HELDERS€HE M \lEUWERiEPER COURANT. Nieuws- eu Advertentieblad voer Hollands Noorderkwartier. 1879. N°. 70. Woensdag 11 Junij. Jaargang37. „W ij huldigen li e t goed e." Verschijnt Dingsdoc, Donderdag en Zatardag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaalJ 1.30. 9 y franco per post - 1.65. Ui tg-ever A. A. BAKKER Cz. Bureau: MOLENPLEIN N°. 163. Prijs der Advertentiën: Van 11 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-lndiê. Laatste ligting 's avonds 6 uur. HELDER en NIEUWED1EP, 10 Junij. De jongeling K. Gomes, leerling van de school van den lieer Hissink, heeft met gunstig gevolg examen afgelegd als machinist-leerling 2de kl. bij de Kon. Ned. Marine en is als zoodanig geplaatst. De kapitein C. J. B. Sprengers, van het 7de regiment infanterie, is benoemd tot kapitein 1ste klasse. Een bullettin, jl. Maandag morgen ten lialf twaalf ure door de geneesheeren te Parijs uitgegeven, omtrent den gezondheidstoestand van den Kroonprins, luidt aldus: De bronchitis, die eergisteren zorg baarde, beeft gisteren merkbaar een betere wending genomen. Het voor de Stoomvaartmaatschappij Java te Stockton on Tees nieuw gebouwde stoomschip Koningin Emma, kapitein B. Ordeman, bestemd voor de mailvaart op Indië in de lijn der Maatschappij Nederland, vertrekt lieden van Middlesbro on Tees. Na eenige uren in de Noordzee proef gestoomd te hebben, zal liet stoomschip koers zetten op IJmuiden, waar liet morgen wordt verwacht. Het aantal leden der Maatschappij van Weldadigheid was op ultimo December 1878 5183, tegen 4738 een jaar te voren; ook uit Nedei'landscli Indië werd belangstelling betoond. Aan giften en legaten kwam ruim f 27,000 in, waaronder f 800Ö van den onbekenden gever, die nu reeds zoovele duizenden aan de Maatschappij heeft geschonken. De bibliotheek verheugde zich in belangstelling. In het verslag wordt gewezen op de voorgestelde belasting op goederen in de doode hand, waardoor de Maatschappij, die al met zoovele financiëele bezwaren heeft te kampen, nog f 4000 jaarlijks meer zou hebben te offeren, hetgeen de ondergang der Maatschappij zou kunnen zijn. Daarom hebben commissarissen zich in deze aangelegenheid tot de Tweede Kamer gewend. De balans, sluitende met een nadeelig saldo van ongeveer f 7000, werd na bespreking goedgekeurd. De begrooting werd in ontvangst en in uitgaaf met ongeveer f 170,000 vastgesteld, aantoonende een geraamd nadeelig saldo van 3000. T ot commissaris werd herkozen jhr. mr. W. II. de Savornin Lobman. 4) HET HUIS IX DE BERGKLOOF, door BALDUIN MOLLHAUSEN. (Vervolg) De lucht werd steeds dikker; de wind blies onvriendelijk om de het en schudde vijandig de zwaarbeladcne vruchtboomen heen en weder. Langs de vensterglazen vloeide het water neer door den fijnen regen, die er viel. In de hoop, dat het weer zou ophelderen, stelde Kerdel haar vertrek steeds uit. Het voornemen om over het water naar huis terug te keeren had ze opgegeven, want de wind nam steeds in hevigheid toe. De oude vrouw vestigde nauwelijks hare aandacht op het weer en hare zorg voor Kerdel werd geheel en al gesmoord door de vaste overtuiging, dat het in de macht van haar zoon stond om de elementen te beheerschen. „Het kan zijn," aldus begon Kerdel, na eene pauze, „dat het niet in overeenstemming is met den gewonen loop der zaken, dat een kind over zijn vader spreekt, maar wanneer men het goede bedoelt, kan daarin toch geen kwaad gelegen zijn. Ik zou u zoo gaarne veel willen vragen, want om dit aan vader zelf