naar het buitenland verzonden, onverkocht zijn terug gekomen. Bij de prijzen der gewone boter op dit oogenblik is de concurrentie voor kunstboter onmogelijk. De Pupillenschool te Nieuwersluis heeft haar eerste vruchten afgeleverdeen zevental pupillen zijn naar de verschillende korpsen vertrokken; twee van hen zijn inge deeld als korporaal bij een der regimenten infanterie, één is als jongeling geplaatst bij het bataillon mineurs, één bij het instructie-bataillon te Kampen, één bij de instructie- compagnie te Schoonhoven en één bij de cavallerie, terwijl de zevende als tamboer in het leger zal dienen. Dezer dagen werden zeven andere jongelingen in hunne plaats als pupil aangenomen. Voor het geregtshof te Arnhem is door den procureur- generaal rekwisitoir genomen in de Vollenhovensche zaak, moord van twee rijksveldwachters, strekkende tot eene veroordeeling tot levenslange tuchthuisstraf van alle drie beschuldigden. In de provincie Friesland zal worden opgerigt een Friesch rundvee- en paardenstamboek, omdat het Friesche vee werkelijk een oorspronkelijk ras is. Zelden of nooit, zoo meldt men uit Dokkum, werden de kievitseijeren zoo laat in den tijd zoo duur verkocht als in dit voorjaar, daar men er de vorige week nog, den laatsten dag, dat het zoeken geoorloofd was, 6 a 7 cents het stuk voor betaalde. Ook al een gevolg van het schrale weder, waardoor de vogels dit jaar buitengewoon laat algemeen aan den leg kwamen. Met het oog op den buitengewoon gedrukten toestand waarin vele landbouwproducten te Groningen thans verkeeren (de boter kostte jl. Vrijdag 40 a 45 cents het halve kilo, terwijl de broodprijzen uiterst goedkoop blijven), laat het zich aanzien, dat, wat uit sommige streken van Friesland en Groningen reeds werd berigt in dit gedeelte des Rijks in dit jaar buitengewoon veel aardappelen zullen worden verbouwd, zoowel op de klei als op het zaud. Dat ook vooral de hooge prijzen van dat gewas in het vorige jaar tot die uitbreiding van cultuur aanleiding geven, spreekt van zelf. Aan de berigten uit Batavia, dd. 22 Maart, ontlcenen wij het volgende. ,/Heden werd een schok van aardbeving gevoeld zoo hevig als in langen tijd niet was voorgekomen. De beweging was een sterk golvende van Zuid naar Noord en duurde onrust- harend lang. In de Preanger heeft de aardbeving erge gevolgen gebad. Te Tjandoer zijn een aantal huizen, ook landsgebouwen en vele postloodsen ingestort, alsook een missigit, waarin zich een aantal personen bevonden, van welke velen gekwetst en een zevental gedood zijn. De steencu brug van Tjisokan en andere steenen bruggen zijn zwaar beschadigd. De passage langs den grooten weg is voor rijtuigen gestremd. Ook uit Soekaboemi wordt berigt, dat aldaar schade werd aangerigt." „Een verontrustend berigt is, dat de Ceylonsche koffij- bladziekte zich in het Buitenzorgsche vertoond heeft. De regering heeft vooralsnog niets daaromtrent bekend gemaakt." De lederhandel, zoowel binnen- als buitenlands, blijft flaauwook in bereid leder. In ons land zitten de looijers zoo vol, dat sommigen eene publieke veiling van bunnen voorraad aanleggen. Het jongste nommer van Eigen Ilaard bevat een artikel van mr. J. I. van Doorninck, waarin eenige vermake lijke staaltjes worden medegedeeld van de oordeelvellingen van buitenlanders over Nederland. Hij brengt aan 't slot de archief-kwestie te Breda in herinnering en wijst er op, dat de burgemeester de Man niet zoo groot ongelijk had met zich tegen Havard's verklaringen te verzetten, waar 't het archief zijner gemeente betreft. De vorm