appelen staan buitengewoon voordeelig te veld, en men
verwacht spoedig dit gc-was in bloei te zien, daar zich de
knop reeds vertoont. De rogge heeft de laatste jaren zoo
gunstig niet gestaan, de winterrogge is deu bloeitijd voorbij.
Het gras is door het inhoudende voorjaarsweder niet te
lang, maar daardoor is juist de kwaliteit beter dan het
vorige jaar, wat dau ook verzoent met den een weinig
hoogeren prijs. De boekweit en andere gewassen laten niets
te wenschen over.
De prijzen van het rundvee ondergingen jl. Dingsdag
te Deventer eene aanzienlijke daling, f 20 k 30 per stuk.
Niettegenstaande deze prijsverlaging waren er geen koopers
te vinden, zoodat bijna al het aangevoerde weder mede naar
huis werd genomen.
Dr. A. P. Fokker, hoogleeraar in de hygiëne te
Groningen, heeft in een brochure: „De Prostitutie-kwestie,"
de voorstellen en plannen der Nederlandsche Vereeniging
tegen de prostitutie bestreden. Hij noemt de plannen van
ds. Pierson onpractisch en verderfelijk voor de maatschappij,
en bestrijdt vooral de meening dat een sanitair toezigt
geen goede resultaten zou opleveren. De schrijver wil
strenger toezigt en meer algemeene regeling, en veroordeelt
vooral de gemeentebesturen, die zich op onvergeeflijke
wijze onthouden van bemoeijingen in deze aangelegenheid
van volksgezondheid. Meer zorg voor de hygiène ook in
het algemeen acht hij noodig, vooral „in de zoo talrijke
kleine gemeenten, waar de functiën der gemeente-politie
zich niet veel verder uitstrekken dan tot het assisteren bij
het uitgaan van kerken en scholen, het porren van ingezetenen
die vroeg op moeten, het verbaliseren tegen straatjongens
die met steenen gooijen, en tegen lieden die met handkarren
over de kleine steentjes rijden."
Permentier, de ontrouwe bediende der Crediet-Ver-
eeniging, heeft, volgens berigten uit New-York, in die stad
een koftijhuis opgezet. Onze zegsman meldt niet of Pincoffs,
zijn land- en lotgenoot, financiëel heeft bijgesprongen, maar
het moet in ieder geval verheffend zijn voor den voort-
vlugtigen „koning van Rotterdam", dat hij bij een Amster-
damsclien mede-boef in 't klein een glaasje kan Igaan
drinken op de gezondheid der goede slagtoffers in het
gemeenschappelijk vaderland. (Amsterd. Crt.)
Het Journal des Débats, dat zijne lezers verleden
week een artikel over asperges opdischte, onthaalt hen ver
volgens op eenige mededeelingen over Champagnewijn. De
meeste menschen, zegt het blad, kennen er slechts den aan-
genamen smaak en de zachte prikkeling van, maar weten
niet dat de Champagne eene geschiedenis heeft, rijk aan
niet onbelangrijke episoden. Volgens oude kronieken had
deze wijn reeds op het einde der elfde eeuw een grooten
naam en was onder de regering van Paus Urbanus II,
(verkozen in 1088, gestorven in 1099) beroemd. De wijn
van Ai, welke soort de genoemde Paus boven alle andere
wijnen der wereld de voorkeur gaf, was rood. Saint Rémy
vermaakte bij testament tien akkers met wijnstokken
beplant, aan de priesters en diakenen der kerk van Reims.
Ten tijde der krooning van Philips van Valois in 1328,
kostte de Champagne 6 livres het vat, en toen Karei IX
in 1560 gekroond werd, was de prijs reeds zoo gestegen,
dat twee vaten met 34 livres betaald werden. Langen tijd
waren de wijnen van den markies de Paisieux, heer van
Siilery en Verzenay, de meest geachte merken aan het hof
van Frankrijk, en alleen aan de tafels der Koningen werden
zij gedronken.
