HELDERSC1E E\' NIEUWEDIEPER COURANT. Nieuws- eu Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1879. N°. 68. Vrijdag 6 Junij. Jaargang37. „AV ij liuldigen li e t goed e," '1Verschijnt DingsdaK, Donderdag en Zatnrdag namiddag. 1 Abonnementsprijs per kwartaalJ 1.30. p franco per post - 1.65. Uitgever AA. BAKKER Cz. Ilureau: MOLK i\ P L E I X X°. 163. Prijs der Advertentiën: Van 14, regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. „Vader!" daar kwam mijn jongen binnen stuiven. „Vader! ze hebben er een!" „Wie?" vroegen mijne vrouw en ik tegelijk. „Een beste, een bovenste beste!" „Dat meen ik ook," zeide Jansen, die, met zooveel spoed als zijne deftigheid als catechiseermeester en zijne witte das veroorloofden, mijn zoon gevolgd was, „een man, die in den hoogsten raad heeft gezeten, en tot de hoogste...." „Wel," zeide ik, „hebben zij hem werkelijk gepakt; dat doet mij genoegen; hoe weet gij het?" „Gepakt vader? Ja, hij heeft het aangenomen!" „Van onze zijde zal het hem niet ontbreken aan krachtigen steun," begon Jansen. „Gepakt? aangenomen? Maar waar spreek je dan over zeide mijne vrouw. „Nu mensch! ze hebben Pincoffs gepakt, begrijp je dat niet," riep ik, een beetje knorrig over de onbegrijpelijkheid van de vrouwen. „Pincoffs!!" riepen mijn zoon en Jansen verbaasd. „Pincoffs? God beware ons, hoe kom je daaraan. Pincoffs candidaat voor de Tweede Kamer? Maar vader!...." „Gij zegt toch: ze hebben er een; is 't dan Kerdijk?" „Neen, vader, Heemskerk!" „Az...." zeide Jansen. „Az., geenszins Bz." „Hebben ze die gepakt?" vroeg mijne vrouw. „Neen, moeder, die heeft het aangenomen!" „Maar wie dan hebben er een?" „Onze Algemeene." „Gaat nu eerst eens zitten, en dan Jansen vertel gij nu eens bedaard, wat er gebeurd isgeen mensch kan uit uw beider uitroepen wijs worden 't Was natuurlijk weer een nieuwtje, dat zij in den scheerwinkel van Schrapper hadden opgedaan. Het is ver bazend, waarde redacteur! wat of daar niet verteld en bepraat wordt. „De Algemeene Kiesvereeniging, dewelke de conservative belangen in dit district te verdedigen heeft tegen de steeds heftiger wordende aanvallen van libcrasters...." Jansen vond dit een zeer mooi woord en herhaalde het met wel gevallen „van liberasters, van ongeloovigen en socia listen, heeft hare keuze bepaald op nir. J. Heemskerk Az HET HUIS IX DE BERGKLOOF, door BALDUIN MOLLHAUSEN. (Vervolg.) De man, die dezen zichtbaar vernietigenden invloed op den krachtigen ouden strandbewoner uitoefende, was omstreeks van denzelfden leeftijd, doch zijn niterlijk had weinig geleden onder den invloed der jaren. De uitwerking van een losbandig leven was op zijn gelaat gegrift; liet was of er een roode band over de beide wangen en den neus was gebonden, terwijl een onophoudelijk gekauw, veroorzaakt door den tabak, dien hij in den mond had, de eeue helft van het aangezicht op ccne afschuwwekkende wijze deed opzwellen. Ook hij was gekleed op de wijze der zeelieden, maar zóó onzindelijk, dat eeu voorzichtig kapi tein in twijfel zou gestaan hebben om hem, trots zijn breede en krachtige schouders en gespierden nek, waarop een klein rond met rossig haar bedekt hoofd geplaatst was, nis matroos aan te werven. Ter bescherming tegen liet ruwe weer had hij een verbleekten, op vele plaatsen opgclapten jekker van blauw duffel over een niet minder verscheurd en beschadigd wambuis van lichtere stof ge trokken. Een blauw wollen hemd, aan den bals door een zwarten vuilen das saamgeliouden, liet de bruine borst vrij tot waar de vuile zwarte broek, gemaakt