altijd in groote geldverlegenheid. Eindelijk had zijn laatste uur geslagen. Zijne vrienden stonden rondom zijne leger stede en ook voor hen was het duidelijk, dat de dood zich niet lang meer zou laten wafchten. Ook zijn bediende was in de kamer en hield zich, misschien om zijne ontroering te verbergen, bezig met liet afstoffen van de kleederen van Dunias. Plotseling hoort men iets vallen, dat bij nader onderzoek een Louis d'or bleek te zijn. „Een Louis!" mompelde lagehend de stervende, „met één Louis begon ik mijne loopbaan en met een gelijke som neem ik van de wereld afscheid.... en dan zijn er nog lieden, die mij van spilzucht beschuldigen!" Er wordt wel eens geklaagd, als de schouwburgen langer duren dan 11 uur des avonds. In Odessa heeft, echter den 2 dezer eene voorstelling geduurd tot kwart over tweeën des nachts. De oorzaak daarvan was, dat „de reis om de wereld in 80 dagen" werd opgevoerd en de spoortrein telkens ontspoorde. Tiet stuk was ten 7 ure begonnen. Het laat zich denken, dat het grootste deel van het publiek, zoover het nog in de zaal aanwezig was, in slaap was gevallen. Generaal Grant keert weldra, na lange afwezigheid, in de Vereenigde Staten terug en zijn vrienden bereiden hem te San Francisco een schitterende ontvangst. Meer en meer blijkt het, dat de Republikeinsche partij er ernstig aan denkt, hem candidaat te stellen bij de verkiezing van een President der Unie, welke in November 1880 moet plaats hebben. De straffen bij de Noord-Amerikaansclie Marine zijn van zoo'n bijzonderen aard, dat het niet onaardig is iets daarover mede te deelen. Een vergrijp tegen de scheeps- orders wordt met hand- en voetboeijen gestraft. Men past ze op verschillende wijze toe. Bij ongehoorzaamheid of nalatigheid in de dienst wordt de delinquent meestal een of meer dagen in de boeijen geslagen. Wanneer de scheeps jongens iets misdreven hebben (dikwijls drie, vier of meer) worden ze met handboeijen aan elkafir gebonden, en deze straf geeft dikwijls tot koddige tooneelen aanleiding, daar de op die manier zamengebonden knapen gedwongen zijn, zoo b. v. bij het eten, de komiekste manoeuvres uit te voeren. Wanneer twee matrozen ernstig gevochten hebben, worden zij op eene manier gebonden, dat de handen van den een op den rug van den ander komen te liggen; in deze positie moeten de beide vechtersbazen elkaar dikwijls uren lang in de oogen zienwanneer ze die straf onder gaan hebben, vechten ze gewoonlijk niet meer. Voor het te laat verschijnen op het morgen-appel moeten de luilakken met hunne hangmatten en matrassen eene wandeling van een paar uur op het dek maken, waarbij zij door een soldaat geëscorteerd worden. Daar, zooals bekend is, vele zeelieden de gewoonte hebben tabak te pruimen, zijn er op de Amerikaansche oorlogschepen een aantal spuwbakjes voorhanden. Maakt nu een matroos het dek vuil, zoo wordt hem het bakje omgehangen en ieder der manschap pen staat het vrij ook dat bakje te gebruiken. Scheeps jongens moeten voor nalatigheid in de dienst met een omgekeerden wateremmer op het hoofd en eene kleine spade in de hand op wacht staan. Tot de zwaardere straffen behoort het ophijschen (to trice). De delinquenten worden met uitgestrekte beenen en armen aan hunne hand- en voet-gewrichten gebonden, hunne handen worden aan een boven hun hoofd gespannen touw vastgebonden. Zeer dikwijls worden de zoo gestraften bewusteloos. Uren lang in het takelwerk te staan is ook geen ligte straf, daar de touwen schuin loopen en de schuldige aan de binnenzijde van het takelwerk staan of hangen moet. De ergste straf is de zweetkast (sweat box). Een houten kast, zoo groot, dat er een mensch regt in kan staan, maar er zich niet of moeijelijk in kan bewegen, bevindt zich tusschen de keuken en