Ook weinig bekend, zegt het Journal des Débats, is de
bijzonderheid, dat de Champagne niet altijd een schuimende
wijn geweest is. Eerst in 1714 kwam er Champagne met
de nieuwe hoedanigheid in gebruik, en maakte een ver-
bazenden opgang. Daar die bereiding geheim gehouden werd,
strooiden de wijnbouwers, die het niet konden verklaren,
en wier product bij den schuimenden wijn: „die uit de
flesschen proestte" achterstond, allerlei kwaad gerucht
dienaangaande uit. Niet alleen beweerden zij, dat daartoe
allerlei middelen en bijmengsels, die het licht niet mogten
zien, en die men daarom zoo geheim hield, gebruikt werden,
maar sommigen beweerden zelfs dat de invloed der maan
er bij in het spel kwam. Het ging toen echter reeds als
het in latere eeuwen tot op onze dagen is blijven gaan:
„Zoo zeker als op mijn hand hier aan het roer."
„Waarom hebt ge mij dat niet vroeger gezegd?"
„Omdat ik niet tegen u wilde zijn. Wie kon weten, of het u
en uw vader niet goed was, dat Klaas dit praatje in omloop bracht,
opdat het de menschen later niet onverwacht in de ooren klonk?"
„En hebt gij die praatjes voor mogelijk gehouden, Bertus?"
„Nu, ja," autwoordde hij ontwijkend. „Om uwentwil heb ik
meermalen gewenscht, dat ge hem nimmer tot uwen echtgenoot zult
kiezen, want ik ken hem. Of hij mij niet herkent, misschien niet
herkennen wil, weet ik niet en heb ook geen lust oude herinne
ringen by hem te verlevendigen. Wij zyn te samen een zeer
korten tijd aan boord van hetzelfde schip geweest; men hield hem
daar voor een rechten schurk en niemand vertrouwde hem. Van
waar hij thans het geld heeft en hij moet verschrikkelijk veel
uitgeven weet niemand."
„En ook dat hebt ge voor mij verborgen gehouden?"
„Ja, KerdelAls Klaas uw man was geworden, zou het eene
laagheid van mij geweest zijn, u beiden door het slijk te halen.
Mij had het niet gebaat, u niet geschaaddaarom had ik u...."
Hij brak zijn gesprek plotseling af en maakte door eene nauwelijks
merkbare beweging met het roer, dat het noodig was om zich met
den schoot bezig te houden.
Kerdel beschouwde hem met opmerkzaamheid en groote kalmte,
maar hare oogen fonkelden van toorn. Zoodra de boot weder hare
vaste koers verkregen had, hervatte zij
„Spreek het uit, Bertus, spreek het duidelijk uit! Gy zegt, dat
ge mij te lief hebt om mij het kwade te gunnen en het slechtere
laat ge over mij losbrekendat moet ge weder goedmaken, zooveel
als in uw vermogen is. Wilt ge dat?"
„Zeg mij, wat ik voor u doen moet, Kerdel, en het zal ge
schieden, zoo waarlijk helpe mij God
„Goed. Bertusik vertrouw op uwe belofte. Als gij nu hoort,
dat iemand mijn naam tegelijk met dien van Klaas op de lippen
durft nemen, moet gij de zaak toelichten. Zeg, dat gij het van
mijzelve weet; bezweer het, dat ik mij eerder van de nabijzijnde
klippen in de branding zal storten, dan de vrouw van een man te
worden, die mij een diepen afschuw inboezemt. Gij zeidet, dat
niemand wist hoe hij aan zooveel geld kwam, dat is bet geld
mijns vaders, dat hij verbrast. Wij kunnen, om mijn vader te
verschoonen, niet met geweld tegen hein optreden, want zware
lasten drukken op den armen man en bij zijn aanblik kan ik weenen."
„Ik zal beproeven om het de menschen aan het verstand te
brengen, dat beloof ik uantwoordde Bertus op somberen toon,
„maar, gy weet het, zij hebben een welbehagen in alles wat slecht
is; zij zullen mij, trots mijne eedeu, toch niet gelooven. Ze houden
u voor trotsch; gij acht u, zeggen ze, te voornaam voor een eer
lijken visscher."
