HËLDERSCIIE
EN NIEITWEDIEPER COURANT.
!- ei Advertentieblad voer Hollands Noorderkwartier.
1879. N°. 34.
Woensdag 19 Maart.
Jaargang37.
BEKENDMAKING.
„W ij li u 1 d i e n
het goed e."
Verschijnt Dinjrsdair, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per Irvrartaalƒ1.30.
0 0 franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Rnrran: MOLENPLEIN N°. 163.
Prijs der Advertentién: Yan 14 regel» 60 Cent»,
elke regel meer 15 Cent».
Groote letters of vignet ten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag1 vertrekt de mail naar Oost-lndië.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS dér fiemccnte
TEXEL brengen ter openbare kennis, dat de KI KZHltS-
IjIJSTK!* door hen op heden zijn vastgesteld en gedurende
14 dagen op de Secretarie voor een ieder ter inzage zijn
nedergelegd.
Belanghebbenden worden uitgenoodigd de L ij s t e n te
komen zien, ter voorkoming van onaangenaamheden.
Texel, 17 Maart 1879.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
D. C. LOMAN, Burgemeester.
STIKSEL, Secretaris.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente
ANNA PAULOWNA brengen ter openbare kennis, dat
door hen voorloopig vastgesteld en gedurende de eerst
volgende veertien werkdagen, op de gewone kantooruren,
ter Secretarie der gemeente, voor een ieder ter lezing zijn
nedergelegd
Hel KOHIER van den HOOFDELIJKE!) OMSLAG en
de BEliSTING OP DE HONDEN,
beiden voor het dienstjaar 1879.
Elk der op die Kohieren aangeslagenen kan, binnen
bovengemelden tijd, bezwaren tegen zijn aanslag bij den
Raad inbrengen.
Anna Paulowna, den 17 Maart 1879.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. E. PERKBurgemeester.
A. J. DE JONGrH, Secretaris.
Mijnheer de Redacteur!
Of gij nog een brief van uwen ouden vriend Pepermeijer
plaatsen wilt, dat zal de vraag zijn. Want er is zooveel
tijd verloopen sedert mijn laatsten brief, dat sommigen
uwer lezers mecnen moeten, dat Pepermeijer dood is; dat
is mijne vrouw zegt: gelukkig! niet het geval. Ik
heb echter niet veel kunnen schrijven in den laatsten tijd,
daar ik het zoo druk heb gehad met mijne werkzaamheden
als majoor bij de rustende schutterij.
Nu dringt echter mijn hart mij om weer als van ouds
u te vragen „hoe gij er over denkt?"
Over die telegram van Zaturdag namelijk.
Mijn schoonzoon vindt het een schandaal, en mijne
vrouw vindt twee jaar cel ook wel een beetje erg voor
zulke fatsoenlijke menschen. De eenige, die er best mede
tevreden is, is Schrapper. Toen ik gisteren avond in zijn
winkel kwam om mij te laten barbieren Zaturdag's
's avonds is het er altijd vol zat Jansen half ingezeept
in den scheerstoel, en Schrapper stond voor hem in de
eene hand het scheermes, in de andere het bekken met
warm water. „Ik zeg," riep Schrapper, en dan zwaaide
hij met zijn mes zoo kort langs het gezigt van den ge-
duldigen Jansen, dat deze onwillekeurig met de hand ter
bescherming naar 't puntje van zijn neus greep, „ik zeg,
dat het regtvaardig is, dat ze het verdiend hebbenik ben
er blij raeae, daar!" en dan bewoog Schrapper zijn andere
arm, en een stroompje laauw water uit het bekken kwam
over Jansens haar en wangen, „ik zeg, het werd tijd; de
politie, die de kleine man bekeurt, omdat hij zijn kleeden
uitklopt, of met een pijp zonder dop loopt, moest hooger
kijken, dat heb ik altijd gezegd, het volk, wij, Jansen,
blijf toch zitten, anders snijd ik je wij zijn gezond,
maar de hoogere standen, mijnheer Pepermeijer! ze zijn
verrot, heelemaal vergaan, Jansen zit toch stil, het
zijn allemaal gepleisterde graven!"
„Ja," zeide Jansen, „dat is nu goed en wel, „maar zoo
kan ik hier toch niet blijven zitten; scheer mij eerst, en
praat dan verder."