van zeildoek, door eeu riem om de heupen sloot. Zware beschadigde laarzen en een verkreukeld mutsje van wasdoek voltooiden de schamele kleeding. Wat hij verder nog zijn eigendom noemde droeg hij in een rooden zakdoek in zijn linkerhand, terwijl hij in de regterhand een zwaren stok hield. Eenige «ogenblikken verheugde hij zich, zijne kleine grauwe oogen sluw samenknijpende, over de ontzetting, die zich van Seiling liad meester gemaakt. Daarop plaatste hij den stok, die als knop een soort van kruk had, achter zich, en zich nu nis het ware daarop neerzettende, barstte hij in een hatelijk lachen uit. „Ik wil hangen gelijk een stokvisch, als ik u niet veranderd vind," ving hij met spreken aan. „Bij God, Peter Seiling, waren dc voortoplichten mij niet zoo bijzonder nauwkeurig in den kop vastgeschroefd geweest, dan zou ik u tienmaal in open vaarwater te gemoet zijn gekomen zonder u te herkennen!" „Gave God, dat gij mij niet herkend hadt!" was al wat Seiling uitbrengen kon. „Gij rekent, maar ik ook, en ik bereken de zaak geheel anders," antwoordde de vreemdeling. „Ik noem hel een geluk, voorwaar! Zoekt men iemand vele jaren achtereen, dan is het geen wonder, dat men hem eindelijk aantreft. Geloof mij, had ik vóór elf jaren niet uw vaarwater gekruist, dan zou het mij moeiclijk genoeg geweest zijn om u thans te herkennen. Achttien jaren, ja nog meer, zijn er sedert ons laatste samenzijn voorbijgegaan. Een ver duiveld luuge tijd, zelfs voor goede vrienden." „Zijn de honderd thalers u niet ter hand gesteld r" vroeg Seiling, nog altijd vol vrees en ontzetting. „Zeker, ik heb die opgestoken," gaf de vreemdeling lachend ten antwoord, „en ik had een verduiveld saai leven moeten leiden, indien ik daarmede elf jaar had moeten rondkomen. Daarenboven, man, heb ik u zeven jaren lang gezocht; de gansche Vereenigde Staten heb ik doorkruist om u op te sporen, en toen ik eindelijk op de gedachte kwam, dat ge misschien in uw vaderland het anker hadt laten vallen en ik u, na lang zoeken eu sporen, te Bremen ontdekte, begingt gij de onbarmhartigste schurkenstreek, om onder achterlating van eeu armzalige honderd thalers u bij nacht en nevel vandaar te spoeden. Nog oneindig veel laf hart iger was het echter, „Az., moeder;" zeide mijn zoon, „want er is ook een Bz., maar de rest van liet a, b, c is nog disponibel." Jansen wierp hem voor die ongewenschte stoornis een bestraffenden blik toe. „Mr. J. Heemskerk Az. is uitge kozen om de Bruyn Kops te vervangen in de Tweede Kamer, waar onze beginselen erkentelijk den steun van gelijksoortige overtuigingen waardeeren?" „Wat meen je daarmede?" vroeg mijn zoon. Onze beginselen gelijksoortige waardeeren, wat is dat?" „Ik bedoel," expliceerde de catechiseermeester, „dat wij, anti-revolutionairen, Heemskerk steunen zullen bij de kie zers, omdat de conservativen in de Kamer met ons stemmen." „Dat is te zeggen," begon ik, want ik kan niet goed velen, dat Jansen zich zelf en zijne vrienden zoo hoog op 't voetstuk zet, „de conservative partij is de voornaamste, en de kerkelijke partijen sluiten zich bij haar aan!" Onze candidaat is mr. Heemskerk...." „Az.," herhaalde mijn zoon. „Jongen, wat zeur je met: Az," vond mijne vrouw. „Ja, moeder! maar dat is van 't hoogste gewigt; vroe ger, toen Az. en Bz. beiden liberaal waren, kwam eene vergissing er minder op aan, maar sedert een van beiden conservatief is geworden, zit in die eene letter eene geheele politieke geloofsbelijdenis en zou iedere verwarring ge vaarlijk zijn!" Jansen bromde iets tusschen