{Wordt vervolgd.)
men liet zich niet afschrikken van het genot, hoe meer er
tegen gewaarschuwd werd, en het gebruik van schuimende
Champagne nam toe.
Een scheikundig Benediktijncr, Dom Pérignon genaamd,
ontdekte door nadenken en proefneming het geheim. Hij
was geboortig van Sainte-Menehould en vervulde in zijn
klooster te Hautvillers de betrekking van spijs verzorger
en keldermeester. Hij overtuigde zich dat de wijn, die
na de persing, tot de maand Mei, op flesschen gebragt werd,
schuimde, terwijl die welke een jaar na de persing" op het
vat gehouden was en eerst dan gebotteld werd, het niet
deed. In de vorige eeuw was men zoo op den Champagne
mosseux gesteld en verlekkerd, dat te Reims zelf in 1736,
3 livres 9 sols voor een flesch betaald werd.
Voltaire, die er een groot vereerder van was, heeft hem
in dat jaar bezongen, en noemt hem in dat gedicht Satire
du Mondain„het schitterend beeld van den Franschen geest,
van het vonkelende Fransche vernuft," en Montesquieu
graaf van Artagnan, maarschalk van Frankrijk, schreef in
1725: „Niemand heeft ooit meer van zich doen spreken,
dan Dom Pérignon, de Benediktijner." Men behoeft dus
niet te vragen, of die maarschalk een liefhebber van cham
pagne was. Ook de commandeurDescartes, een Brillat-Savarin
van dien tijd, heeft in 1735 in een hoogdravend gedicht,
den edelen, schuimenden wijn bezongen en verheerlijkt.
De Brishane Courier, die 't eerst het wonderbare
verhaal heeft gedaan omtrent het overbrengen van dieren
in bedwelmden toestand, deelt thans mede dat zij er inge-
loopen is. Het was een grap, niets meer.
Omtrent het zeegevecht bij Iquique wordt nog het
volgende gemeld„De Iluascar (gepantserde Peruaan)
eischte de houten Esmeralda (Chili) op om zich orer te
geven, maar ontving van dit schip de volle laag, waarop
de Huascar met zijn ram op de Esmeralda inliep en haar
in den grond boorde. Van de 150 man aan boord werden
slechts 40 gered. De kapitein der Esmeralda sprong met
eenige officieren op de Huascar over en sneuvelde op het
vijandelijk dek, na nog eerst een der officieren van de
Huascar gedood te hebben.
De gepantserde Peruaan Independencia, die bij het ver
volgen van een schip van Chili aan den grond raakte, is
door zijne bemanning vernield, uit vrees dat het schip in
handen des vijands zou geraken.
Dood van den Prins van Oranje.
Ingevolge de bevelen des Konings zal door de officieren
wegens het overlijden van Z. K. H. Prins van Oranje, te
rekenen van den 12 dezer, gedurende vier weken de rouw
worden aangenomen, bestaande in een rouwband ter breedte
van 6 centimeter en voorzien van een rozet, te dragen om
den linker bovenarm.
Z. M. de Koning heeft, naar het D. verneemt, getroffen
door den blij venden aandrang, van verschillende zijden op
hem gebezigd, om alsnog te beschikken, dat het stoffelijk
overschot van Z. K. H. den Prins van Oranje, v«5ór de
ter aarde bestelling, naar 's Gravenhage worde overgebragt,
om van daar naar zijn laatste rustplaats te worden uit
gedragen, ten slotte, de bezwaren van de Hoftraditie
ter zijde stellende, bepaald, dat aan dien nationalen wensch
gevolg zal worden gegeven.
Het vorstelijk lijk zal in den vroegen ochtend van aan
staanden Maandag van Parijs over Brussel, Breda, Rotter
dam naar de residentie worden overgevoerd. In den avond
zal het aldaar ter stede aankomen. Te Dordrecht en te
Rotterdam zal aan de laatste overblijfselen van den vorste-
lijken doode officiëel hulde worden gebragt, terwijl het
lijk van het Hollandsche station naar het paleis aan den
Kneuterdijk door een kleinen doch deftigen rouwstoet zal
worden begeleid.