de machinekamer, dus in het warmste gedeelte van het schip; in de deur is een klein gat, waardoor de gevangene alleen frissche lucht krijgt. De matrozen, die tot deze straf veroordeeld worden, houden het zelden langer dan een uur uit, daar zij gewoon lijk reeds vroeger geheel bewusteloos worden. Men ziet hieruit, dat de meeste straffen er op berekend zijn, den deliquent tot mikpunt van spot en aardigheden hunner kameraden te maken, hen zedelijk t.e vernederen, en dat ze niet veel minder zijn, dan de lijfstraffelijke, waar tegen in de laatste tijden zoozeer wordt te velde getrokken, 't Is welligt de vraag, of de Noord-Amerikaansche straffen nog niet erger zijn dan die aan den lijve, wier afschaffing meer en meer algemeen wordt. Afschaffen is ook in deze zeer gemakkelijk, maar iets beters er voor in de plaats te stellen moeijelijker. Brieven uit de Hoofdstad. 13 Mei. Amice, „Mei of Bloeimaaud" verkondigt de vermaarde Enkhuizcr, die stokoude grappenmaker, die het nog niet laten kan, inet zijn volkje een loopje te nemen. „Mei of Bloeimaand." wel zeker! en het eeuigste wat ik in de cc 13 Meidagen op Gods lieve aarde heb zien bloeien is het geldlaadje van mijn overbuur den apotheker, die gansche balen kamille en vlier slijt aan menschen die te vroeg hun overjas in conservatie naar den zolder bragten of hun kachels op non-actief stelden. En van „lentebloesems," van „zoele zephirs" en van wat al moois meer, zingen de dichters, die er, onder ons gezegd en gebleven, ook slag van hebben, den luidjes wat op de mouw te spelden. Lentebloesem? Och, goede Hemel! 't Zal een drukfout zijn voor lindebloesem, ook al uit den winkel van mijn overbuur; een artikel dat bij lijders arm verkoudheid en andere Mei-ziekten gewoonlijk bovenaan op 't lijstje staat, maar mij als kleine jongen altijd een rilling aanjoeg, vooral als de dokter met een doodleuk gezicht voorschreef: „Een beetje lindebloesem, hoor; heel lekker; je drinkt 't net als thee!" Die eerste Meidagen zijn voor ons, Amsterdammers, altijd bittere kwellingen. Het algemeen programma luidt danschoonmaken, verhuizen, nieuwe meiden. Nu is er geen levende ziel in deze goede stad, of hij heeft zoo niet met alle drie tegelijk dan toch zeker met een of twee van deze alleiakeligste van de akelige rampen des levens te tobben gehad. Wie b. v. ontkomt er aan de operatie van het „schoonmaken?" Geen Amsterdamsche huismoeder, die nog prijs stelt op haar reputatie, zal er ooit aan denken, die gewichtige huiselijke revolutie ook maar één keer achterwege te laten. Beproef al wat ge wilt, maar daarvan brengt ge haar nooit af. Haar rijtoertjes in den zomer, hanr krans bij vriendin die of die, haar muziekavondjes in Artis, missohien wel haar nieuwe zomerhoed, zou ze misschien nog ten offer kunnen brengen; maar niet het schoonmaken, neen, dat zou haar dood zijnEn zoo vangt dan het lieve leven aan, en trekt er een heirleger van woelzieke geesten uw huisdeur binnen, en wordt gc een vreemdeling in uw eigen huis, en eet ge vier dagen achtereen „van den grutter," om den anderen dag aangebiand, en leert ge met den dichter (een boete, hoor, die den luidjes nooit wat op de mouw speftle) klage lijk zuchten Haarden, kachels weggenomen, Schoorsteenvegers op het dak, Platte boenders, zeepsopstrooinen En de tering in je zak. Ledikanten afgebroken Kermisbedden, smal en hard; Kussens van hun sloop verstoken, En een zeekre plaats verspard. Al de ramen opgeschoven, Kiespijn, zinkings van de tocht.... En een stil gebed naar boven, Dat het spoedig enden mocht 1 Een andere Mei-ramp is het verhuizen. Nieuwe huizen, nieuwe kruisenVooral sedert we ons in het onwaardeerbare bezit van „nieuwe wijken" verheugen mogen, is de drukte van het sluivertje- wisseleu op verhuisdag