zijne tanden, waaruit ik alleen Jeruzalem en vreemdeling meende te verstaan. Maar ik weet wel, wat hij bedoelt. Hij verwijt mijn zoon, dat die niet weet, dat alle verwarring onmogelijk is sedert Bz. bet land der leveuden verliet, en hij verwijt mij, dat ik nog aan de kracht der conservative partij geloof en niet met hem wil aannemen, dat zij opgegaan en versmolten is in de orthodoxe partijen van Roomsche en Gereformeerde kleur. Kwamen Jansenrs voorspellingen uit, dan zouden wij weldra de laatste conservatief zorgvuldig geconserveerd aanschouwen in Artis of in de Prins Hendrik-stichting te Egmond-zee! Nu, mijnbeer de redacteur! zoover is het toch nog niet, en zoolang als wij leven zal 't ook wel zoover niet komen, 't Is waar, jongere conservativen zijn er niet veel, er komen er niet bij, de dood neemt langzamerhand oude vrienden weg, en waar afgaat en niet bijkomt.... enfin, dat ge scheep pingt en valschc sporen achterliet, die mij weder naar Amerika brachten. Daarna heb ik elf volle jaren naar u gezocht, en had het geluk mij niet gediend, op een Oost-Indië- vaarder met een jongen uit deze streken geplaatst te zijn geweest, die mij van een wonderlijk oud man, Peter Seiling genaamd, veel wist te vertellen, dan zou ik lieden ten dage nog zonder eenig bericht omtrent u geweest zijn." Hierop barstte hij in een spot achtig gelach uit en vervolgde: „Als een listigen en doortrapten broeder beb ik u altijd gekend, en een eerlijke trek was het waarlijk niet, dien gij mij toen gespeeld hebt. In plaats van naar Amerika te zeilen, legt ge op dit eiland bij en hier hebt ge een leventje geleid als een gepensioneerd scheepsrceder, terwijl ik mij als een hond door de wereld moest heenslaan." Seiling hief zich op. Zijn moed scheen teruggekeerd Ie zijn, maar liet was dc moed der vertwijfeling, want met een onvaste stem antwoordde hij „Dat ik te Bremen voor u uit den weg ging. voordat liet kind u zag, lag geheel in de reden en ik dacht door de honderd thalers, die ik u Ier hand liet stellen, aanspraak op uwe dankbaarheid tc mogen maken. Hierover wil ik echter nu niet met u twislen. Gij zijt hier en verkeert, zooals ik zie, niet in zeer ruime omstandig heden. Ik neem het u in het minst niet kwalijk, dat ge u in nood tot mij wendt en, geloof mij, gij zult niet te vergeefs tot mij gekomen zijn. Ik bezit hier ccn huis en kan me dus niet vrij bewegen, z.ooals vroeger te Bremen. Gij z.ijt dus dc persoon, die wijken moet; daarom wil ik u drie honderd thalers als reisgeld niedegevrn, onder voorwaarde, dat ge mij als dood beschouwen, u over mij niet verder bekommeren eu mij uit den weg blijven zult." „Verduiveld, maat, men zou geloovcn, dat gij sedert ons laatste samenzijn eene boogeschool hadt bezocht, daar gij het waagt op zulk een hoogen toon tot mij te spreken, gaf de schurk honend ten antwoord. „Drie honderd thalers, zegt ge? Voor een schooier is het een aardig aanbod, maar niet voor iemand, die het recht heeft even zorgeloos te leven als gij. Wat zijn, voor den duivel drie honderd thalers? Vervloekt! ik ben thans vijftig jaar oud; ik heb zoo gezworven om u op te sporen en dus waarlijk wel eene aangename schuilplaats verdiend, deze zal ik in uw huis vinden. Zooveel als wij beiden noodig hebben, tabak en grog medegerekend, bezit gij en het zal eene aangename uitspanning voor ons zijn. als wij 's avonds op onze bank bij den kaehel nog ceus praten over den ouden tijd. Verduiveld, Seiling! dat waren eerst recht vroo- lijke en lustige tijden, nu achttien a twintig jaren geleden