waarin de meening werd geuit, is natuurlijk af te keuren, maar de burgemeester bad wel eenig regt om kitteloorig te worden als men zich op Havard beriep als geschied- en archiefkenner. „Wanneer deze toch aldus spreekt de heer v. D. zich op het gebied der geschiedenis bewegen wil, behoort hij te weten, dat men de kennis aangaande bet Veemgerigt tegenwoordig uit alles behalve uit Burmanus put, teregt, naar de schrijver meent, de Overijsselsclie Tacitus genoemd. vervaardigen? Deze Murillo hier zou ik gaarne...." Hier bleef de vreemdeling steken; daarop ging hij, nader naar den tcgenuver- gcsteldcn wand tredende, voort: „Gij weet wel, mejuffrouw, welk schilderstuk ik meen. Men schijnt het eene andere plaats gegeven te hebben. Wilt ge dat voor mij copiëeren?" „Gaarne," zeide Alice, „maar zou mijne copie uwe goedkeuring wel deelachtig kunnen worden?" „Zonder eeuigen twijfel; doch ge moet mij beloven, dat ge er goed den tijd voor zult nemen. Is het mij geoorloofd, uw vader eeu bezoek te brengen, om met hem over het werk te spreken?" Alice knikte toestemmend, terwijl zc begon te blozen. „Dan zal ik dadelijk naar hem toe gaan. Vergun mij vooraf, mejuffrouw, dat ik u mijn naam noemConsul William Retchaw." Tevens reikte hij Alice zijn kaarlje over en tot hare verbazing vernam ze nu, dat de haar tot dusverre onbekende heer tot een der rijkste en voornaamste fnmiliën van de groote handelstad be hoorde en consulair vertegenwoordiger van een der voornaamste zeemogendheden van Europa was. William Retchaw boog vol gratie voor de jonge kunstenares en beval zich in haar achting aan. In de aangrenzende kamer ontmoette hij den inspecteur en vroeg hem, welke plaats de kleine Murillo, die tot dusver in de kamer hiernaast geweest was, nu gekregen had. „De Murillo is niet van plaats veranderd," antwoordde de in specteur, zich zeer beleefd voor den hem welbekenden rijken patriciër en begunstiger van het Museum buigende, die bovendien een der directeuren was. „In de kamer ginds is niets veranderd, mijnheer de consul! Slechts hier heb ik eenige vprschikkingen moeten maken." „Maar ik verzoek u, dat ge u zelve gaat overtuigen, dat het schilderstuk niet ineer op de plaats hangt, waar ik het gisteren nog heb gezien. Ik beu voornemens om copie van deze Murillo door mejuffrouw Schafer te laten vervaardigen." Nieuwsgierig wat er van deze zaak waar mocht zijn, ging de inspecteur, in het geheel geen notitie van Alice schijnende te nemen, naar de kleine zaal en stond verbaasd toen hij daar eene ledige plaats zag, waar daags te voren de hoogst kostbare Murillo zich had bevonden. „Terstond moet ik onderzoeken, of den der arbeiders dat schilder stuk bij vergissing heeft weggenomen en waar het nu door hem gehangen is; maar, dat ecu hunner zich aan zulk eene vergissing zal hebben schuldig gemaakt, is niet denkbaar, want de verande ringen zijn onder mijn toezicht bewerkstelligd en aan de arbeiders heb ik nauwkeurig de plaats aangewezen waar ieder schilderstuk weder geplaatst moest worden. Mijnheer de consul! verontschuldig mij voor een oogenblik, want het is dringend noodzakelijk, dat ik naar deze zaak onderzoek doe." De iuspecteur verdween. William Retchaw groette nogmaals Alice vriendelijk en richtte zijne schreden naar den uitgang. Wordt vervolgd.) „Wanneer Havard gewaagt van het te weinig bekende beleg van Steenwijk onder Cornput, dan inag men daaruit opmaken, dat bet hem weinig bekend is, omdat bij Motlev niet gelezen beeft, die bet zoo omstandig verteld beeft. „Wanneer we lezen, dat de gelijkheid van schrift der