Nieuws- ei Advertentieblad voor Hollands Koorderkwirtier.
1879. N°. 65.
Vrijdag 30 Mei.
Jaargang37.
UIT HET ZUID-DUITSCHE VOLKSLEVEN.
helrersche
„W ij huldigen
het goed e."
en nieuwediepel! courant.
Verschijnt Dingsdng, Donderdag en Zatard.ig namiddag.
Ab luuenientsprijs per kwartaalJ 1.30.
v v franco per post 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: M O L E N P L E I 163.
Prijs der Advrrtentiën: Van 11 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-lndië.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER en NiEUWEDIEP, 29 Mei.
Iets te verliezen is eene onaangename zaak, en dubbel
onaangenaam wanneer het iemand treft, die niets te ver
liezen heeft. Dit was dezer dagen liet geval met den
brievenbesteller Gooijer, die in zijn ijver eene porte-monnaie
met circa f 110 verloor, gelden die hij voor anderen had
ontvangen. Gooijer was verslagen over de ramp, die hem
trof, te meer daar de laster niet had stilgezeten. Gelukkig
voor hem is het hekend geworden, wie de vinder is, nl.
een marinier. Was het in betere handen teregt gekomen,
dan had G. stellig het geheele bedrag teruggekregen;
thans blijkt, dat alles is verbrast. De eerlijke vinder
krijgt zijn straf.
Wie helpt een handje om onzen weiwillenden brieven
besteller schadeloos te stellen? Zijne betrekking hangt er
wel niet aan, maar het verlorene kan hij inderdaad met
zijn talrijk gezin bezwaarlijk oververdienen.
Heden morgen ten 10 ure zijn hier 3 stoombooten
en 2 ligters gepasseerd van Texel naar Leiden, geladen
met 3700 lammeren, 6 koeijen en 2 paarden, bestemd
voor de Leidsche veemarkt.
Z. K. H. Prins Alexander der Nederlanden verliet
jl. Maandag Parijs met H. D. adjudant, den lieer Beijerman,
om in het vaderland terug te keeren vóór 3 Junij, den
dag, waarop H. M. Koningin Sophia overleden is.
Z. M. heeft met ingang van 1 Julij a. s. een pensioen
van f 800 verleend aan den heer II. Greve, predikant hij
de Hervormde gemeente te Groot-Schermer.
Beroepen bij de Doopsgez. gemeenten te Noord- en
Zuid-Zijpe K. Gorter, predikant te Borne.
Bij koninklijk besluit van den 2 dezer zijn de pre-
ïniën per jaar bij engagement in de zeedienst vastgesteld
als volgt:
door P. K. ROSEGGER.
(Slot.)
2. De stoutmoedige.
Dagen aaneen vertrokken lange treinen met militairen naar
Bosnië. Met doeken en vaandels groetten de krijgers bet groene
dal, met muziek en zang de vreedzame dorpen. Op de stations
bood men hun een frisschen dronk aan en pakken sigaren vlogen
hier en daar door de open portieren.
Met den sneltrein ging overste S. naar Steenbruck om vandaar
mei zijn divisie naar Sissek te trekken.
Tusschen de stations M. en K. midden op de lijn deed de
locomotief plotseling eenige scherpe toonen hooren en de trein
stond stil.
„Is er wat te doen?" wilde de overste uit het raampje roepen,
maar eensklaps werd het portier opengerukt en een jonge boer
sprong in de coupé. Dadelijk waren een paar conducteurs bij
de hand, die schrikkelijk vloekten. De een wilde den indringer
weder buiten deu wagen zetten, de ander achtte het beter hem in
arrest te houden en in een extra-coupé te stoppen. Daar ging de
trein echter alweder vooruit.
't Was de jonge boer een flink, krachtig man, die zich op de leêren bank
nedei vleide, naar buiten keek en mompelde„Hoe zal het gaan Daarop
ging hij voor het raampje staan, zijn oogen schoten vol tranen,
hij wuifde met de hand naar een huis dat digt bij het bosch lag,
zeggende: „God behoede u allen. Wij hebben elkander pas gezien,
aaidige jongen, en nu moeten we weêr scheiden. Dit smart mij.