„Goed," antwoordde Schrapper, „'t zal gebeuren, dade
lijk. Ik zal mijn pligt doen; ik behoor, goddank, niet tot
die menschen, die door de politie tot hun pligt moeten
worden gebragt; gij behoeft mij niet te dwingen, ik scheer
vrijwillig; voor mij kan de commissaris van politie gerust
drie dagen uit de stad gaan, ik zal wél blijven scheeren!"
„Daar hebt ge gelijk in, een raensch moet werken om
van te leven!" zeide ik.
Maar niemand antwoordde. Jansen omdat hij bang was
zeepsop in den mond te krijgen, en Schrapper omdat hij
toonen wilde, dat hij zijn pligt deed zonder dwang.
Toen Jansen klaar was en de plooijen van zijn breeden
witten das, die hij zich als eatbechiseermeester verpligt
acht te dragen, in orde had gebragt, kwam zijn deftige
natuur weer boven: „Die «taat, zie toe, dat hij niet valle,
en de waarheid achterhaalt het bedrog, ook al verbergt
zich de misdadiger in den bonten mantel der weelde van
buitenplaatsen en rijpaarden als anderzints."
„Ze hebben hen ferm aangepakt, en de buitenplaats heeft
niets geholpen, niets," zeide Schrapper, terwijl hij met een
nijdig gezigt zijn mes aanzette, „en als die officier van
justitie er lust in heeft en ik kan er hem een pleizier mee
doen, dan wil ik hem gratis tien abonnementkaartjes
scheeren en haarsnijden zenden, en ik zal het zelf doen,
oindat mijn jongen alleen nog maar polka-haar kan knippen.
Ik wil toonen, dat ik ook wat over heb voor het regt!"
„Het komt mij voor te zijn een merkwaardig godsoordeel.
Het vonnis roept den handel toe: gij zijt gewogen en te
ligt bevonden, en het zal mij niet verwonderen, hoewel
het mij geenszins zou passen om vooruit te loopen, als het
met Amsterdam met zijn in weelde badende Ivalverstraat,
zijne blinkende tramwagens, zijne schittei'ende hotels, zijne
dertig-cents-bazars, waardoor ook mijne huisvrouw in ver
zoeking is gebragt om eene voor onze behoeften geheel
overbodige koffijkan te koopen, zijn zingende en ongezongen
koffijhuizen, afloopt als met Gomorrlia! Hoe toch zijn de
zeden en gewoonten in dat Babyion? Houdsters van slechte
huizen plegen er doodgeschoten te worden of zichzelve
dood te schieten, handelsbedienden steken de hand in toe
vertrouwde kassen en gaan naar Brussel, monsters suiker
worden zoodanig verbeterd, dat de patroons veroordeeld
worden tot de hoogste celstraf, die de wet veroorlooft op
te leggen, en dat de kunstige verbeteraar ook al naar het
pistool grijpt als eenig redmiddel, wisselruiterij is een
gewoon middel van geld verschaffing, kooplieden vragen
elkanders liandteekening te leen zonder meer schaamte of
omslag dan men vuur voor zijn sigaar vraagt; anderen
mogen zulke gewoonten „huiselijk" noemen, ik tel ze mede
onder de teekenen, die het einde der dagen verkondigen!"
„Alleen de kern, het eigenlijke volk is gezond!" hield
Schrapper vol.
„Maar soms een beetje dronken, en het betaalt buiten
gewoon veel aan belasting op het gedistilleerd," waagde ik
op te merken.
„Champagne, oesters als anderzints voeren niet minder
zeker ten verderve," meende Jansen de eatbechiseermeester.
Wij kwamen niet veel verder. Meerdere klanten van
Schrapper liepen af en aan, om zich een schoon gezigt
voor den Zondag te halen; Schrapper en Jansen bleven
aan het woord, zonder dat zij veel nieuws te berde bragten,
en vonden algemeene instemming met hun gevoelen.
Ik was er toch niet regt tevreden mede. Iedei'een scheen
het vonnis der Amsterdamsche Regtbank in de zaak der
beide suikermakelaars te beschouwen uit het eenzijdige
oogpunt: „ze durven de groote heeren toch ook aan," en
daarbij eene zekere vreugde te gevoelen, eene zekere eigen-
geregtigheid, een: goddank, dat wij niet zijn zooals deze.
Ik dacht, waarde Redacteur! dat dat toch niet de ware
manier was om deze treurige zaak te bespreken. Bij mij
thuis was echter liet blaadje geheel omgekeerd. Ik zeide
u al, dat mijn schoonzoon het een schandaal vond en mijne
vrouw het „te erg" noemde.