door Thomas a Iveinpis afgeschreven werken met dat van de Imitcitio Cliristi bet geschil over den waren schrijver van dat boekje uitgemaakt beeft, geeft dat den onweerstaanbaren indruk, dat Havard nagenoeg niets van bet voor en tegen dier zaak weet. „Wanneer H. de stad Steenwijk kerkelijk onder Deventer laat ressorteeren en de stichting van Oldenzaal 700 jaar voor Christus stelt, wanneer bij de geschiedenis van Deventer bespreekt, zonder te toonen ooit Dumbar, het geschiedboek van Deventer, te hebben hooren noemen, wanneer bij over bet Zutpliensch archief praat, zonder zelfs te gissen dat daarvan een catalogus bestaat enz. enz., dan hebben we bet regt hem toe te roepen: Schoenmaker, blijf bij uw leest! of: Havard, boud u bij bet pittoreske! „Met de archieven springt bij om als met de boeken. Wanneer bij een geschiedenis der stad Zwolle in vijf deelen ziet, schrijft bij, dat de geschiedenis van Z. zeer volledig beschreven is door mr. B. J. van Hattum, ofschoon wie bet boek in banden neemt, terstond ziet, dat die schrijver midden in zijn taak is blijven steken en ofschoon bet van algemeene bekendheid is, dat v. li. nagenoeg geen kennis gedragen beeft van den inhoud van bet gemeente-archief en naar slechte afschriften uitgegeven beeft. „Zoo ook met de archieven. Ziet bij nette kastjes en laadjes, etiquetten en nommers en iets wat naar een cata logus zweemt, dan heeten bet archives classécsrangées, éti- quetées et ócrites avec un tres-grand soin, par un arcldviste soigneux. „Ik boud mij overtuigd, dat deze woorden, welke Havard over bet uitwendig nette Deventer archief, maar dat slechts voor ongeveer een derde gedeelte van nommers en stempels voorzien is, en waarvan eerstdaags de behoorlijke catalo giseering begonnen zal worden, evenzeer aangaande bet archief van Breda zouden uitgesproken zijn, als er nette kasten, laden en doosjes te zien waren in plaats van bet minder oogelijk omhulsel, dat nu dit archief schijnt te omvatten. „Had de burgemeester van Breda gezegd Henry Havard is een geestig opmerker, een onderhoudende causeur en een kenner \an gedenkstukken van kunst, maar ik wraak hem in zake van geschiedenis en archiefwezen ik zoude hem ten volle gelijk geven. Regtvaardigbeid eisclit, dat men de blunders van Havard als een memoriepost schrijve op de creditzijde der rekening van den beer de Man, evenals men de „paardevijgen" waarmede bij wierp, teregt op de debetzijde gebragt beeft." Er is, zegt de redacteur van Sieboldia, al heel wat geschreven, gezongen en gedeclameerd over dc liefelijk heden der lente. „De strenge winter vlugt, zoodra de lente met baar zachten adem alles wat daar sluimert en rust in de natuur opwekt en tot een nieuw, krachtvol leven aanspoort." Wel zeker; als we dit in den winter lezen, gelooven we dat bet zoo wezen zal; lezen we bet in den zomer, dan maken we ons zeiven wijs, dat bet zoo geweest is; maar als we zulke phrases in de lente onder de oogen krijgen, zouden we veel lust hebben hem, die bet schreef, met bet boek om de ooren te slaan. Gewis, onze lente bezit alle elementen, die noodig zijn om een geheel te vormen, dat, zoo bet al, naar de opvatting der kunstenaars, het schoonheidsgevoel niet volkomen kan bevredigen, er toch geheel en al op berekend schijnt om onze zinnen te streelen, zooals dit op geen andere wijze mogelijk is; om ons te verkwikken, na een langen, som beren winter; ons bloed een sneller gang te geven, onzen blik te verruimen, ons hoofd te verhelderen, ons vatbaar te maken voor de liefelijkste gewaarwordingen. Maar bet is met