over de Handelskade. Het voornaamste gedeelte van dit grootBoIie werk is daarmede ten einde gebragt. De Standaard bevat de statuten van de nieuwe Vereeniging, die wordt opgerigt om de School met den Bijbel te bevorderen, zooals zij door de constituëerende vergade ring zijn opgesteld. De volgende bepalingen zijn daaraan ontleend Art. 1. Er bestaat een Bond, gevormd uit de locale Comité's of Correspondentschappen van het Volkspetition- nemcnt, onder het motto „een School met den Bijbel" en onder den naam: de Unie. De Unie heeft ten doel: 1. om aan de reeds bestaande Vereenigingen ter bevordering van het Christelijk Onder wijs, zedelijken en geldelijken steun te verleenen2. plaat selijk den bloei der vrije school te bevorderen3. de tijdens het Volkspetitionnement verkregene organisatiën te behouden, allengs vaster gestalte te laten aannemen en in zoodanig onderling verband te zetten, dat ze, zoo dikwijls de belangen van een „School met dm Bijbel" dit vereischen, onverwijld dienst kunnen doen. Zij onthoudt zich van alles wat niet in onmiddellijk verband met het onderwijs staat. Art. 4; Het bestuur der Unie bepaalt zich tot het ves tigen van de aandacht der Comitc's en Correspondentschappen op voorkomende belangen; tot het dienen van de gemeen- - schappelijke belangen der Comité's door het steunen van tle 'pers en liet verspreiden van vliegende blaadjes, alsmede door het rondzenden van sprekersen voorts tot het aan- wendep vanpogingen, om Comité's op te rigten waar die nog niet bestaan, en ze, waar die bestaan, in goede over eenstemming ten behoeve van het gemeenschappelijk doel te doen zamenwerken. Art. 5. Niet tredende op het gebied der bestaande Vereenigingen van Christelijk-Nationaai Schoolonderwijs of Christelijk-Geréförmeerd Schoolonderwijs, onthouden de Comité's zich in al hunne vertakkingen van het regtstreeks subsidiëeren van scholen buiten hun ressort, en storten ze derhalve alle subsidiën, voor scholen buitenaf bestemd, in de kas der bestaande generale Vereenigingen. Het bestuur der Unie subsidieert dienovereenkomstig niet zelf, maar stort alle gelden, die voor subsidie beschik baar mogten blijken, voor zoover geene bepaalde bestem ming daaraan gegeven is, in de kas der in de vorige zinsnede genoemde Vereenigingen, naar verhouding van hare uitgaven volgens het laatste jaarverslag. Van het overlijden sprekende van den heer van Zinnicq Bergmann, zegt de Tijd: .-/Wie zal zijn plaats innemen? Wij hopen, dat de hoofdstad van Noordbrabant ons den man zal zenden, dien wij op dit oogenblik noodig hebben een centrumsman. Op de kiesdistricten in Noordbrabant en Limburg rust de last, die een eere is, het geheele Catho- lieke Nederland te vertegenwoordigen. Steeds hebben zij zich van die roeping bewust getoond. Wat wij hier hebben te dragen, te strijden, te lijden zelfs, daaraan geven zij stem en toon in 's lands raadzaal. Hunne mannen zijn steeds onze mannen geweest en het zal zoo blijven. De plaats van een Zinnicq Bergmann zal ongetwijfeld waardig worden vervuld en de kiesvereeniging Noordbrabant" zal weer blijk geven, dat de geest van mr. J. B. van Son nog in haar woont en leeft." Omtrent het Bal Rèaliste, dezer dagen te Parijs gegeven, lezen wij in een correspondentie aan het Hbld. o. a. het volgende: „Dertig schilders, beeldhouwers, musici, letterkundigen, allen vrienden, allen een eervolle plaats in kunst of letter kunde bekleedende, hadden het restaurant Ledoyen voor dien nacht gehuurd. De kunstvuurwerker Ruggierj was belast met de versiering en illuminatie van het huis. Overal verspreidden Venetiaansche lantaarns en gekleurde glazen hun getemperd licht. Overal waren de hoeken afgerond door digt opeengeplaatste tropische gewassen. Overal behalve op een punt, de groote serre namelijk, die het huis omringt en tot barrière-bal was ingerigt. Daarop hadden onze dertig kunstenaars de dertig door krans ligt erdat is althans gedaan. Maroussia is tevreden. Zij zal zich