Maar wat is er aan te doen? niets!"
„Moet hij naar Leobcn of naar Grasz?" vroeg een der con
ducteurs.
„In elk geval zullen wij hem te Brück laten uitstappen," ant
woordde de ander.
„Neen, neen, niet te Brück. In Marburg eerst bij het regiment,"
sprak de indringer, „ik zal wel bijbetalen." En weêr keek hij uit
het raampje: „Leef wel, leef wel, daar ginds!"
nsche kerel, zul je eindelijk eens zeggen wat dit beteekent!"
„Dat ik de trein heb opgehouden? Omdat, ik meê wilde gaan!"
antwoordde de boer. „'t Was dwaas van me, ik weet het wel,
maar ik kan niet anders? Tijd om mij te straffen is er niet,
want ik moet van middag bij mijn compagnie zijn. Daarom is
het geweest, daaromSchik er u in, mijne keeren. Er kou iets
op de rails gelegen hebben, waardoor de trein stil had moeten
houden. Het oponthoud is op het volgende slation wel weêr in
te halen het moet om 's duivels wil maar gaan hoe 't gaan
wil. En mijn reisgeld zal ik wel bijpassen."
De overste leunde, in zijn mantel gewikkeld, in zijn hoekje en
hulde zich in den damp van zijn sigaar. Hij gaf de conducteurs
een wenk om iets naders van den man te vernemen.
De conducteur deed het. de boer lachte, maar voegde daarbij:
„Neen, 't is waarachtig niet om te lagehen." Daarop trok hij een
papier uit ziju borstzak, zeggende: „Dit hebben ze mij gisteren
juist om dezen tijd gezonden."
Het was een oproeping, waarbij den man gelast werd zich binnen
24 uur bij zijn regiment te bevinden, onder bedreiging dat hij
anders als deserteur zou worden behandeld.
„En waarom ben je dan gisteren niet gegaan? Er gingen nog
twee sneltreinen, van nacht een en van morgen vroeg ook nog een.
Hoe kwam je op dien dwazen inval om den sneltrein te laten
ophouden, waardoor je bloolgesteld bent aan een straf, veel zwaarder
dan die welke je anders zoudt gekregen hebben?"
„Zou men mij daarvoor werkelijk zoo hard straffen?" vraagde
de boer. „Ik kan vertellen dat ik gisteren op 't gebergte bij
Bootsmansmaat, premie f 15, aanbrenggeld f3; schieman-
maat f 15 en f3; kwartiermeester f 25 en f5; matroos
lste klasse f 25 en f5; idem 2de klasse f 16 en f 4;
idem 3de klasse f8 en f3; ligtmatroos f5 en f2; kon-
stabelsmaat f 25 en f 5; vuurstoker lste klasse f25 en f5;
idem 2de klasse f 16 en f 4; idem 3de klasse f8 en f3;
torpedist f 25 en f 5; jongen f 30 in eens.
De premiën voor de overige kwaliteiten hebben geen
noemenswaardige verandering ondergaan.
In bet tijdperk van 20 April 11. tot 17 Mei 1879
zijn, blijkens ingekomen ambtsberigten, door longziekte in
Zuidholland 15 runderen aangetast. In de overige provin
ciën werd geen geval waargenomen. In bet vorige tijdperk
van vier weken waren 28 runderen door die ziekte aangetast.
Van Terschelling wordt gemeld, dat in de nabijheid
van dat eiland vermoedelijk twee Engelsche kotters zijn
vergaan, Van den eenen werden eenige voorwerpen door
visschers in zee gevonden.
- Men schrijft ons uit Alkmaar, dd. 28 dezer:
„Iu de Raadsvergadering van heden zijn benoemd tot
hulponderwijzer aan de openbare tusschenschool de heer
J. F. Grundlehner, thans te Haarlemmermeer en tot
hulponderwijzeres mejuff. M. Eshuis, thans te Anna Pau-
lowna, alsmede tot hulponderwijzer aan de openbare
armenschool de beer D. van de Abeele, thans alhier
woonachtig.