„Handel is handel," zegt mijn schoonzoon. „Ik zal geen
mensch bedriegen en geen dubbeltje stelen, maar in den
handel moet je maar uitkiiken. Ik moet zelf ook uitkijken.
De slimsten verdienen geid en de anderen gaan bankroet.
Als men in den handel alles wilde afwegen met hetzelfde
goudschaaltje, dat men voor zijne bijzondere gewetenszaken
gebruikt, dan zijn er geen zaken meer mogelijk. Als ik
wollen manufacturen verkoop, behoef ik er niet bij te
zeggen, dat er katoenen draden doorloopen, dat moeten de
menschen zelf maar zien; als ik een paard kwijt wil wezen,
dan moet ik geld vragen, en de kooper moet maar weten,
wat het beest mankeert, ik moet er toch af! Ik kan toch
niet met alles blijven zitten, ik moet toch leven en belas
ting betalenheelemaal eerlijk kan niemand in den handel
wezen, is 't niet schoonvader?"
Wat moest ik zeggen? Heb ik als kiuxidenier geen
kleine zonden op mijn geweten? Heb ik nooit eens Java-
thee voor Cbinesche verkocht? Het beste was maar te
zwijgen.
„Bij verkoop op monsters loopt er altijd een beetje van
Sint-Anna onder," begon mijn schoonzoon, „dat weet toch
iedereen. Als gij aardappelen verkoopt, zult gij toch wel
zorgen, dat de slechtsten niet in den monsterzak komen, en
wie zal de ligtste tarwe uit de partij, of de onzuiverste
karwei in het zakje, dat naar de markt gaat, doen? Die
was wel gek! Neen, je neemt je monster midden uit de
partij royaal weg vlak uit het hart, maar toch altijd een
beetje aan den besten kant! dat spreekt van zelfWat is er
tegen? iedereen weet het en iedereen doet het?"
„Als ik die heeren was, ging ik maar een beetje naar
Brussel voor de veiligheid," merkte mijne vrouw practisch
op. „Want 't is toch niet geheel hetzelfde, als je uit de
partij erwten of boonen een monster neemt dat beter is
dan liet gemiddelde, dat is niet eerlijk, maar het komt
toch uit de partij, er is met het monster zelf niet geknoeid
maar als je opzettelijk een monster verbetert, als je er het
slechte uitgooit en het betere bijvoegt, dan is het bedrog,
opzettelijk klinkklaar bedrog, enik zou in hunne plaats
maar naar Brussel gaan, omdat voor fatsoenlijke menschen
zoo'n straf toch erg ongewoon is."
„Moeder, ge begrijpt het niet, ze komen wel vrij in
appèl, daar ben ik zeker van, of anders gaan ze in de
cassatie, dat is het hoogste, en daarin heb je de oudste
regters en de knapste, daar kan de regtbank van Amsterdam
nooit tegen op. Hebt gij niet gemerkt, dat de meeste
getuigen, en daaronder van je eerste menschen, ook van
oordeel zijn, dat men het in den handel zoo heel naairw
niet nemen kan?"
Ik vroeg mijn schoonzoon, wat hij daarmede bedoelde.
„Wel," zeide hij, „de veroordeelde heeren mogten als
makelaars voor eigene rekening geen handel drijven in
suiker. Toch deden ze het op groote schaal, de wet moest
dus ontdoken woi'den, de suikers die de makelaars ver
kochten, moesten worden verkocht op naam van anderen,
die met die suiker en dien handel evenmin vat te maken
hadden als gij en ik. Hebt gij nu niet gelezen, hoe de
deftigste Amsterdamsche huizen tegen genot van provisie
aan de makelaars vergunden hun naam te gebruiken,
hunne „geachte" namen op te geven als vei'koopers van
suiker, hoewel zij wisten dat er geen stom woord van
waar was! Maar schoonvader, zoo is de handel; de wet,
die den makelaar verbiedt om voor eigene rekening te
handelen, is dwaas verouderd, en daarom wordt zij ont
doken; als je je in den handel om alle wetten moest
bekommeren, die men ta 's Hage gelieft te maken, dan
konden wij wel ophouden met zaken doen. Neen, dan
geven wij in zoo'n geval aan eene deftige firma provisie,
en we ontduiken de wet gezamenlijk; in den handel zegt
men dan „dat wij in zeer aangename relatiën tot elkan
der staan!"