in het riet pogen te verschuilen. J)c ruiter nadert in vliegende vaart met lossen teugel zou hij haar bemerkt hebben Zij hoopt van neen. Maar nauwelijks is Maroussia een eiudwcegs voortgegaan paar den kant van het riet dat langs de beek onder de brug groeit, of er valt een schot. De roode doek, en ook liet bevallige hoofdje waar die doek om heen geknoopt was, zinkt eensklaps weg tussclicn de halmen. Bijna als een klein vogelkeu, door het roer van den jager in zijn vlucht gestuit. De Tnrtaarsche ruiter is over de brug gereden. Hij wil zich overtuigen dat zijn schot doel getroffen heeft; met uitgestrektcn hals over zijn paard gebogen, ziet hij naar alle kauten rond en beoieikt eindelijk het lijkje van het kind, roerloos op don grond liggend. Is het anders niet! Een kind! Maar wat beteekent die roode zakdoek, dien zij om het hoofd heeft? Een vod, waar zijn kogel doorheen gegaan is. De moeite niet waard om het op te rapen l)e ruiter geefc zijn ros de sporen, vervolgt zijn weg, en ver dwijnt als iemand die bitter bedrogen is iu zijn verwachting. •Alles is weder stil geworden. Het is ook zoo spoedig in zijn werk gegaan. Men zou zeggen dat er bij dit bruggetje niets voor gevallen was. Inmiddels komt een landman, een zware takkebos op den schouder dragend, met langzame schreden uit liet boschje, dat Maroussia links van de brug zou vinden. Hij is niet gehaast; hij wendt liet hoofd rechts noch links. Hij vermoedt niet dat de weg, waarop hij zich' bevindt, zoo straks nog onveilig was. Nu is hij op de brug. Hij ziet den bloemkrans, raapt hem op en hangt hem aan zijn takkebos. Vervolgens blijft hij midden op de brug staan en werpt ter loops een blik naar omlaag. Wat ziet hij daar tusschen het riet? Dat moet hij vun dichtbij onderzoeken. Ilij ontdekt het kleine meisje. Een harer voetjes hangt in het water. Hij'licht het lijkje een weinig op en legt het op den kant. Het volgende oogenblik is hij reeds weer op weg naar liet boschje, dat hij in allerijl tracht te bereiken. Wat verbergt hij echter zoo zorgvuldig onder zijn wambuis? Het is de roode doek die liet hoofdje van liet doode kind sierde. De doek heeft zijn bestemming bereikt. Maroussia heeft haar zending vervuld. De anderen, de laatste getrouwen, zijn gered I/inge jaren daarna verrees te dier plaatse een kleine heuvel, met een eenvoudig kruis er op, uil ruwen steen gehouwen, inaar steeds getooid met kransen van versche bloemen. Een eerwaardig grijsaarde gekromd onder den last der jaren, maar in wiens oog nog het vuur van den „leeuwenblik" gloort, verzorgt liefc graf en plengt er nu en dan de tranen zijner rouwe om haar die hij eens zoo liefhad. Straks, als ook hij onder den heuvel rust, zullen jeugdiger handen zijn taak overnemen en de grafstee bewaken. Op het kruis zelf staan geen heldendaden of grootsche feiten vermeld tenzij dau die cene naam MAROUSSIA. schoonheid, talent, geest vermaards te Parijsche actrices uitgenoodigd, op voorwaarde dat niemand, zoowel man als vrouw, zou toegelaten worden anders dan in „realistisch costuum," dat is in aan een der geringste Parijsche beroepen ontleende klcederdragt, stipt, naauwkeurig nagebootst. Men kan denken, welk een vermakelijk schouwspel dit vrolijk gezelschap 's nachts om twee uur opeverde. Mejuf vrouw Leonide Leblnnc als liedjesverkoopster, mejufvrouw Mnssin als bedelares, mejufvrouw Angèle als marchande a la toilette, mevrouw Gabrielle Moisset als Bourgondische min, mejufvrouw Pierson als straatzangeres te zien, is zeker geen allednagsch schouwspel, dat iedereen kan genieten. Evenmin als den schilder Detaille te zien als Zigeuner, den schilder Duprey als hoefsmid, den architect Escalier als vioolspeler, den schilder Aubert, vervaardiger van Vangt dechuals spekslagersjongen, den schilder van Vapothéose de M. Thiers, den heer Vibert, als scheeps timmerman en zekere met mij bevriende staatsraad als koetsier van een lijkwagen. Men danste, soupeerde, lachte, schertste op geestige