onze lente als met een schoone, die, bij tal van liefelijke eigenschappen, ook nog „een humeurtje" beeft, en er, betzij uit coquetteric of uit plaagzucht, of de hemel weet waarom nog meer, gewoonlijk pleizier in heeft dit „te toonen," terwijl wij bunkeren naar een vriendelijk woord, een innemenden glimlach, een warmen handdruk; terwijl we branden van ongeduld baar te ombelzen, en smachten naar een kus van baar reine, maar al te spot zieke lippen. Uit bet Oldenburgsche wordt berigt, dat ook daar een groote malaise heerscht wegens den zeer lagen stand der boterprijzen. De goede stuk boter doet daar pro I kilo 70 a 80 (gemiddeld 45 cent Nederlandsch). Blijkens de jongste berigten uit Zuid-Amerika, bad de Chiliaansche vloot bevel gekregen de Peruaansche kust te verlaten om bet bedreigde Valparaiso te dekken. De pantservloot van Peru beeft, naar bet schijnt, een kruis- togt tegen de kustplaatsen van Chili ondernomen, en er is veel vooruitzigt op een nog zeldzaam voorkomend gevecht tusschen twee moderne gepantserde monsterbodems. De kommandanten der Chiliaansche vloot hebben in last Peru aansche oorlogschepen aan te vallen, waar en boe zij ze aantreffen. De President van Peru beeft de gebeele natie te wapen geroepen. De Kamers zullen 23 April bijeenkomen. Berigten viit Atsjin. Een bij liet departement van Koloniën ontvangen telegram van den gouverneur-generaal van Nederlandscb-Indië, van den 2 dezer, bevat bet berigt, dat in Atsjin de weêrs- gesteldbeid nog altijd zeer ongunstig is, zoodat de troepen zich hebben moeten bepalen tot opnemingen en verkenningen, waarbij echter den vijand veel afbreuk werd gedaan met weinig verliezen onzerzijds. Bij den vijand viel geen toe nadering waar te nemen. De waarde der landerijen. De daling van de waarde der landerijen in sommige gedeelten des lands is in de laatste zes maanden eene zaak van ernstige overweging geworden zoo voor de laudcigenaren en de huurders als voor de kapilnlisten. Er zijn verschillende oorzaken aangegeven om het verschijnsel te verklaren, en gelijk gewoonlijk waDnecr een zaak tijdelijk in waarde vermindert, worden de sömbere beschouwingen van het publiek oorzaak van een soort van paniek, die door lieden van koel overleg en zaakkennis wordt aangegrepen om voordeclige inkoopen te doen en zich te verrijken ten nadcele van hen, die, om eene populaire uitdrukking te gebruiken, hun hoofd verloren hebben en tot geen breede en juiste beoordeeling der kwestie meer in staat zijn. Mij gelooven het algemeen resultaat, waartoe men kwam bij het zoekeu der oorzaken van de tegenwoordige landprijzen, te kunnen zuineuvatten in het navolgende- 1. In den lagen prijs voor de tarweoogst gemaakt, belangrijk beucden den gewonen doorslagprijs, waarbij geveegd moeten worden de lage marktprijzen door de buitengewoon groote aanvoeren uit Amerika en andere koren produceerende landen. Deze groote aanvoeren hadden ecu geweldigen invloed ten gevolge van het groot ongebruikt liggend kapitaal (door de generale gedrukt heid van den handel en het gebrek aar. vertrouwen in de meeste geldbeleggingen) geschikt voor elke zaak, die tijdelijk eene solide belegging aanbood, ofschoon slechts tegen een minimum voordeel. Aan den anderen kant was de productie van gras en weiland in ons land overvloedig, lloch liet trof verleden jaar zóó, dat er schraalte was van hoornvee en schapen, waardoor de prijs van het hooi in den afgeloopen winter ongewoon laag is geweest en zijn massa is in de meeste gevallen een bezwaar voor geschikten uitvoer. 