Bij het uitspreken dezer sarrende woorden werd Seiling woedend doch een blik op liet huichelachtige gelaat van zijn vroegeren medgezel, overtuigde liera, dat met geweld niets zou zijn uit te richten. Met moeite bestreed hij zijn toorn, die ecliter plaats maakte voor vrees. Tn den toon zijner stem was dit duidelijk merkbaar, toen hij zeide: „Klaas, ik gis wat ge wilt. Wat ge zooeven gezegd hebt, moest zeker dienen om mij toegevend en zacht te maken. Die moeite hadt ge u kunnen sparen. Ook zonder uwe bedekte dreigementen ben ik niet vergeten, dut wij vroeger kameraden zijn geweest. Wat ik voor u kan doen, zal geschieden. Ik zal er nog honderd thuler bijtellen meer heb ik niet beschikbaar maar dan moet ge u nog heden avond verwijderen cn nimmer terugkeeren. U in mijn huis opnemen, is mij niet mogelijk, daar het juist groot genoeg is voor mij en Kerdel en dat meisje.... Klaas, bedenk.... neen, al wildet ge mij als knecht slechts voer den kost dienen, moest ik uwe aanbieding van de hand wijzen. En de menschen op het dorp.... wat zouden zij van mij denken?" zoolang als wij leven, ik herhaal hef, zullen wij er zijn, en zoolang wij cr zijn, zullen wij ook het hoofd zijn van het tegen de liberalen gekeerde verbond; daarom stelt onze „Algemeene" Heemskerk candidaat, en mogen de Roomschen en de vrienden van Jansen mede op hem stemmen. Anders toch zouden zij den candidaat moeten aanwijzen. In zooverre is dus alles in orde. Wij hebben gedaan wat wij konden om te toonen, dat onze partij de leiding heeft van de coalitie; wij hebben een candidaat, en 't is een bovenste beste. Daartegen is niets te zeggen; een knappe man, ccn geleerd man zelfs, die minister geweest is en liet gaarne weêr wil worden, en van wien zelfs zijne vijanden niets anders weten te zeggen, dan dat hij ook in figuurlijken zin twee linkerhanden heeft en buitengewoon onhandig is. Nu, mijnheer de redacteur! dat is zoo erg niet; als men knap is, en eerlijk en fatsoenlijk, dan vind ik het wat veel gevergd, dat men dan nog bovendien handig en geschikt ook zou moeten zijn. Maar toch ben ik niet geheel tevreden, en gij weet, in dergelijke gevallen kom ik mijn nood klagen bij u. Ik weet nog heel goeil, dat wij als jongens in 't plant soen speelden, en ook herinner ik mij 't gekibbel, wie de „roovers" zonden zijn en wie de „dienders." We spraken wel af, dat 't eerlijk beurt om beurt zou gaan, maar daar iedereen „roover" wilde zijn, speelden de „dienders" ge woonlijk slecht en stuurden de mooiste plannen in de war. Op 't laatst kwamen wij zoover, dat wij eenige kennissen uitsloten; ze mogten niet meer mededoen, omdat zij altijd de „roovers" en liefst nog wel de „rooverhoofdman" wil den voorstellen. Die jongensruzie komt mij in de gedachte, nu mijn zoon mij verteld heeft, dat wij op mr. Heemskerk Az. moeten stemmen. Ik heb niets tegen den man, en ik geloof, dat hij goed conservatief is en van alles veel meer verstand heeft, dan de knapste liberaal. Wanf, dat ben ik met mijne vrouw eens, een liberaal kan nooit knap zijn, want dan zou hij inzien, dat het liberalisme maar larie is, en conservatief worden. Maar, als ik nog een jongen was, dan vrees ik, dat ik zeggen zou: Heemskerk mag niet mededoen, 't Is een flinke kapitein, maar hij wil ook niets anders wezen, dan kapitein, en als hij niet de baas Sidderend brak bij zijne woorden af, toen Klaas in een schaterend lachen uitbarstte, den stok, dien hij tot dusverre als zitel had gebruikt, achter zich vandaan haalde en met een heftige beweging zoodanig op een kleinen