wijze en daaraan alleen zou een vreemdeling, wanneer hij plot seling op dat bal verplaatst was, bemerkt hebben met wie hij te doen had. Want de costumes waren zoo naar de werkelijkheid, zoo naauwkeurig gevolgd en zoo zorgvuldig tot in de kleinste onderdeelen nagebootst; de gelaatstrekken stelden zoo goed de bedoelde personages voor, pasten zoo juist bij de aangenomen vermomming, dat, althans wat de helft der genoodigden aangaat, de illusie volkomen en vergissing onvermijdelijk was. Een half dozijn intermezzo's, bij wijze van entrees, ver hoogden de vrolijkheid van dit reeds zoo prettig en aardig feest. Ten middernacht deed een troep muzikanten een inval in de halzaal en gaf er een potsierlijk, op allergrappigste wijze uitgevoerd concert. Een half uur later wist een „fort de la halle,„ met zijn grooten hoed en met meel bemorste kiel, die een reusachtige» zak op de schouders droeg, zich toegang te verschaffen tot het bal. Men riep en protesteorde: „men mag niet met bagage op het bal komen, zet uw zak in de kleedkamer! maar de „fort" maakt zich, zonder er acht op te slaan, ruimte met zijn stok, zet zijn zak op den grond, doet hem open en haalt or liet aardigste bakkersjongentje uit, dat men ooit gezien heeft, 's Nachts om een uur eindelijk bemerkt men eensklaps midden in de zaal een lieer in het zwart, die naar de quadrilles staat te kijken. Daarop ontstaat een geweldige opschudding. Het orchest zwijgt, het dansen wordt gestaakt. „Maar ik ben even goed realist als een uwer, roept de heer uit, ik ben als inan van de wereld verkleed." „De deur uit met den zwartrok," roepen de dansers. „Wilt ge maken dat ge weg komt!" zegt de timmerman Vibert. „Neen," antwoordt de heer. „Welnu dan, roept de smid Dubrey, leve de vreugd, zijn lot zal beslist worden, wij zullen hem uitkleeden!" Alle dansers werpen zich nu op den indringer. In een oogwenk is zijn rok uitgetrokken, zijn vest verscheurd, zijn overhemd aan flarden. De aldus aangevallen man protesteert, verdedigt zich, stelt zich te weer, houdt zijn aanvallers van zich af, doch bukt weldra voor de overmagt en valt op den grond. Zijn broek en overhemd worden hem van het lijf gescheurd, maar op liet oogenblik dat men hem overwonnen waant, staat hij fier op, hen uitdagende tot hervatting van den strijd, die zijn waar element is, daar hij onder zijn zwarte kleederen het costuum van een kermisworstelaar droeg. Ik wenschte wel, dat ik de onbescheidenheid inogt be gaan de namen dier vreemde gemaskerden te noemen. Men zou verwonderd staan daaronder zeer bekende personen te vinden, wier kennis, geleerdheid en gewone ernst in zonder linge tegenspraak zijn met dit oogenblik van beminnelijke dwaasheid en die opzettelijk vertoonde klucht. De twee militairen, die jl. Donderdag een zilveren horologie bij den horologiemaker Kikkert, te Haarlem, ontvreemdden, hebben zich vrijwillig in arrest begeven. Het bleek toen, dat zij mariniers waren. Voor de oprigting van een gedenkteeken aan Leidens ontzet is thans reeds ingekomen f 20.112.25|. Er ontbreekt echter nog bijna f 5000. Men schrijft aan de Leidsche Courant: „Niet minder dan zes maanden hebben de polders over last van water gehad. Nog zijn zij er niet van bevrijd. Vóór den winter, die zoo vroegtijdig begonnen is, was cr reeds Teel verdronken weiland. Door de toenemende vorst werd de gelegenheid afgesneden het water uit te malen en met den kortstondigen dooi kwam de regen den overlast van water vermeerderen. Polders, die door een stoom gemaal bediend worden, zijn er het beste bij gevaren. De bouwboer zag bij de vorst zijn wintergraan gespaard voor ondergang en het weiland werd grootendeels onttogen aan het water. Iloe schadelijk ook eene dikke ijskorst is voor het gras op de half verdronken weiden, van meer gewigt is het, den met graan bebouwden akker boven te houden. Op verre na is niet overal die toestand door de polder molens bereikt kunnen worden. In zulke gevallen blijkt de waarde van