Bedankt voor het beroep naar Afnsterdam door
dr. A. Kuyper.
Berigten uit Batavia, dd. 17 Mei jl., luiden o. a.:
„Eenige dagen geleden werden wederom koeijen afgemaakt
in de benedenstad, omdat zij door de runderpest waren
aangetast. De afgemaakte beesten zijn ditmaal 00 in getal
en behooren aan den Chinees Djauw Holong. Ook in de
afdeeling Meester Cornelis is de runderpest, die eenigen
tijd had opgehouden, thans wederom aan het woeden.
Maar vooral in het Buitenzorgsehe sterven de beesten bij
honderden, zoo niet bij duizenden. De ziekte schijnt zich
in de binnenlanden ook tot het wild gedierte uit te strekken
althans uit Buitenzorg werd medegedeeld, dat men in de
bosschen herten, wilde varkens enz., dood vond liggen,
kennelijk bezweken aan de ziekte die onder het rundvee
is uitgebroken.
Door den resident van Batavia is met het oog op het
feit, dat zich in de laatste dagen alhier weder gevallen
van runderpest hebben voorgedaan, de vergunning tot het
vervoer van rundvee ingetrokken.
Ook in Krawang is eene besmettelijke ziekte onder de
karbouwen uitgebroken, welke aanvankelijk het karakter
van miltvuur droeg, doch later meer naar veetyphus zweemde.
Van 21 April tot 3 Mei werden in 8 kampongs 55 buffels
aangetast, waarvan 38 stierven. Omtrent de in de afdeeling
Soekaboemi (Preanger) lieerschende veeziekte meldde de
resident, in een telegram, gedateerd 29 April, dat zij zich
uitbreidde, in het onderdistrict Tjikembar (district Tjimahi),
maar dat zij in Soekaboemi zelf afnam. In het district
Djampang-Tengah werden 321 kaï'bouwen afgemaakt,
waarna zich aldaar geen gevallen van veeziekte meer
voordeden.
Volgens een later berigt van den 2 Mei bleef de toestand
in de meeste districten stationair."
Naar aanleiding van de uitbreiding, die de droesziekte
onder de paarden krijgt, zijn de spoorwegmaatschappijen in
Oostenrijk en Hongarije door de ministeriën uitgenoodigd,
niet alleen die wagens, waarmede paarden uit Croatië en
Slavonië zijn vervoerd, maar alle wagens die tot het trans
port van paarden gediend hebben, onmiddellijk na het
gebruik te desinfecteeren.
De bespottelijke mode, om het haar over het voorhoofd
te dragen, ook bij de Nederlandsche dames geliefkoosd, is
der Engelsche Koningin een doorn in het oog. Onlangs
kreeg eene jonge dame, die tot eene audiëntie bij haar wilde
worden toegelaten, het onaangename bescheid, dat zij zich
niet eerder in het paleis mogt vertooncn, alvorens het haar
weder genoegzaam zoude zijn aangegroeid, om naar achteren
te worden gestreken.
Visolitoerigteii.
De nanbreugst van zeevisch verschilde gisteren niet veel van de
vorige dagen dezer week; ook de prijVen warén niet lager.
Groote levende tongen blijven steeds hoog in prijs, want er
bestaal een groot verschil tusschen wat men noemt„groote tongen,"
en deze worden werkelijk weinig aangebragt. Scholletjes zijn erg
klein; heden en gisteren golden zij f 0.90 tot f 1.60; scharren
waren zeer gezocht en golden f 6 a f 7.50 per aasmandschelvisch
f 5 a f 9 per honderd; rog 15 tot 23 cents per stuk; een steur,
45 KG. zwaar, gold f 11.
Bij Terschelling is thans, volgens geruchten, eene goede visscherij.
Benoemingen, enz.
De adelborst 1ste kl. J. Roozendaal, van het escader in Oost-
Indic teruggekeerd, is op non-activiteit gesteld.
De off. van adm. 3de kl. I. F. van Gelsdorp, dienende aan boord
van het wachtschip te Amsterdam, wordt met den laatsten Julij
a. s. op non-activiteit gesteld, en met den 1 Aug. daaraanvolgende
vervangen door den off. van adm. 3de kl. S. Hummelinck.
De 1ste luit. der mariniers .T. A. H. Jockin, wordt met den 1 Julij
a. s. geplaatst aan boord van het fregat Evertsen.
visschersjongen afgehouden worden, zeg ik u, en als ik daarin
volhard, weet ik ook waarom."
Seiling's gelaat vertrok zich tot eeu ongeloovigen lach.