verbazend toegenomen. Want wie in de oude stad niet slaagt in zijn pogen om voor redelijken prijs een behoorlijk onderkomen te vinden en het is voor een buitenman niet te gelooven wat moeite dit hier tegenwoordig kost, beproeft zijn geluk allicht eeus in de nieuw verrezen kwartieren met hun schilderachtige of maritieme benamingen; maar wie er zijn anker neerwerpt, begint gewoonlijk reeds na een jaar of zes maanden aanstalten te maken om het nieuwe Amsterdam voor altijd weer te ontvluchten. De zaak is, dat men in de nieuwe wijken, als door een tooverslag uit den grond verrezen, nog lang zal te worstelen hebben met de eigenaardige bezwaren van een stad in wordiug; ze zijn dan ook over het algemeen nog niet in trek en het gebeurt dikwijls, dat er bij de aanbieding van huizen of affaires, bij wijze van aanbeveling met groote letters bijgevoegd wordt: niet in de nieuwe «ijken. Maar of men met zijn have en goed oost- of westwaarts trekt, dat droinmelsche verhuizen blijft altijd een lastige, dure geschiedenis. Lastig omdat men met allerlei lieden te doen krijgt, die 't er op gezet schijnen te hebben u bij die gelegenheid het vel over de ooren te halen, en men tevens den gulden midden weg moet trachteu te bewandelen tusschen den man, die uw woning komt betrekken en hem, wiens plaats ge gaat vervangen. Om turn die laatste botsing van particuliere belangen zooveel mogelijk te gemoet te komen, heeft het Stedelijk Bestuur zich de zaak aange trokken en wordt er jaarlijks een officicelen „verhuisdag" vastge steld, waarop ieder 's middags vóór 12 uur de door hem te ontruimen woning moet verlaten hebben. Op dien dag nu hebben sleepers, schuitenvoerders, kruiers, sjouwers en al dergelijke lui natuurlijk geen handen genoeg om in de „bestaande behoeften" te voorzien, en wie dan nog zoo gelukkig is zich van hunne onmis bare hulp te verzekeren, moet dien dag eenvoudig alles dubbel betalen. Zoo brengt men u voor de huur van een zolderschuit, waarop uw inboedel getransporteerd wordt, zonder blikken of blozen voor dien éénen dag een sommetje van tien gulden in rekening; zoo zien sjouwers en kruiers er volstrekt geen bezwaar in, bij die gelegenheid een dagloon van 25 of 30, ja 40 cents per uur te eischcn, plus den noodigen mondvoorraad, koffie en Schiedammer; en zoo zijt ge in één woord in een ommezien, met fooien en der- gelijken er by gerekend, een paar honderdjes kwijt alleen aan transportkosten. Waarlijk, het spreekwoord dat verhuizen bedstroo kost, mag ook wel eens naar de eischen des tijds herzien worden! Waar is het echter, dut die eischen in den tegenwoordigen tijd wel eens wat heel hoog gaan. Dat ondervinden de beklagens- waardigen, die onder No. 3 van mijn lijstje onzer Mei-kwulcn gebukt gaan. Een nieuwe meid! Mijn lieve lezeressen, ik beroep mij op dc huismoeders onder u, om te getuigen wat dat zegt. Haast nog erger dan schoonmaken en verhuizen saam, niet waar? Ja, haast nog erger! O, men moet, in Amsterdam komen om de dienstboden-kwestie grondig te leeren bestudeeren, dat verzeker ik uEn zelfs de Franschc dichter Aicard, ge weet wel? die onze Amsterdamsche tulle-mutsjes, toen hij ze op een Zaterdag middag zag schrobben en plassen en boenen tot honderd uit, zoo onuitsprekelijk charmant vond, zou toch misschien wel een weinigje bakzeil halen, als men hem eens wat beter op de hoogte bracht. Werkelijk, de Amsterdamsche dienstmeisjes van den tegenwoordigen tijd zijn een eigenaardig soort juffertjes. Juffertjes, schreef ik juist; en ik laat het staan, want die naam karakteriseert ze reeds ten volle, in onderscheiding van een vroeger type. Met dat vroe gere type bedoel ik de Amsterdamsche dienstmeid uit den goeden ouden tijd, die „vrijster" genoemd werddie een stemmig, nauw sluitend