een stoomgemaal. Menig stuk weiland toch zal dezen zomer nog de sporen dragen van het dezen winter beloopen onheil. Nog is het winter. De zon laat zich niet of naauwelijks zien. Sommige nachten zijn helder en dan vriest het hard, zoodat de scheepvaart telkens door het ijs bemoeijelijkt wordt. Ook verhindert de vorst de verzending van boomen en heesters. Op den dag daalt de duisternis neer. De spade blijft nog onaangeroerd; het land is ongeschikt ter bearbeiding. Geen vogel laat zich hoorende leeuwerik stijgt nog niet jubelend naar' het luchtruim op, maar houdt zich zwijgend schuil in de duinen. Geene bloem bloeit; het sneeuwklokje treurt. Do gele pruim is anders in bloei en do Cydonia Japonica ontloken. De laatste begint uit te botten, maar de eerste is nog dor, levenloos, koud als zoo menig geboomte." Als een aardige bijzonderheid wordt aan het Dagbl. v. Zuidh. en 's Grav. medegedeeld, dat de jeugdige Prinsen von Wied hunnen grootvader, Z. IC. H. Prins Erederik, jl. Vrijdag met zijn 82sten verjaardag kwamen gelukwenschen, gekleed in oud-Nederlandsche costumen uit de 16de eeuw, die zoowel door pracht als groote naauwkeurigheid uitmuntten. De heer van Vloten heeft jl. Dingsdag te Rotterdam een rede gehouden naar aanleiding van de 300jarig heugenis der Unie van Utrecht. Hij spoorde daarin het volk aan zich vrij te maken van slappe wilskracht en onverschillig meegaan met anderen. De grondwet van 1848 is welligt later voor verbetering vatbaar, maar zij werd door den spreker om hare vrijzinnigheid, opregtheid en wijsheid geroemd. Hij verlangde dat het volk zich veel meer dan thans van hare bepalingen zou doordringen, ten einde meer belangstelling te koesteren in den algemecnen gang van zaken, bij de verkiezingen met kennis van zaken een geheel zelfstandige stem uit te brengen en al wat naar achterklap knutselarij en knoeijerij zweemt, op openbaar gebied te weren. Hij uitte de hoop dat zich een vereeniging zou vormen, overal hare vertakkingen hebbende, die zich ten doel stelde vaderlandsehe letteren, kunst en geschiedenis te verbreiden en het volk in den geest van de grondwet wakker te schudden, waar het inogt ingeslapen zijn. In den nacht van 2 op 3 dezer heeft te Berkel en Rodenrijs een aanslag plaats gehad op het leven van den burgemeester dier gemeente. Men heeft hem namelijk gegrepen en in het water van den Berkelschen Vliet geworpen, alwaar, daar de beide watermachines werkende waren, cene sterke stroom was. Met de grootste krachts inspanning gelukte hot intusschen den onbezoldigden Rijks veldwachter den burgemeester, die reeds zinkende was, te redden. De daders zijn door den burgemeester en den veldwachter beiden herkend. Tengevolge van den weinigen omzet van het te Apel doorn en in de omstreken gefabriceerd wordende handpapier, hebben reeds een zestal fabrikanten hunne werkzaamheden gestaakt. Een paar hebben zelfs eene wasch- en bleek- inrigting aan hunne fabriek verbonden, teneinde zooveel mogelijk hun personeel werk te blijven verschaften en te profiteeren van het water, waardoor deze fabrieken in beweging gebragt worden. Door professer Buvs Ballot is uitgegeven de statistieke vergelijking van de Nederlandsche waarschuwingen en de New-Yorksche weervoorspellingen met de uitkomst, toe gelicht door uitvoerige tabellen van de maanden Februarij 1877 tot en met November 1878. De heer B. deelt als slotsom zijner ervaring mede, dat de mededeelingen van de overzijde van den Atlantischen Oceaan nog te onzekere beteekenis hebben; dat zij voor namelijk waarde hebben om te vergelijken wat een voor afgaande toestand aldaar in Europa teweegbrengt, en dat het nut steeds zal toenemen, naarmate men meer zal hebben bereikt wat de heeren Neumayer, Hoffmeijer en hij zelf op de conferentie van 1214 Dec. 1873 te Ham burg als hun wensch uitdrukten: eene telegraphische vereeniging van de Azoren, Amerika, IJsland, Groenland met Europa, en eene reeks van schildwachten in den vorm van