te doen, durf ik niet. Hij is zeer prikkelbaar en ik zou hem misschien nog bedroefder en nfgetrukkener maken. Reeds vóór we ons op dit eiland vestigden, was hij niet spraakzaam, doch nu is het nog zeer toegenomen. Gij en uw man waren de eersten, die wij hebben leeren kennen, en ik ben bet niet vergeten, fiat ik menigen dag in uw huis heb doorgebracht, terwijl vader zich met den bouw van onze tegenwoordige woning bezig hield. Gij weet dus waarschijn lijk meer dan ik, daar ik mij in mijne kinderjaren weinig over zijne sombere gemoedsstemming bekommerde." „Ik weet waarlijk niets, Kerdel!" antwoordde de oude vrouw, „ten minste niets meer dan andere menschen uit het dorp. Schuw is uw vader altijd geweest en als ik wekelijks een paar malen naar de overzijde ging om het grove huiswerk te verrichten en u een weinig onderricht te geven in vrouwelijke zaken, dan geschiedde dit omdat hij met de buren in het dorp geen vriendschapsbetrek kingen wilde aanknoopen. Dikwijls vreesde ik om hem „goeden dag" te zeggen, want als hij mij vooraf niet gezieu had, schrikte hij." „Onldektet gij niets, dat u ook in hem bcvreemdet? Ik vraag dit niet uit nieuwsgierigheid, maar omdat ik gaarne alles wil aan wenden, wat zijn gemoed kan verlichten." „Neenhet eenige, wat mij eens bij hem in het oog viel.... maar dat is het vertellen niet. waard." „Vertel mij alles, moeder Seger! De kleiusle bijzonderheid brengt ons soms op het rechte spoor." 't Kan zijn, Kerdel! Ik zal het u dan ook vertellen, ofschoon ik er niet vau houd om zaken van anderen mede te deelen. Het was in den tweeden zomer nadat uw vader zich in zijne woning gevestigd had, dat ik 's morgens vroeg was overgevaren. Mijn man bracht mij en zou mij 's avonds weder terughalen. Of uw vader mij verwachtte, betwijfel ik, want toen ik in het voorbijgaan door het geopende venster zag, stond hij voor de tafel met het hoofd naar beneden gebogen. Ik dacht dat hij met lezen bezig was en opende zaclitkens He kamerdeur. Toen ik achter hem heen wilde sluipen, kraakte eeu plank onder mijne voeten. Bliksemsnel keerde hij zich om; zijn gelaat was zoo wit als een laken en daar hij mij met vurige oogen aanzag en zijne armen machteloos omlaag vielen, vreesde ik, dat hem een ongeval overkomen was en hij op den grond zou neervallen. „Zijt ge ongesteld geworden?" vroeg ik hem en schoot toe om de behulpzame hand te bieden. Het was De machinale kaasfabriek te Wieringerwaarcl kan nog maarniet roemen op voortdurend goede resultaten. Sommigen zien alleen verbetering tegemoet, indien de melk wordt aan- gebragt in bussen of vaten, toebehoorende aan en schoon gemaakt door de fabriek. Daartoe zou een dubbel stel noodig zijn. De Raad der gemeente Zaandam beeft eene commissie uit zijn midden benoemd, bestaande uit de lieercn Ebmeijer, Kluijver en Latenstein van Voorst, om met B. en W. te onderzoeken, of bet plan tot verbinding van Voorzaan en Noordzeekanaal, waarvoor uit de provinciale kas een toelage van f 186,000 is toegestaan, is uit te voeren zonder behulp van bet Rijk, met andere woorden of de gemeente daaraan uit eigen middelen f 414,000 kan bijdragen. Als een zeker zeer vermeldenswaardige bijzonderheid deelt Siboldia mede, dat op den 4 dezer te 's Hage, met gunstig gevolg, bet examen voor landbouwkunde is afge legd door mejufvrouw G. D. M. van 't Haatt', te Leiden. Dit is de eerste acte in dit vak, door eene dame behaald. Het blad voegt er bij dat mej. van 't Haaff als hoofdonder wijzeres reeds in