steen sloeg, die op eene hoogte gelegen was, dat hij dwariolend in de branding vloog. „Verduiveld, mau, aan dat meisje heb ik nog in het geheel niet gedacht!" riep hij uit; zij zal wel mooi opgegroeid en laat eens zien nu zoo wat achttien a negentien jaren oud zijn. Doch daarover behoeft ge u in het minsf niet bezorgd te maken; zij hindert mij volstrekt niet. Mooie gezichlj'-s zijn aangenaam in mijne oogen en het zal mij een lust zijn, als die jonge deern door haar aangenaam gesnap mij den tijd wat weet te korten. En wat ge daar praatte om uw knecht te worden, Peter Seiling, bij God, man, ik heb waarlijk lang genoeg als knecht de wereld rondgezwalkt, om mij nu toch eindelijk eens een heerenleventje toe te wenschen en, wat de menschen in het dorp betreft, ze hinderen mij volstrekt niet oin het te genieten. Toen ik hier aankwam, ben ik dadelijk dc herberg binnengezeild; een half dozijn visschcrs zaten rondom dc tafel eu daar ik wist, dit gij dichtbij waart, maakte ik niet de minste zwarigheid om mijn laatste schelling uit te geven en eens lustig met hen te drinken. Ik verhaalde hen, dat ik een bloedverwant van u was eu dat ge mij geschreven hadt om tot u te komen en mijn ouden dag bij u door te brengen." „Ge wilt me angstig maken, Klaas!" viel Seiling hem verschrikt in dc rede. „Die schurkenstreek hebt ge niet begaan." „Neem liet, zooals ge wilt," antwoordde Klaas lachend, „maar geschied is het. Ik was intusschen voorzichtig genoeg om die eenvoudige haringzielcn toe te vertrouwen, dat ik ouder een valsche vlag zeil om mijn bloedverwant iiit te vorschen en eerst met de waarheid voor den dag korren en met mijne thalers uitrukken zal, als ik de ondervinding zul hebben opgedaan, dat ik hem in mijne armoede niet te gering ben. Doch wat staan we hier langer iu den regen te praten, terwijl een paar vadem van hier de woning van een rechtschapen man geopend is. Kom, kom! we zullen eens zien waar en hoe ge woont en tevens een goede anker plaats voor mij bepalen. Vervolgens moeten we bij een warmen dronk overleggen, hoe ik mij op de snelst mogelijke wijze van een nieuw takelage zal voorzien, om de ezels in het dorp geen achter docht te geven." „Uw voet zal mijn dorpel niet betreden!" antwoordde Seiling, in vertwijfeling hein dreigende; „nimmer zal dat geschieden. Ik wil u helpen, maar slechts onder voorwaarde, dat ge u van hier verwijdert. Bedenk u niet lang, elk oogenblik kan het meisje terugkomen, en dat zou een ongeluk wezen." „Onzin, man, on/.ien!" viel Klaas hem schouderophalend in de rede. Vanwaar zou dat ongeluk tot ons komen? Het meisje en ik zullen spoedig genoeg de beste vrienden zijn, cn geschiedt dit niet, dan is het buiten mijne schuld. Doch laat ons er een einde aan maken. Gij kunt het in uw regenjas hier wel uithouden, maar mijn weefsel is niet waterdicht. Wat uw drempel betreft, dien ik niet betreden mag, ik wil hem met beide beenen tegelijk overspringen." „Gij komt niet in mijn huis!" riep Seiling en bief zijn vuist in de hoogte, doch Klaas viel hem ongeduldig in de rede: „En toch kom ik er in, kameraad! of, zoo ge dit liever moeht hebben, liuur ik voor mij een huis in het dorp en spoel mijn erger nis weg met brandewijn. Doch bedenk, dat dit voor u eenij hoogst bedenkelijke zaak is, want de braudewiju maakt de menschen meestal spraakzamer, dan anderen soius wel lief is." „Ga, Klaas, ga!" sprak Seiling met een zucht; ik zal u helpen, zooals ik u altijd geholpen heb, maar thans weg van hierl

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 1