Ook zijn in die vergadering verworpen de voorstellen tot
vestiging van een gymnasium of van een pro-gymnasium."
Voor eenigen tijd is door de heeren Martin Wolff,
I. Kogel en M. J. Boissevain aan het dagelijksch bestuur
van Amsterdam het aanbod gedaan om een nieuw Beurs
gebouw te stichten ten dienste van den algemeenen handel,
den graan- en den effectenhandel, en dit gebouw, onder
zekere voorwaarden, ten geschenke aan te bieden. Nadat
hieromtrent onderhandelingen zijn gevoerd, stellen B. en W.
nu aan den gemeenteraad voor om, indien binnen zes
maanden door bovengenoemde heeren eene vennootschap
't vee ben geweest en van dnng eerst thuis ben gekomen dat
gebeurt iu den zomer meer. Of ik zeg dat ik gisteren 't is
juist Zondag geweest zoo boven mijn bier ben geraakt, dat ik
niet in staat was naar het station te gaan zulke zaken kunnen
gebeuren. Wat zoudt gij daaraan doen? Maar ik wil zeggen wat
er gebeurd is. Ik heb daar ginds een vrouwtje en ik len met
haar eerst een jaar getrouwd. Ik wist wel dat er eerstdaags wat
aan 't handje zou zijn, maar daar zei z.e mij gisterenFrans, zei
z.e, ik weet niet, het kou van daag wel eens gebeuren. Ik liep
dadelijk naar liet dorp om een paar vrouwen te halen, ik zeg het
tegen de petemoei, alles draaide mij voor de oogen en ik deuk al
bij mezelf hoe de jongen er uit zal zien. Daar komt de
geraeentebode aan; hij had iets voor mij. Of mijn voeten nog
geen pijn deden? Hoe meen je dat? vroeg ik. Nu ja, zei hij,
het is geen gemakkelijke weg naar Bosnië eu door Turkije.
Komaan, zei ik, dat meen je toch niet. Ja, ja, Frans, 't is zoo.
De schoenmaker en die eu die hebben er ook een gekregen, zij
moeten van daag op weg. Hier is je brief. Kijk maar na, je
zult het zien. Van daag nog. De heeren kunnen begrijpen hoe
ik stond te kijken. 't Mag gaan hoe 't wil, zei ik, van daag
ga ik niet. 't Gaat mij verder niet aan sprak de bode eu
draaide zich om. Ik vloog naar huis. Mijn vrouw was niet wel,
ik zeg er haar daarom niets van. Uit de buurt kwamen de kame
raden een voor een aanzetten; of ik niet meeging? Neen, zei ik,
van daag niet, al valt de hemel naar beneden, van daag blijf ik
hier. Zij gingen door. De een na de andere trein vloog fluitend
voorbij. Zij riepen: of ik niet meeging naar Bosnië? Saggral
laat mij met rust met je vervloekte Bosniërs, zij gaan mij niets
aan, ik blijf thuis hij vrouw en kind! Wat scheelt tr aan, dat
gij zoo boos kijkt? vraagt mij mijn vrouw, niettegenstaande haar
eigen pijnlijke positie. Ik loop naar builen, want ik weet niet
wat ik zeggen zal. Ik denk aan den eed, dien ik mijn Keizer heb
gezworen. Zal ik dan deserteur zijn? Maar, niet waar, wie
kan verlangen van een jong echtgenoot dat hij zijn vrouw op zulk
een oogenblik verlaat en nog voor hij 't kind heeft gezien, dat
hem reeds zoo langen tijd door het hoofd gespeeld heeft? En al
waren de Turken in ons land, dan zou men dit nog niet van een
mensch kunnen verlangen. Zoo ben ik dan van nacht thuis
gebleven en van morgen vroeg tegen negen uur is dc
jongen geboren. Ik neem hem op en kijk hem aan eu dacht
bij mijzelf...."
De oogen van den man stonden vol tranen; hij streek zich met
den mouw over het gelaat: „Kom, laat ik verstandig wezen!"