bet bezit was der acten voor bet Fransch en Engelsch. Wij achten (zegt Siboldia) dit feit van beteekenis; niet dat we biermede te kennen willen geven dat de landbouw o. i. een vak is, hetwelk bij uitnemend heid door eene dame kan onderwezen worden, maar omdat zij met de bekwaamheid en bevoegdheid om hierin onderwijs te geven, in eene groote plattelandsgemeente ongemeen veel nut zal kunnen stichten. Ook De Huisvrouw vestigt op bet feit de aandacht. Uit Brussel ontving de Amsterd. Crt. het volgende berigt: „Kerdijk is jl. Zatardag van Antwerpen te Brussel over- gebragt. Hij werd opgesloten in de gevangenis des Petits- Carmes, in dezelfde cel waar T'Kint de lloodenbeke gedurende twee en een half jaar verblijf hield. Leden zijner familie hier woonachtig hebben vergunning gekregen hem te bezoeken. Donderdag of Vrijdag a. s. zal bet bof van appél zijne middelen van verdediging booren tegen de aanvrage der Nedcrlandsche regering om zijne uitlevering. Naar bet schijnt zal zijn advocaat pleiten dat bij bet slagtoffer der knoeijerijen van Pincoffs is geweest, maar dat bij hem (Kerdijk) geen boos opzet bestaan beeft, en zijne medepligtig- nlsof mijne stem hem als een donderslag getroffen hadhet bloed steeg naar zijn gelaat en hij balde zijne vuisten, zoodat ik bijna bang begon te worden. „Hoe komt gij hier?" schreeuwde hij met luider stem en met een verwilderd gelaat, doch vóór ik hem kon antwoorden ik was zeer geschrikt vervolgde hij: „Het is eene zeer oneerlijke zaak, mij heimelijk te bespieden. Ik heb u niet geroepen, ga dus heen, en eens voor altijd zeg ik u, dat ge telkens moet kloppen vóór ge binnentreedt. Dat woord „oneerlijk" pijnigde mij en ik dacht er aan om het werk bij hem prijs te geven, toen hij spoedig daarop weder zeer neerslachtig werd. Hij legde- zijne hand op mijn schouder en deelde mij mede, dat hij in diepe gedachten verzonken was geweest en ik daarom die harde woorden niet kwalijk nemen moest; sedert den (lood zijner vrouw kwamen die gedachten hem meermalen als een booze geest over vallen. Toen hij bemerkte, dat ik naar de tafel zag, plaatste hij zich voor mij, alsof hij dit met tegenzin opmerkte. Hij had gelijk, want het ging mij niet aan, wat zich daarop bevond." „Wat zaagt ge daar toen op de tafel?" „Hetgeen ik u zal mededeelen heb ik alleen in mijn gedachten bewaard door den schrik, dien zich destijds van mij meester maakte. Sleehts oppervlakkig had ik bemerkt, dat er op de tafel eene beeldtenis lag, zooals in den zomer de schilders aan ons strand met eene machine maken. Het was 't portret van een schoonen jongman met groote oogen en een mond, alsof hij sprak. Het beeld had de grootte van een hand, was lang niet nieuw meer en in het midden gescheurd, alsof er een beitel op gevallen was. Daarnevens lag, geloof ik, een bundeltje beschreven papier; ik be schouwde het niet lang, omdat het mij niet aanging." Kerdel, die tot dusverre met opmerkzaamheid had toegeluisterd, schudde het hoofd, als om na te denken over hetgeen haar was medegedeeld. Plotseling zag zij dc oude vrouw aan eu vroeg in angstige spanning: „Hebt ge later ook weder iets soortgelijks waargenomen?" Neen; ik heb mij wel gewacht om hem ooit weer te overvallen. Ook heb ik hetgeen ik gezien had alléén aan mijn man mede gedeeld, die mij aanraadde om over dingen, die ons niet aangaan, het stilzwijgen te bewaren; dien raad heb ik tot heden getrouw opgevolgd. Ik vooronderstel, dat het 't portret vau een bloedver want geweest is, waarvan