schepen in een kring ten westen van Engeland, opdat wij althans van een storm nog eens na het verlaten der Amerikaansche kust tijding bekomen, wat er van geworden en wat er van elders bijgekomen is. Shere Ali, de overleden Emir van Afghanistan werd, naar men vermoedt, geboren in het jaar 1820. Zijn vader, Dost Mahomcd, had 22 zonen, waarvan hij de vijfde was. Zijne oudste broeders, Futteh Mahomed en Jellaluddin, waren nooit veel bij hun vader in tel geweest. Zijn derde broêr Akbar Ivhan, overleed in 1848, nalatende twee kinderen, die nog in leven zijn. Daarop volgde Hyder Gholam, die in 1859 overleed. Toen Dost Mohomed in 1863 overleed was, ook als men de beide oudste zonen niet meêtelt, de oudste der beide neven van Shere Ali de regtmatige troonopvolger. Shere Ali echter stoorde zich daaraan niet, maar plaatste zichzelf, gesteund door zijne jongere broers, op den troon. Uit erkentelijkheid benoemde hij die broers toen tot gouverneurs van verschillende deelen van het Rijk. Zijne twee oudste broêrs waren echter niet zeer ingenomen met die schikking en van 1861 tot 1869 had Shere Ali te kampen met verschillende moeijelijkheden en partijschappen, die soms zelfs tot burgeroorlog oversloegen, tot de dood hem van zijn lastige tegenstanders ontsloeg. Dank zij den steun van Engelsche troepen en Engelsch geld gelukte het Shere Ali zijn land toen eenigszins te regelen. Hij reorganiseerde zijn leger, rigtte het geheel op de Engelsche wijze in, en toonde in alles dat hij hoog was ingenomen met de vriendschap van de Engelsch- Indische regering, tot deze hem toch op het laatst te drukkend begon te worden tengevolge van den dwang, dien zijne vroegere vrienden op hem begonnen uit te oefenen. Hij zocht en vond toen twist, waarin hij meende te mogen rekenen op de hulp van Rusland, dat echter niet bijzonder genegen was, zich in nieuwe moeijelijkheden te wikkelen. Het vervolg van dien twist is bekend. Verlaten door hen op wie hij gerekend had, en verdrietig door de kuipe rijen en tegenwerking zijner landgenooten, gaf hij reeds spoedig de leiding der zaken over aan anderen, om zelf te trachten hulp te vinden bij de Russische regering. Op zijne reis naar Petersburg echter, die hem van ver schillende zijden ontraden werd, overviel hem de onge steldheid, die den 21 Februarij 11. een einde aan zijne zorgen maakte. De president van den Zwitserschen Bondsraad, dr. J. Heer, is jl. Zaturdag avond te Glarus overleden. Hij had naauwelijks den leeftijd van 54 jaar bereikt. De hoogste prijs van 390.000 florijnen bij de op 1 Maart 11. plaats gehad hebbende laatste trekking der Oostenrijksche 1839er loten, is te beurt gevallen aan den schoorsteenreger Julius Cecola, te Baden bij Weenen, die het lot jaren geleden van zijn grootvader geërfd had. De Onderkoning van Egypte heeft het hoofd gebogen voor den eisch van Engeland en Frankrijk en Nubar pacha weder tot minister benoemd. Het congres der Vereenigde Staten is uiteengegaan; waarschijnlijk zal het 18 Maart weder bijeenkomen. Een nieuwtje voor dames.Weet ge reeds, lieve lezeressen, welke dezen zomer de modekleuren zullen zijn? Niet? welnu, ge zult het weten, maar voorloopig nog onder geheimhouding, want we willen de modemagazijnen niet hoos maken, door hen vóór te zijn met dit belang rijk nieuws; de modekleuren, dan, zullen dit jaar zijn: rood en helder blaauw. "V isoniDeristen. Na onze vorige opgave kwamen geen sloepen binnenze werden door mist en tegemviud verhinderd. De Urker schuiten bragten eene enkele larb >t, eenige schollen en wat rog nan Een en ander was zeer duur.- rog gold 93 cents, schol f 1, tong 50 cents en tarbot tot f 10, alles per stuk. Een zestal bommen bragten hunne vangst alhier ter markt; de levende schol werd, uithoofde van de Israëlitische feestdagen, duur verkocht; ook enkele tongen en tarbotten gingen hoog van de hand. Haring werd door het onstuimige weder niet aangebragt.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 2