De beide conducteurs waren stil geworden. De een legde zijn
hand deelnemend op den arm van den man, die opstond en met
den voet op den grond stampte, alsof hij zich de herinneringen
van 't lijf wilde schudden. Maar het gelukte hem niet.
„Een flinke jongen was het, GoddankNu heb ik ze beiden
verlaten de moeder eu het kind. Ik zou wel willen weten hoe
het gaan zou... Ik dacht eerst, dat ik niet weg zou kunnen gaan.
Maar toen heb ik tegen mijzelf gezegd: Frans, je bent een man,
je hebt je kind gezien, nu naar 't regiment ik kon het niet
tegen mijne zwakke vrouw zeggen, dat spreekt vanzelf. Ik ben
stil weggegaan en 'k heb alleen de petemoei gevraagd of zij haar
wilde voorbereiden. Zij zal wel vragen waar Frans is. Als zij het
weet, ben ik reeds, God weet waar. Goede hemel, het was zoo
hardHet vroeger uitrukken, toen ik nog alleen was, was er een
grap bij. Nu, het is gebeurd. Toen ik den spoorweg zag,
dacht ikals er nu een trein ging, dan zou ik er nog vroeg
genoeg zyn dan kon ik nog van middag in Marburg wezen.
Maar de volgende gaat eerst van avond en ik ben deserteur. Op
hetzelfde oogenblik als had het zoo moeten wezen liet de
baanwachter zijn signaal hooren. Tweeslagen. Een trein van Weenen?
Welke? Daar valt het mij in: dc sneltrein. Dat helpt mij niet,
zal zijn opgerigt, het kapitaal zal zijn bijeengebragt en do
statuten door B. en W. zijn goedgekeurd, eene overeen
komst aan te gaan met die vennootschap tot kosteloozen
afstand door de gemeente van de benoodigde gronden en
wateren voor den tijd van 60 jaren, tot het oprigten van
een nieuw Beursgebouw met de daarbij beboorende lees-
en vergaderkamers, kantoren, winkels, lokalen voor de
post- en telegraafdienst, enz. Het onderhoud komt ten
laste der gemeente, behoudens vergoeding eener vaste som
door do vennootschap, terwijl aan de gemeente een aandeel
iti de eventueel door de exploitatie boven een zeker rente-
bedrag te behalen winsten zal belmoren te worden uitge
keerd. Onder de inkomsten der vennootschap zal belmoren
eene vaste jaarlijksche som van f 35,000, door de gemeente
aan baar uit te keeren, behalve de eventuele vergoeding
van bet Rijk voor liet gebruik van post- en telegraaf
bureau op de Beurs. B. en W. stellen tevens aan den
gemeenteraad voor, om, zoodra bet nieuwe Beursgebouw
ten gebruike zal zijn opengesteld, eene belasting te beffen
voor bet gebruik van de Beurs, gelijk dit in vele buiten-
landsche steden en ook te Rotterdam geschiedt, bedragende
bij abonnement voor een patroon f 25, voor een procu
ratiehouder f 15 en voor een bediende f 5 per jaar, en
voor ieder, die zich niet abonneert, voor elk bezoek f 0.25.
Een deel der Beurs zal evenwel steeds voor een ieder
kosteloos toegankelijk zijn. De te sluiten overeenkomst
wordt van de invoering dezer belasting afhankelijk gesteld.
De vloek van Zuid-Afrika, de ziekte, bekend onder
den naam van paardenziekte, zoo lezen wij o. a. in de
„Engelsche kroniek" van bet Hdld., beeft onder de kaval-
lerie-brigade maar al te zeer van bare tegenwoordigheid
blijk gegeven, schrijft Forbes. Donderdag verloor de
„Dragoon Guards" twee paarden aan deze raadselachtige
kwaal. De beide dieren hadden den geheelen dag flink
geloopen en bun gewoon voedsel gebruikt. Tegen den
avond echter werden zij dof en loom en stierven een half
uur later onder de hevigste stuiptrekkingen. Ik was
als hij niet ophoudt! En zoo, mijne heeren, in de blijdschap over
mijn jongen thuis en in mijne wanhoop, dat ik weg moest en nu
deserteur zou wezen ben ik op een dollen inval gekomen. Ik
loop naar het wachthuisjede vrouw van den baanwachter staat
daar reeds en, daar de trein nadert, spring ik vooruit, grijp haar
dc vlag uit de hand en loop vooruit. Zij kent mij cn denkt dat
er gevaar is. Ik ga op de rails staan en wenk met de seinvlag
zoo hard ik kan tot de trein blijft stilstaan. Het verdere hebben
de heeren zelf gezien zij mogen met mij doen wat zij willen."