De photograpliiën van den Prins van Oranje, na diens
overlijden op last van Z. K. H. Prins Alexander genomen
door den photograaf Chéron, tot wiens cliëntèlle de vorste
lijke overledene behoorde, zijn volgens het Dagbl. van Zuidh.
cn 's Grav. uitnemend geslaagd. De Prins ligt in een
overhemd achterover, met liet hoofd op een gestikten,
satijnen deken, de oogen gesloten, de mond flaauw geopend,
als in een gerusten slaap. De linkerarm ligt over de maag
gebogen. De regelmatige, waarlijk schoone en edele trekken
des Prinsen hebben niet het minste geleden.
De portretten zullen op uitdrukkelijk verlangen van
Z. K. H. Prins Alexander niet in den handel gebragt worden.
RegtszaKen.
Een zeer talrijk publiek woonde jl. Dingsdag morgen de zitting
bij van het geregtshof te Amsterdam, waarin de zoo algemeen met
groote belangstelling verbeide beslissing zou worden bekend gemaakt,
in zake de strafvervolging tegen de gewezen suikermakelaars D. P. C.
Ledeboer en C. A. A. Dudok de Wit. Het Hof heeft beide beklaagden
vrijgesproken van de hun ten laste gelegde bedriegelijke opligting.
Ofschoon toch in het vonnis van den eersteu regler gewigtige bezwaren
tegen hen zijn opgenomen, hebben die bij het Hof de voor een ver
oordeeling noodzakelijke overtuiging niet teweeggebragt, dat zij de
bewuste monsters hebben doen vervalschen of vau die vervalscliing
kennis gedragen. Tegenover die bezwaren heeft het Hof vijf ver
moedens in hun voordeel in het arrest geformuleerd
1. Uit de getuigenis der bedienden is gebleken, dat Vos hun had
gelast omtrent de raonstervervalschiug absolute stilzwijgendheid
tegenover een ieder in acht te nemen, en er blijkt nergens dal de
patroons daarvnn waren uitgezonderd of dat zy ooit in de monster
kamer gezien zijn, terwijl de bedienden met het droogen of ver
mengen van monsters bezig waren.
2. Uit de verklaring van Vos en de getuigenissen o. a. van de
bedienden Klumper en Lijbrink is gebleken, dat nu eu dan naar
aanleiding van klagten over de titrage-verschillen van daarbij
betrokken suikerfabriekanten, door de beklaagden is gevraagd hoe
er toch met de monsters gehandeld werd en wat er daarmede
gebeurde, terwijl beklaagde Ledeboer o. a. eens aan getuige Lijbrink
zeer verstoord heeft gezegd„ik moet het weten."
3. De houding van beklaagden tegenover hun bediende Vos was
van onaangenamen aard. Na zijn vertrek zijn door hen geen pogingen
aangewend, om hem op het kantoor te doen terugkeeren.
4. De getuigen Hekerman, boekhouder en van der Tholl, procu
ratiehouder van de beklaagden gedurende meerdere jaren, hebben
de stellige verzekering afgelegd, dat bij hen nooit een vermoeden is
geweest van kwade practijken hunner patroons.
5. De omstandigheid dat Vos in den nacht vóór de zitting der
regtbank, waarin hij zijn aanklagt tegen die patroons onder eede
moest volhouden, door zelfmoord een einde aan zyn leven heeft
gemaakt, bewijst wel niet dat hij die in strijd met de waarheid
heeft gedaan, maar ontneemt toch aan het Hof de wettige zekerheid,
die het behoeft om het „schuldig" te kunnen uitspreken.
De beklaagden, ofschoon in de stad, waren niet in de zitting
tegenwoordig.
V iscliTDeristen.
De tongenvisscherij is sedert eenige dagen erg verminderd. Eene
groote vloot kwam gisteren morgen binnen, maar in verhouding
was de aanbrengst niet groot. De prijzen waren door het groot
aantal koopers zeer hoog. Tarbot naar grootte f 1 a f 8 en tongen
8 a 40 cents per stuk; scharren 17 9 per aasmand schelvisch
f7 a 10, kleine dito 50 a 80 cents per honderd; scholletjes f 1.50
a f 2.50 per mandje.