hij met ongeuoegen gescheiden was." „Bloedverwanten hebben wij niet, voor zoover mij bekend is," antwoordde Kerdel, „en vader cr naar te vragen, zal ik wel laten. Het is mij reeds pijnlijk genoeg te ontdokken, dat smert en droef heid hem verteeren en dat hij, aan het strand zittende, uren lang naar cle zee kan staren." „Misschien verandert dat cn schikt zich alles ten beste, wanneer gij een rechtschapen man gevonden hebt," merkte de goedaardige oude vrouw aan. Het aangezicht van Kerdel werd vuurrood. „Ik verlang geen man!" antwoordde zij driftig. „Verlangde ik er een, dan zou vader daar licht tegen kunnen zijn. Ik ben tevreden Zooals het tegenwoordig is. Vóór eenige weken bezocht ons een aanzienlijk koopman uit de stad, die bij mijn vader aanzoek (leed om mij in alle eer en deugd tot zijne vrouw te verwerven. Mijn vader wees hem kort af en bet duurde wel acht dagen voor er weer een woord over zijne lippen kwam. Toen meende hij, dat ik uit nood niet de vrouw van iemand behoefde te worden en dat hij, zoolang hij leefde, nooit zijne toestemming tot een huwelijk zou geven. Dit besluit was mij volkomen goed, want, al was hij het eens geweest met den koopman, zou ik hem toch afgewezen lieid aan de misdaden door achteloosheid en onvoorzigtigheid werd veroorzaakt. Misdadig voornemen, boos opzet moet er zijn, om de uitlevering te kannen toestaan." Bij de firma Klippers en Laurey te Haarlem verscheen dezer dagen een woord van hulde aan Prins Hendrik der Nederlanden, door pastoor J. W. Brouwers. In die met gloed cn warmte geschreven bladzijden wordt onze geliefde Prins geteekend als de weldoener der armen, de handhaver des vredes, de beschermer van 's lande onafhankelijkheid en de vader van zijn volk.. Merkwaardig is de trek uit zijn studentenleven te Leiden, toen de Prins eens een armen haveloozen knaap aan den weg hoorde jammeren, en na hem te hebben ondervraagd, hem meênam naar zijne kamers. Een oogenblik later wipte de jongen de kamer uit, de trappen af, de straat op en zong en sprong, want hij had geld voor een nieuwen tol en nog wel wat meer voor het ouderlijk gezin. „Prins Hendrik had een Hollandschen jongen en een vaderlandsch huisgezin gelukkig gemaakt." -Te Leiden zal dit jaar een rozententoonstelling plaats hebben. Op Vrijdag 30 Mei 11. zijn op de binnenplaats van het Gothische paleis te 's Hage, waarin 30 jaren geleden de beroemde schilderij-verzameling van Willem II de aan dacht trok van landgenoot en vreemdeling, een aantal rijtuigen en stalgoederen, behoord hebbende aan wijlen Z. Iv. II. Prins Hendrik, onderden hamer gebragt. De meesten waren niet gemaakt naar de eisclien van lateren tijd. Men vond er hooge staatsiekoetsen met breeden bok, zwaar vergulde kroonen, reusachtige lantaarns, kwistig met zijde eu fijn laken bekleed en versierd. Zij hadden welligt reeds dienst gedaan bij de inhuldiging van Willem II. Verder groote bagagewagens, die dienst deden toen de vorstelijke personen nog geen geheelen trein tot hun beschikking hadden, en die zoo groot waren, dat ze wel voor ambu lancewagens konden worden ingerigt, en ook een paar rij tuigen van lateren tijd en nieuw model. Deze laats ten werden dan ook goed verkocht, maar het overige? Slechts de beste staatsiekoets werd voor p. m. f 300 toegewezen aan den stalmeester des Konings. Vermoedelijk wordt zij door Z. M. als familiestuk beschouwd en bewaard. De overigen werden verkocht voor een dertigste, een veertigste van den prijs bij inkoop. In de