Nu boog zich de overste uit zijn hoekje naar voren. Toen Fran3
hem zag, plaatste hij zich in positie en groette op militaire wijze.
De officier vroeg bij welk regiment li ij diende. De ander gaf,
altijd in de positie blijvende, antwoord op de vraag en voegde er
bijIk sta voor mijn overste. Ik weet niet in hoeverre hetgeen ik
gedaan heb, kwaad is; maar ik ben bereid mijne straf te onder
gaan. Heer overste, ik meld mij aan."
„Ga zitten. Wij gaan zamen verder. Wat je jongen zoon betreft,
heb je al een peetvader voor hem?"
„Óm u te dienen, heer overste; de jongen wordt, hoop ik, op
dit oogenblik gedoopt."
„Dan kan ik niets voor hem doen, dan te zorgen, dat de vader
zoo spoedig mogelijk weer naar huis kan keeren. Je bent een
brave man en een wakker soldaat, maar een crimineele kerel. Znlke
stoutmoedige jongens kunnen we echter gebruiken. Bij de zuidbaan
zal ik wel voor je instaan."
3. De terugkeer.
Een tijd geleden liep cr een man door de omstreken van Gut-
weiler. Hij scheen niet wel bij het hoofd te zijn, want ieder
een, dien hij ontmoette 't zij vreemdeling of inwoner hield
hij staande en begon over Bosnië te spreken. „Als iemand mij
zeggen kan, waarvoor deze oorlog dient," was zijn gewone uitroep,
„dan ben ik tevreden."
Niemand kon het hem zeggen.
.Mijn zoon is daar, mijn eenige. Ik wil u niet vertellen, dat
hij mijn alles is en dat ik voor mijn oude dagen en zij zijn
reeds gekomen op hem gehoopt heb; als iemand my maar kon
zeggen, waarvoor deze oorlog dient."
Waren deze woorden -bitter en smartvol, treffend en hart
verscheurend door de overheid gehoord, de man zou in hechtenis
genomen zijn.
Frans, van wiens vertrek dadelijk na de geboorte van zijn zoontje
melding is gemaakt, Frans was teruggekomen. Zijne vrouw had
zoo dikwijls boven in 'de kapel in het bosch geweend en gebeden
voor hem, die zich in 't land der vijanden, omringd door duizenden
gevaren, bevond. Wat was die ontmoeting treffend! Zij kwam met
het kind op 't. station. Het is een stevige jongen eu hij steekt zijn
armpjes al naar den wagen heen, waarin zijn vader zit. Frans stapt
uit. Hij was versierd met groene takken en bloemen, die schooue
vrouwen bij de feestelijke terugkomst iu deu wagen geworpen
hadden. Hij sprong vooruit en omarmde met een lachje, dat de
tranen moet terughouden en bedekken, moeder en kind.
De vrouw zag hem aan en fluisterde: „Wat zie je er vreemd
uit, Frans!"
„Dat zal wel zoo zijn," was zijn antwoord en hij loosde een
diepe zucht. Hij was bleek en zijn gelaat was ingevallen. Zijne
oogen, die goedaardige, vriendelijke oogen, lagen diep in de kassen.
„Maar een beetje geduld, beste Frans!" zeide zij vrolijk. „Ge
zult weder flink en gezond worden, nu je bij mij blijft. Wij zuilen
lekkere moes en heerlijke koeken eten en ik zal je iederen dag
een eijersoepje maken. Het vette varken zal ook geslagt worden."
„Leeft dat dan nog?" vroeg Frans. „Wel, wat heb je dan al
dien tijd gegeten?"