Heden nacht zijn door het stormachtige weêr van gisteren avond
geen schuiten in zee geweest, zoodnt heden geen aanvoer van risch
kan verwacht worden.
Op geruchten van eene verbeterde ansjovis-visscherij, zijn weder
een aantal schuiten inuir de Zuiderzee vertrokken.
Benoemingen, enz.
Z. M. heeft o. a. de volgende belooningen toegekeud aan hen,
die zich ouderscheiden hebben in den strijd met Atsjin, als:
wegens de verdediging van de sterkte te Segli, in April, Mei en
Julij 1878: bij afzonderlijke dagorder, zoowol in Indië als in
Nederland, eervol te doen vermelden den matroos lste kl. H. Meijer;
wegens de operaticn iu het Ghigcusche, van 6 tot 24 Mei 1878:
benoemd tot ridder 4de kl. van de Milit. Willemsorde de matrozen
lste kl. N. Bichard en II. van den Berg; toegekend de eeresabel
met het gebruikelijde opschrift aan den luit. ter zee lste kl. 1\ J. Zaal;
wegens de krijgsverrigtingen in Gedocng, van 4 tot 7 Junij 1878
bij afzonderlijke dagorder, zoowel in Indië als in Nederland, eervol
te doen vermelden den luit. ter zee lste kl. P. J. L deChateleux.
Met ingang van den 1 Julij a. s. worden, op daartoe gedaan
verzoek, ter zake van in en door de dienst ontstane ligchaams-
gebreken, waardoor zij voor altijd ongeschikt zijn tot de verdere
waarneming der militaire dienst, op pensioen gesteldden knpt.-
luit. ter zee C. P. van der Star, den luit. ter /ee lste kl. A. G.
Westerouen van Meeteren en die der 2de kl. A. G. D. Nolthcnius,
respectivelijk ad f 2850, f 1925 en 1075 's jaars.
Met dien datum worden bevorderd tot luits. ter zee lste kl. die
der 2de kl. S. T. Land en J. J. de Bruyne.
De kapt.—luit. ter zee J. H. Haakman, dienende bij het escader
in Oost-Indië, is op zijn daartoe gedaan verzoek, eervol uit de zee
dienst ontslagen met den laatsten der maand, waarin dat besluit ter
zyner kennis zal worden gebragt, met vergunning tot het blijven
dragen der activiteits-uniform van zijnen rang.
De luit. ter zee 2de kl. H. van Asscndelft de Coningh is,
wegens ongeschiktheid voor de militaire dienst, tengevolge van in,
doch niet door de dienst ontstane ligchaamsgebreken, voor den tijd
van vijf jaren op pensioen gesteld ad f 475 's jaars.
De luit. ter zee 2de kl. A. Seret, behoorende tot de rol van het
wachtschip te Amsterdam, wordt met den 20 dezer op non-act. gesteld.
Staten-Generaal.
Eerste Kamer.
Avondzitting van Maandag 16 Junij. De voorzitter zeide na
voorlezing der koninklijke boodschap betreffende het overlijden van
den Prins van Oranje: „M. II. 1 Het koninklijk huis werd opnieuw
aan eene harde beproeving onderworpen. Een hoogst begaafd vorst,
nog in de kracht des levens, werd er aan ontrukt, een vorst wiens
talenten de hoop deden koesteren, dat wanneer de tijd aaubrak waarop
hij geroepen zou worden de taak te vervullen waartoe geboorte hem
had beschikt, hij het welzijn van Nederland zou bevorderen met
eeuwenouden roem van zijn stamhuis. Nederland treurt over dat
vroegtijdig afsterven van zijn Kroonprins, met wien het zich gevleid
had eenmaal als Koning lief en leed te deelen, gelijk zijne konink
lijke voorzaten dat met trouwe toewijding hebben gedaan. Dit mogt
evenwel niet geschieden. Nederland is bitter teleurgesteld in die
verwachting. Ons blijft slechts over in dien algemeenen rouw te deelen
en wel in het bijzonder iu dien van Z. M. den Koningen zyn huis.