kornetje, een donker paars japonnetje, een bont boezelunr en bij smerig weer een paar klompen of trippen droeg; die Zondass wat in haar nopjes was, als ze over haar kornet eer: hoed met een groen lintje kon opzetten en een Bijbel met gouden slot (nog van moeder, bij 't aannemen, weet u?) in haar zakdoek mocht vouwen, als ze „haar domiué in de middagbeiut uit den Catechismus ging hooren." Zoo'n dienstmeid, zoo'n eerlijke, trouwe sloof, die soms van ouder tol ouder in de familie bleef en ieder verreljaars een aardig stuivertje op zij kon leggen, kon nog mee gelden als het type van oud-Hollandsche degelijkheid en soliditeit. Maar dat ras is, op een heel enkele uilzondering na, uitgestorven. Ge vindt ze tegenwoordig slechts nog als curiositeit afgebeeld in de verzamelingen van „Nederlandsche kleederdrachten," naast het Amsterdamsche weesmeisje en het Marker boerinnetje; maar overigens leven zij alleen nog voort in de herinnering uit vroeger dagen. Yan een gansch ander maaksel zijn de gedienstige geesten van den huidigen dag, zooals Je'an Aicard ze geïdealiseerd heeft. O, zeker, zoo even in 't voorbijgaan bekeken, gelijk onze Franschmnn deed, winnen ze het met glans van haar zusteren uit den ouden tijd. Ze hebben er perfect slag van en dit is No. 1 op het programma van al haar denken en doen te zorgen, dat ze er goed, lief, innemend uilzien. Daarom is de ouderwetsche kornet, die een vrouw altijd twintig jaar ouder maakt, voor goed bij de dametjes in den ban gedaan en is het tuilemutsje, hoe kleiner hoe zwietiger, het eenig bruikbaar gekeurde hoofddeksel, waarnaar ze hier dan ook algemeen genoemd worden. In den ban is ook gedaan de titel van „vrijster," die een Amsterdamsche dienstbode oudtijds van rechtswege toekwam, al was ze nooit door een pijltje van den schalkschen Amor getroffen geworden en aan 't vrijen geraakt. Tegenwoordig is het bij winkeliers en leveranciers alles „juffrouw" wat de klok slaat, en er komt o zoo'n onvergenoegd trekje om het anders meestal lachende mondje, 7.00 ge het voeg zamer vindt ze bij het openen der huisdeur als „meisje" toe te spreken. Over het geheel weten ze zich haar mutsjes zoo gracieus over het hoog opgekuifde haar te plooien, dat ze er in den regel meest allen werkelijk aardig uitzien. Ook schijnt moeder natuur op deze wezentjes een bijzonder goed oogje gehad te hebben, want een blozend gelaat, een rijzige, welgevormde taille, en een zekere weelderigheid vau boezem en heupen behoort bij het meerendcel tot de gewone bekoorlijkheden. Eu als ze dan zoo Zaterdags avonds in haar kraakzindelijk pakje met een mandje onder den arm langs de winkels trippelen om boodschappen te doen, is het een lust te zien, en behoeft men juist niet het licht ontvlambare gemoed van een Fransch dichter te bezitten, om te erkennen, dat het aardige schepseltjes zijn. Maar dat erkennen de Amsterdamsche huismoeders nooit van haar leven! Zoo'n meid tegenwoordig!.... roepen ze op hartbreken- den toon uit; en dan volgt er een stortvloed van grieven en jammerklachten, die een steenen hart zouden doen breken. „Wil ik je eens wat zeggen, meneer vertelde mij onlangs zulk een eerzame matrone, bij wie ik dit chapiter opzettelijk ter sprake bracht wil ik je eens wat zeggen: ze zijn net precies als de huizen in de nieuwe wijken: licht en dicht. Scheer ze gerust allemaal over ééu kamals ze leelijk zijn, moet je op je zak passen, en als ze mooi zijn, op je man. Trekvogels zijn het: zes weken hier, en drie maanden daar, en een poos weer ergens anders; en zoo gaat dat lieve leventje voort; nergens rust of duur. Geld kuunen ze verdieuen zooveel als ze willen, en in alle eer en deugd, hoor; want de menschen zijn tegenwoordig gek genoeg om aan die nesten, die amper weten hoe ze een aardappel moeten schillen, over dc honderd gulden loon weg te gooien. Zoo moeten het immers wel zieltjes-zonder-zorg worden, die een burgermans inkomen ver kwisten aan lintjes en strikjes en allerlei reukjes? Kijk me zoo'n schepsel op Zondag eens aan! Dat gaat gekleed als een dame en geeft zich allerlei pretenties, tot in het bespottelijke toe. Wilt ge wel gelooven, meneer, dat zoo'n meid zich uitgaven permitteert, waarover ik of mijne dochters ons nog wel tweemaal bedenken. Maar vraag eens wat ze overleggen als 't kwartaal om is? 