2. Gedurende dc laatste drie, vier jaren, heeft de geschiedenis van vreemde leeningen veel speculatie in land, in sommige deelen van het land in hel leven geroepen, waardoor in vele gevallen hypotheek-lecuingeu werden gesloten buiten verhouding tot de gewone waarde, en dc geldschieters, door hel jongst alarm verontrust, hebben op de terugbetaling en vaak op geforceerde verkoopen aan gedrongen. Het verkoopen van het land onder zoodnnige omstandigheden tegen zeer verlaagden prijs bevorderde op nieuw de onrust. 3. Landeigenaren, vooral zij die land, door de Amsterdamsche Kanaal-Maatschappij ingepolderd en verkocht, bezaten, eischten, ten einde 4J a 5 pCt. van hun uitgegeven geld te maken, te hooge huren, in aanmerking nemende de buitengewoon zware polderlasten die er op vallen. Wanneer men deze drie hoofdoorzaken wel overweegt, dan zal men gevoelen dat er geen reden is om aan te nemen, dat de werkelijke waarde van het meeste land in ons vaderland met eene voortdurende vermindering wordt bedreigd en zeker in veel geringer mate dan het geval is in Engeland, Frankrijk, Duitschland, België en andere Europeschc Staten. Het koren is het hoofdproduct, dat in groote hoeveelheden in verre vreemde streken, als Amerika en Australië, geproduceerd, min of meer invloed kan hebben op de koren voort brengende landen van Westelijk Europa. Doch hieruit kan niet worden afgeleid, dat het koren, in die verre streken verkregen, en belast met de groote kosten van transport en risico's, belangrijken invloed zal uitoefenen op de waarde van het goede koren gevende land van "Westelijk Europa. Het koude zware kleiland, waar koren wordt verkregen, van 16 tot 18 hectoliter per hectare, kan ja den invloed ondervinden, daar de kosten van bearbeiding zelfs grooter zijn van zulk een land dan van rijker grond doch zulk arm, koud, zwaar kleiland maakt slechts een zeer gering deel uit van onzen bodem, als koren voort brengend land. Met betrekking tot het goede gras- en weiland op de meest bevolkte plaatsen van Westelijk Europa, bestaat er geen vrees dat de waarde hunner producten z.il verminderen door de aanvoeren uit verre vreemde streken. Wij hebben daarvoor reeds een bewijs in het navolgende feit: In de laatste zes jaren zijn talrijke Maatschappijen, gesteund met ruime geldmiddelen in het leven geroepen, om vee en vleesch in te voeren uit Amerika en Australië in Westelijk Europa, en terwijl tegenwoordig aldaar het grootste gedeelte der bevolking door den gedrukten staat van handel en nijverheid overal wel gedwongen werd zoo weinig mogelijk vleesch te eten, en dat de compagniën, die vee en vleesch aanvoeren, tot den langsten prijs verkoopen om zich een markt te verzekeren, vinden wij, niettegenstaande dit alles, den prijs van rund vleesch, schapcnvleesch, kalfs- en varkensvleesch, ja zelfs van liet wild, niet alleen hier te lande steeds hoog in prijs, maar dit zelfde in Engeland, Frankrijk, Duitschland en Belgic. Dit toont duidelijk aan, dat aan den invoer van vee en vleesch van verre vreemde landen veel grooter onkosten in verhouding risico cn moeijelijkheden is verbonden dan aan den invoer van koren liet geval is. Aannemende nu dat ons land grootendeels bestaat uit land en weiland kan daarbij veilig worden gezegd, dat de aard van den bodcin cn liet systeem van onze slooten, waar door altijd bevochtiging van het grasland kan onderhouden worden, ons weiland cn grasland, over het algemeen genomen, door geen ander soortgelijk in andere landen kan overtreffen, ook in aanmerking ncmeude de geringe kosten van cultuur. De miudcre winst, door de