Ik stel u mitsdien voor, van die gevoeleus aan Z. M. blijk te geven
en de u voorgelezen mededeeling te beantwoorden met een adres
van rouwbeklag." Dienovereenkomstig werd besloten.
Nadut vervolgens mededeeling was gedaan van een aantal inge
komen koninklijke besluiten, ministeriëele bescheiden enz., terwijl
de laatstelijk door de Tweede Kamer aangenomen wetsontwerpen
naar de vernieuwde afdeelingen werden verzonden, verleende de
voorzitter het woord aan den heer Duymaer van Twist voor eene
interpellatie omtrent de ministeriëele crisis. De heer l). v. T. bra^t
in herinnering dat er sedert eenigen tijd verschillende geruchten in
omloop zijn omtrent het bestaan van zulk eene crisis. Hij had
gehoopt, dat de regering de gelegenheid van het bijeenkomen dezer
Kamer had aangegrepen om aan de vertegenwoordiging inlichtingen
te geven aangaande dat hoogst gewigtige onderwerp. Nu dat niet
geschied is, achtte hij zich verpligt aan de Kamer verlof te vragen
om aan de regering op een nader te bepalen dag de volgende
vragen te mogen rigtenBestaat hier te lande eene miuistèriëele
crisis? Zoo ja, wat of wie gaf aanleiding tot het ontstaan daarvan
Welke is de stand der crisis op dit oogenblik? Het gevraagde
verlof werd aan den heer van Twist verleend. De voorzitter zeide
dat de vragen aan de regering zouden overgebragt worden.
Tweede Kniner.
De regering heeft nan de Kamer ingezonden de memorie van
antwoord betrekkelijk de wetsontwerpen tot wijziging van het crimineel
wetboek cn vau de reglementen van krijgstucht voor het krijgsvolk
te land eu te water. Met genoegen constateert zij dat de meerder
heid der leden, die aan het afdeelingsonderzoek deelnamen, zich om
praclische redenen met de voordragt wel kunnen vereenigen. Op
practische gronden werd dit ontwerp dan ook door de vorige rege
ring voorgedragen en vereenigt zich de tegenwoordige regering er
mede, behoudens enkele aangebragte wijzigingen. Uitvoerig ver
dedigt zij het voorstel tot afschaffing der lijfstraffen. Worden ze
overeenkomstig dc voordragt door andere doelmatige straffen ver
vangen, d.in bestaat niet alleen geen reden om te vreezen dat de
orde en tucht daardoor zullen lijden, maar zullen deze integendeel
beter gewaarborgd worden en zal tevens het zedelijk gehalte der
schepelingen stijgen.
België.
Blondin bevindt zich thans te Brussel. Jl. Zondag heeft
hij er voor een talrijk publiek weder zijn halsbrekende
toeren vertoond. Op een gespannen koord wandelt, loopt
en danst hij met een zekerheid en gratie als de beste op
een planken vloer, en zelfs met een doek voor het gezigt
doet hij geen enkelen misstap. Vervolgens draagt hij een
kooktoestel en keukengereedschap naar het midden van het
koord en bakt in alle kalmte een omelet. Daarna waagt
een tweede persoon zich op het koord, en beurtelings
dragen zij elkaar heen en weder, om met een ritje per
velocipède te eindigen.
FranKrU Xsl.
Jl. Maandag had er weder een onstuimige zitting van
de Kamer van Afgevaardigden plaats; afgevaardigden der
linker- en der regterzijde zijn zelfs handgemeen geweest.
Een lid, Dariste, bedreigde den minister Tirard en riep
hem toe„Ja, lafaardwaarop de minister hem antwoordde
„Neem u in acht, of ik zal u een oorvijg geven!"
Bij de algemeene beschouwingen over het wetsontwerp
op de vrijheid van hooger onderwijs, beschuldigde Cassagnac
den heer Ferry van stelselmatigen laster en vervalsching van
stukken. Gambetta verzocht den spreker, zijne taal te
matigen. Cassagnac legde evenwel nogmaals klem op het
woord „vervalsching." Daartegen werd levendig geprotesteerd
onder het geroep van „de censuur!" Gambetta deed daarop