't Is al mooi als ze uit de schuld blijvenNeen, ik heb genoeg van die Amsterdamsche dametjes; ik zal mijn best doen dat ik een ferme, stevige buitenmeid krijg; dat is kijk—af./7 En 7.00 bleef de vertoornde huismoeder nog een tydlang haar verkropt gemoed lucht geven. Was er ook veel waars in hetgeen ze zeide, toch overdreef ze hier en daar wel wat, evengoed als Jean Aicard wéér aan den anderen kant overdreef. Maar toch valt het niet te ontkennen, d.it de persoontjes in kwestie in vele op zichten niet op een bijzonder hoog peil staan. Doch dit kan ook moeilijk anders. Ook in de dienstbodenweield heeft een groote omkeering plaats gehad. Vroeger kwamen voor dienstboden in aanmerking zulke meisjes, wier ouders soms niet geheel van middelen ontbloot waren en tot den kleinen burgerstand behoorden dochters van winkeliers, tiinmcrmansbaasjes, gegoede werklui, enz. Deze allen rekenen tegenwoordig niet meer mede; zij zoeken veel eer een „conditie" als „bonne," als „gouvernante," of trachten examen te doen, om als „onderwijzeres" een zuur stukje brood te verdiener.. Dan wordt ook een groot gedeelte van de meisjes uit de mindere standen tegenwoordig opgeslokt door de fabrieken (wattenfabrieken.koffie-verlezerijen.sigarenmakeiijen, kaarsenfabrieken, enz. enz.), waar ze een ruim weekgeld verdienen, geen bijzondere uitgaven voor kieeding behoeven te doen, en leut not least den avond geheel vrij hebben om te doen wat haar goeddunkt. Die fabrieksmeisjes, hier eigenaardig „waspitten" genoemd, omdat er zoovelen op de kaarsenfabrieken arbeiden, bchooren echter meest tot de allerlaagste klasse; ouders, wieu het zedelijk belang van hun kind nog eenigszins ter harte gaat en die niet eenvoudig maar vragen wat „de meid" Z.iterdags thuisbrengt, offeren liever alles op, dan haar aan den zedenverpestenden invloed der fabriek bloot te stellen. Dan liever een „dienst" zoeken, in Godsnaam, onulnt het niet anders kan. Zoo koint het, dat de vruag naar dienstboden altijd grooter blijft dan het aanbod, want ieder die er maar even kans toe ziet, kiest bf het winstgevender, aanlokkelijker fabrieks leven, bf tracht het een en ander te leeren en zich hooger op te we:ken. Zoo ziet men zelfs kinderen van 13 of 14 jaar met een jurk die haar veel te lang en een muts die haar veel te groot is, nis dienstboden fungeeren. Met de qualirïcatie van „trouw en eerlijk" moet men het in den regel niet te nauw nemen, en altijd zooveel mogelijk op de kleintjes passen. Bovenal echter laat de moraliteit bij velen te wenschen over. Merkwaardig is het, dat verreweg de meesten zich aanbieden als zoogenaamde „dagmeisjes," van 's morgens 7 tot 's avonds 9 uur; alleen om na dien tijd zich aau alle controle te onttrekken. Geen wonder, dat de clandestinc prostitutie in Amsterdam, op een schrikkelijke wijze toeneemt. De publieke bordeelen breiden zich niet uit; maar de zoogenaamde rendez-vous-huizen verrijzen in sommige buurten als paddestoelen uit den grond en het is een treurig, maar niet te miskennen feit, dat de „tulle-mutsjes" tot de trouwste habituées van die pe9tholen bchooren. Een politie-beambte deelde mij daaromtrent dezer dagen nog treurige bijzonderheden mede. 