boeren bet laatste jaar van gras- en weiland gemaakt, ontstond geenszins door waardevermindering van het product van het land, want algemeen werd aangenomen dal de opbrengst overvloedig was, doch eenvoudig dat, zooals gezegd is, er scliaaischte was voor hoornvee en schapen. Indien de boeren voldoend vee en schapen hadden gehad en het gras en het hooi, dat nu ongebruikt bleef, hadden verwisseld in vleesch, het legen hoogen prijs over Westelijk Europa uitverkoopende, dan zouden wij slechts weinige klagten van hen hebben gehoord. De schaarsclite van hoornvee en schapen is in ons land slechts van tijdelijk voorbijgaandon aard en de weder aanvulling kan ver kregen worden zoowel voor de meerdere productie als voor de voeding. Doch afgescheiden van het verlies van veestapel door ziekte, is het twijfelachtig of niet sommige der boeren, onder de verleiding van hooge prijzen van het vleesch, in de laatste jaren meer beesten hebben gemest en verkocht dan verstandig was in het belang van het behoud eener goede veestapel. In dat geval hebben de boeren hun voordeel te vroeg genoten en begint dit jaar hun minder winstgenot. Op deze gronden, welke veranderingen soms in andere streken van Westelijk Europa ook in het vervolg mogelijk zouden kunnen worden, achten wij de bezorgdheid over de werkelijke waarde van onze gras- en weilanden in de meeste streken ongegrond. Er is echter eene andere vraag nog, die van belang is tusschen de landeigenaren en de huren der pachters, het is deze: of de eerstgenoemden niet beter (leden tevreden te zijn met 3 a 3£ pCt. te maken van hun uitgelegd kapitaal, dan 4 a 4£, zoonis thans meest het geval is. Land toch wordt in ons vaderland, evenals in Engeland, Frankrijk en Belgic, gerekend tot de veiligste en beste van alle bezittingen. Het staat niet bloot aan de wisselingen die er in de staatsfondsen plaats hebbenvandaar dat in Engeland, Frankrijk en België, de landeigenaren meestal tevreden zijn met een lialf of een heel percent minder intrest van hun geld, in land belegd, te maken. Indien onze landeigenaren ook tevreden bleken met eene rente, die ongeveer 3 a 3£ pCt. zou vertegenwoordigen van hun uitgelegd kapitaal, dan gelooven wij dat het land beter zou worden verzorgd en dat het resultaat in elk opzigt voordeeliger zou uitkomen zoowel voor de landbezitters als voor hun boeren. (N. v. d. D.) V isomaerigten. Door aanhoudenden oostenwind bleef de geep tot heden veelal buiten. Als bewijs hiervan strekt, dat men bij Wieringen en Kol- liorn slechts enkele ving. De beugers vingen gisteren van 2 tot 400 schelvissclien (verkocht a f S.50^'t honderd), 20 a 30 roggen (verkocht van 17 tot 19 cents per stuk). Enkele tongen en tarbot konden bij afslag geen grooten prijs bedingen. De markt was niet geanimeerd. De Hamburger evers, schippers P. Fick en Lancker, bragten ieder 1200 groote en 600 middelbare schollen aan. De prijs der groote was f 15 a 16 per wjgtje, die der middelbare f 7 a 8. Bij de groote stond een partij tarbot toe. Onze haven levert nu weer een levendig gezigt op, daar tal van sloepen en loggers binnenkomen voor de geepzouterij. De geepbandcl is zeer wisselvallig; gold deze visch Zaturdag namiddag neg f 46 per tal, tegen 5 uur 's avonds was de prijs reeds op f 14 gedaald; en nu ziet men gewoonlijk dat de gelukkige vangers ook den hoogslen prijs maken en dat de bootjes, die den ganschen dag aau Onrust, de Hors, enz. moeten doorbrengen om slechts een enkel tal magtig te worden, 's avonds bij aankomst

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 2