allerlei kleine verrassingen te bereiden. Dat Z. M. zich dan ook regt gelukkig gevoelt, bewijst ondanks de pas ondervonden smart heel zijn uiterlijk." In Limburg is eene vereeniging tot stand gekomen tot rationeele verbetering van het paardenras. Reeds is een hengst van echt Condrosras aangekocht, als voor die streken het doelmatigst, ook wegens de overeenkomst van bodem en flora. Toen in den aanvang van 1878 de tijding van den geweldadigen dood van den kapitein der infanterie J. F. L. Walpot te Batavia bekend werd, hebben twee officieren aldaar in garnizoen zich vereenigd tot het inzamelen van gelden ten behoeve der nagelaten weezen. Het geheele bedrag der ontvangsten, met de sedert gekweekte rente, is groot f 17,254.27. Blijkens de verantwoording is in den geest van den zoo noodlottig omgekomen vader vooreerst voor de kinderen gezorgd. Op het graf te Barabeï is door de zorgen van de welwillende kameraden aldaar een monumentje gebouwd en een van Batavia gezonden graf steen daarin gemetseld, dragende tot opschrift„Rustplaats van J. F. L. Walpot, in leven kapitein bij het Nederl. Indische leger. Laatste groete van zijn vele vereerders. R. I. P." Hebben wij het hier koud, in het noordoosten van Siberië wijst de thermometer 40' onder nul Fahrenheit, dus 72 graden vorst. Berthold Auerbacli verhaalt op grond van mondelinge overlevering, hoe Mozes Mendelssohn, een der intiemste vrienden van Lessing, eene vrouw kreeg. Mendelssohn was in Pyrmont en leerde daar den koopman Gugenheim uit Hamburg kennen. „Rabbi Mozes," zeide deze op een goeden dag, „wij eeren u allen; het meest echter eert u mijne dochter. Het zou mij een groot geluk zijn u tot schoonzoon te hebben; bezoek ons eens in Hamburg." Mendelssohn was zeer verlegen en ook mismaakt; toch besloot hij eindelijk naar Hamburg te gaan, waar hij Gugenheim op zijn kantoor bezocht. Deze zeide: „Ga naar binnen naar mijne dochter, zij zal blijde zijn u te zien, want ik heb haar veel van u verteld." Mendelssohn brengt de dochter een bezoek, komt den volgenden dag terug bij Gugenheim en vraagt dezen, wat zijne dochter, een mooi meisje, wel van hem gezegd had. „Ja, geëerde Rabbi," antwoordde Gugenheim, „moet ik u dat eerlijk zeggen?" „Natuurlijk." „Nu dan, gij zijt een wijs geer en een groot man; gij zult het dus het kind niet kwalijk nemen; zij heeft gezegd, dat zij geschrikt is, toen ze u zag...." „Omdat ik een bult heb?" Gugenheim

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 2