Mijnheer de Redacteur! de jongen mag zeggen wat hij
wil, zoo is de handel niet; ik ben zelf met eere kruidenier
geweest op de Laat te Alkmaar, en ik weet er van mede
te spreken; ik zal niet zeggen, dat er niet wel eens iets
gebeurt, dat beter gelaten ware, maar dat ligt niet in den
handel, dat ligt in de menschen, en komt voor in ieder
beroep. Het is niet waar; ook in den handel geldt het
spreekwoord „eerlijk duurt het langst." Maar als eerlijkheid
rijk maakt, zij maakt niet spoedig rijk. Voor vele menschen,
al te velen, helaasschijnt rijk worden niet genoeg, het
moet ook spoedig gaan, en het moet gaan zonder voort-
durenden dagelijkschen ingespannen arbeid, en dat kan niet.
De slechte manieren in den handel zijn de schuld van
die minderheid, die spoedig en zonder arbeid geld wil
verdienen; deze zijn de uitvinders en drijvers der toe
nemende wisselruiterij; zij zijn het, die misbruik maken
van het crediet, die provisie maken met wetsontduiking en
die eindelijk vrouw Fortuin een handje helpen door monsters
te verbeteren, en andere weinig eervoller speculatiën. Maar
dat die slechte manieren toenemen, dat de misbruiken en
ongeregtigheden grooter woixlen dan vroeger, dat de arg-
looze kooper meer voetangels en klemmen op zijn weg
vindt dan vroeger, zie dat zou ik niet durven ontkennen.
Of het komt van de slechte tijden, of dat omgekeerd
de slechte tijden een gevolg zijn van het geschokte ver
trouwen, en de gepleegde ongeregtigheden zich zelf straffen
door den handel krank te maken, ik weet het niet. Maar
wel begrijp ik, al ben ik maar een eenvoudig man, en al
heb ik nooit aan den groothandel gedaan, dat het een
gelukkig teeken des tijds is, dat zulke zaken, als die der
Amsterdamsche suikermakelaars, voor den regter worden
gebragt. Niet om de straf, en niet omdat daaruit blijkt,
dat niet alleen de kleine dieven gehangen worden, maar
omdat daardoor licht en openbaarheid verkregen wordt en
de publieke opinie in staat wordt gesteld onderscheid te
maken tusschen handelaars en zwendelaars.
Dit is mijne opinie. Overigens, mijnheer de Redacteur!
ik ben maar een gewezen kruidenier en majoor bij de
rustende, en 't schrijven valt mij niet gemakkelijk, maar
ik heb een neef, meester in de beide regten en gewezen
O.-I. ambtenaar, die buitengewoon vlug is met de pen.
Nu had ik er over gedacht mijn artikel door hem te laten
„vei'beteren." Het slechtste van mij er uit en het beste
van hem er in. Dat verbeterde ai'tikel wilde ik dan zenden
aan een tijdschrift, dat behoefte heeft aan medewei'kers,
bijv. aan de „Gids;" ziet ge „als monster." Misschien
contracteei*t de „Gids" dan wel met mij voor twaalf arti
kelen per jaar volgens monster. Omdat goed voorbeeld
goed doet volgen.
J. PEPERMEIJER,
kruidenier (gewezen) op de Laat en majoor (actief)
bij de rustende.
HELDER en NIEUWED1EP, 18 Maart.
Het wapperen van vlaggen van 't stations-gebouw van
den spoorweg alhier op jl. Zondag deed blijken, dat daar
feest werd gevierd. De heer R. H. F. Ronte, inspecteur
der beweging op de lijnen HelderHaarlem en Uitgeest
Zaandam, vierde dien dag het feest zijner 25jarige werk
zaamheid bij de Hollandsche IJzei'en Spoorweg-Maatschappij.
Ten bewijze hoezeer de jubilaris bij zijne superieuren om
zijne getrouwe en ijverige pligtsvervulling wordt geacht,
werden hem op zijnen feestdag door leden der directie van de
Maatschappij, die daartoe naar hier waren overgekomen,
fraaijc en kostbare geschenken vereerd. De inferieuren,
ambtenaren en beambten op de genoemde lijnen, hieven
mede niet achter, om den jubilaris bewijzen te geven van
achting en waardeering. Door hunne zorgen werd het
bureau van den feestvierende net en keurig gedrapeerd.
Guirlandes van groen, bloemen en vlaggen, waartusschen
schilden met inscriptiën, betrekking hebbende op liet feest,
en ornamenten, toepasselijk op het spoorwegverkeer, gaven