't Is dan ook onbegrijpelijk hoevele ouders maar de eerste de beste, die zich aaumeldt, in huis nemen eu er hunne kinderen aan toevertrouwen. Maar helaas! men is tegenwoordig al blijde als men weer voor het oogenblik geholpen is; al stemt ieder ook van harte in mot de klacht, dat dienstboden „de ergste plaag des levens" en „een noodzakelijk kwaad" zijn. t. t. AMSTELAAll. V isotLtoerigten. Dc geepvisscherij blijft dobberenden eenen dag gaat het wat beter, den anderen dag wat minder. Dc prijs is f 14 ii 17 per tal. Door de late koude schijnt de7,e visch altijd nog in zee te blijven. Als bewijs moge strekken, dat de beugers er verscheidene aau de beug vangen. De korders bragten gisteren aardige partijtjes tongen, tarbot en roode ponen aan. De laatste vooral werden gretig gekocht. De beugers bragten van 100 tot 200 schelvisschen nan. De prijs was f 14 a 10 't honderd. De scholletjes-visscherij is in eens gedaan. Huisduiner risschers vingen gisteren circa 1000 harders. Haring is veel gevangen; ook enkele ansjovisschen lieten zich zien. Benoemlnsen, enz. De luit. ter zee 1ste kl. K. A. Dittlof Tjassens, behoorende tot de rol van het wachtschip te Iicllevoetsluis, en belast met het bevel over de stoomkanonneerboot Hydra, wordt met den 1 Juuij a. s. overgeplaatst in de rul van het wachtschip alhier, en vervangen door den luit. ter zee 1ste kl. J. Loofs. Staten-Generaal. Tweede Hamer. Zitting van Dingsdag 13 Mei. De heer van Osenbruggen i9 beëedigd en toegelaten. Het debat over het kanaal door de Geldereche vallei werd voortgezet. De heeren Dijckmeester en van Asch van Wijck waren tegen het kanaal wegens onvoldoende toelichting en financiëele bezwaren. De heeren Beaufort, Rutgers, Tieuhovcn eu Godefroi verdedigden het uit een algemeen handelsoogpunt, als niet krenkend voor Utrecht, en met het oog op de differenticele spoorweg tarieven iu Duitschland. Zitting van Woensdag 14 Mei. Het regeringsvoorstel tot hel graven van een kanaal door de Geldersche vallei wordt in het breede verdedigd door de ministers vau Waterstaat eu van Oorlog. Eerstgenoemde wijst op den werkelijken achteruitgang van den Amsterdamschen Rijnhandel. Een geregelden afvoerweg voor de handelsproducten acht hij dus dringend noodzakelijk. Hij wijst er op, wat in andere lnnden wordt gedaan om ter uitbreiding van den handel doelmatige middelen nan te wenden. Dat de verbetering der Keulsche vaart niet wenschelijk is, tracht de minister verder te betoogen, om daarna te doen uitkomen, dat de voorgestelde rigting, die ook door den heer Stieltjes werd voorgestaan, de meest gewenschle is. De bezwaren tegen deze rigting worden door den minister zooveel mogelijk wederlegd, inzonderheid de daartegen ingebragte speciale technische bedenkingen. De minister acht een nieuw onderzoek der plannen door eene Staatscommissie niet noodig; volgens zijne overtuiging is de zaak nu rijp voor eene definitieve beslissing door de Staten-Generaal. Dc minister van Oorlog beantwoordt hetgeen gesproken is over het kanaal in verband met de defensie. Z. i. is het voorgestelde kanaal door de vallei wèl te gebruiken als tijdelijke stelling, als voorlinie van verdediging; 't geeft zelfs een goede gelegenheid tot het concentreren van troepen. De geopperde nadeelen worden door den minister ten zeerste bestreden. Speciale werken voor de verdediging van het kanaal acht de minister niet noodig. FranKrlJK. De heer Léon Say, minister van Financiën, is bez.ig een omstandig verhaal zamen te stellen van eene der grootste financiële operaticn, die welligt ooit hebben plaats gehad: de afbetaling van de schuld van den Staat aan de Banque de France. Na den Fransch-Duitschen oorlog leende de Staat van de Bank niet minder dan 1,530,000,000 francs,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 2