veiling waren ook nog een paar hebben. Ik buig mij niet ouder de heerschappij van een man en mocht het gebeuren, dat vader komt te sterven, dan zal ik mijn bestaan wel zonder vreemde hulp vinden. Neen, moeder Seger! ik trouw nooit. Ik zie het immers, hoe gij uw leven in hartzeer doorbrengt. Waart ge ongetrouwd gebleven, dan zoudt ge thans zonder zorg leven." „En toch verlang ik de met mijn man doorleefde jaren en die jaren hebben ons eene menigte nooden en rampspoeden aange bracht niet te missen," zuchtte de vrouw; „al heb ik hem zelf niet meer, toch bezit ik de herinnering aan hem en, wat ik ook moet missen, die kan niemand mij ontnemen." Kerdel zag somber voor zich heen. Zij zat na te denken om het gesprek eene andere wending te geven, toen een schaduw langs het venster voorbijgleed eu terstond daarop de huisdeur openging. „Dat is Bertus," zeide de oude vrouw, als het ware herleveude; „hij heeft eene eigenaardige manier om den klink van de deur op te lichten en haar achter zich toe te trekken." „Nu zal ik te weten komen of ik den terugtocht naar huis te voet zal moeten afleggen, dan wel of ik het varende zal kunnen doen," zeide Kerdel opstaande. De kamerdeur werd geopend en Albert Seger of liever Bertus, zooals hij algemeen genoemd werd trad binnen, gekleed in een ruw werkpak. Zijn druipende oliejekker had hij in het voorhuis afgelegd. Ofschoon de hooge peelaarzen en het verkleurde wijde wambuis weinig bekoorlijks aan zijne lichamelijke gestalte gaven, beroofden die ruwe klcederen het innemeude van zijne ver schijning niet. Hij was niet breedgeschouderd, zijne lengte iels meer dan middelmatig en zijne bewegingen getuigden van vlug heid en kracht; zijn welgevormd gelaat met blouden baard en zijne levendige blauwe oogen toonden eene likschc gezondheid aan, terwijl wilde donkerblonde huarlokken een licht prikkelbaren eu zeer hartstochtelijken gemoedsaard uitdrukten. Met een vertrouwelijken groet naderde hij Kerdel, en terwijl deze hare hand in de zijne legde, scheen het snelvlietende bloed zich een weg door zijne gebruinde wangen te willen banen. In zijne oogen was zelfs eene zekere verwarring merkbaar, toen hij tot haar zeide: „Dat ge altijd zooveel belangstelling in mijne moeder betoont, is voor mij een bron van vreugde, doch het was mij aangenamer geweest, indien gij daarvoor een anderen dag had gekozen." „Gaat (1c zee te hoog?" vroeg Kerdel. „Verontrust u daarover niet. Ik ben nu uitgerust en ga thans heen; het zal geen derde half uur duren of ik ben tehuis." „Voor mijne boot gaat de zee niet te hoog," antwoordde Bertus overmoedig. „Ik ken daarginds eene plek, waar het strand zoo nabij te bereiken is, dat een fiksche sprong u op het drocge brengt. Doch vóór middernacht zal er een stortregen vallen, en als deze u geen onheil aanbrengt, zullen de koppen der bruischende golven zulks wel doen." „Dan geef ik de vaart op," zcidc Kerdel op kalmen toon, greep haar doek en maakte zich voor de reis gereed. „Of ik een paar uur vroeger of later tehuis kom, hindert mij niets." „Doe dan ten minste den jekker van mijn man over uw schou ders," hernam moeder Seger zorgvol. „Ik zal u geleiden, Kerdel!" zeide Bertus, spoedig het woord opvattende. „Houdt ge u lijwaarts van mij, dan geloof ik niet, dat liet weer het zoo erg op u zal gemunt hebben." „Alsof ik daarvoor eenige vrees heb zeide zij met een ge dwongen lachje. „Neen, Bertus! gij blijft bij uwe moeder. Een

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 1