„Ik wil haar bekeeren," ging Klaas op een spottenden toon voort,
„en gij zijt de man, kameraad, „om mij daarbij de behulpzame
hand te bieden. Ik heb er nu genoeg van om door haar als een
schooier en bindlooper behandeld te worden. Nauwelijks een oogeu-
blik tijds wijdt ze mij en, als ze het eten voor mij opdraagt, doet
ze dat met een gezicht, alsof ze grooten lust heeft daarover ratteu-
kruid te strooien. Neen, kameraad, zoo bejegent men geen vriend,
die bovendien een bloedverwant is van den lijfeigeneu vader
ha, ha, haik meen van den lijfeigenen vader."
,,Ik u de behulpzame hand bieden?" vroeg Sciling vcrbleekende.
Neen, Klaas, met mij handelt gij, zooals het u belieft en ik ver
moed, als ge nog langer zoo voortgaat, dat ge spoedig genoeg een
einde aan alles gemaakt zult hebben, maar de rust van Kcrdel
verstoort ge niet."
„Nu, vriend! als gij maar niet tegen den stroom oproeit, komt
aan alle nood een einde. Bij God, man! geen hard woord zal er
tusschen ons voorvallen. Dat Kerdel handelbaarder wordt, is
mijne zaak."
„Satan!" stoof Seiling op. „Weet ge wel, wat gij verlangt?"
„Ik zal het wel weten, denk ik," antwoordde Klaas, schijnbaar
zeer bedaardik verlang Kerdel tot vrouw. Zij heeft lang
genoeg in uw vaarwater gekruist, om nu eindelijk eens door mij
op sleeptouw genomen te worden."
„Dat zal nimmer geschiedenriep Seiling op beslissenden toon.
„Dat zal het wel," antwoordde Klaasöf heden maken wij nog schoon
dek omtrent deze zaak, of ik verlaat op staanden voet uw huis, en gij
weet wat dit zeggen wil. Is er u aan uzelven niets gelegen, ten
aanzien van het meisje zal het wel geheel anders zijn. Als gij het
ankertouw kapt en op de eene of andere wijze afdrijft, keu ik het
middel om u de rechte koers voor te schrijven. Gij begrijpt mij."
Seiling viel ontsteld op zijne zitplaats neder. Uitputting scheen
hem te overmeesteren.
„Doe, wat ge verkiest," sprak hij na eeuig stilzwijgen. „Eerder
wil ik Kerdel in haar doodkist zien liggen, dan uwe plannen met
haar in de hand werken."
„Is dat uw laatste woord?"
„Ja."
Klaas haalde de schouders op.
„Dan is het buiten mijne schuld, als het tusschen u en Kerdel
tot eene uitbarsting komt," zeide hij, zich van Seiling afwendende.
Ik ga in eene herberg mijn .kwartier opslaan. Men zal wel nieuws
gierig zijn te vernemen, waarom ik niet langer mijne beenen onder
uwe tafel wil steken. Bedaard ging hij van de hoogte af naar
beneden. „Kijk dat jonge volkje eens!" riep hij, nadat hij eenige
schreden gedaan had. „Wendt die knaap zijne boot niet? Ver
vloekt, zij durven achter de kaap nog een liefdeput aanleggen
Het zal van avond een prettig ontwaken zijn."
Wordt vervolgd.)
Staten-G«neraal.
Kerste Hnmcr.
Zitting van Donderdag 19 Junij. De interpellatie van den
heer Duymaer vau Twist over de ministeriëelc crisis had plaats. De
minister Kappeyne verklaarde dat na het votum over de kanalenwet
de ministers van Waterstaat en Binnenlandsche Zaken onvoowaardelijk
hun ontslag hadden aangeboden en de overige ministers subsidiair
voor het geval dat dit ontslag aan het hoofd van het kabinet zou
worden veilecitd. Den 15den Junij heeft de Koning het ontslag
der beide ministers niet aangenomen, waardoor het verzoek der overige
ministers van zelf kwam te vervallen. l)e heer van Twist hoopte nu
spoedig tijding te ontvangen dat de regering zou aanblijven, meer
lettende op het belang des lands dan op bijzondere wenschen. De
heer Kappeyue verzekerde, dat de ministers zich alleen zoudeu laten
leiden door de eischen vnn het constitutioneel en algemeen belang.
De Kamer nam voorts een 14tal ontwerpen aan.
Zitting van Vrijdag 20 Junij. Het ontwerp-adres van rouw
beklag aan Z. M. den Koning wordt met eenparige stemmen aan
genomen.
Een 7tal wetsontwerpen van ondergeschikt belang worden mede
unaniem aangenomen. Bij de behandeling van een dier ontwerpen,
de consulaire overeenkomst met de Uuie van Noord-Amerika, worden
door den heer Huydekooper van de regering inlichtingen gevraagd
ter zake van de outvlugtiug van iemand, „wiens naain hij in deze
vergadering liefst niet hoort noemen." l)e gevraagde inlichtingen
worden door den minister van Justitie verstrekt. Z. Exc. verzekert,
dat het der justitie niet aan activiteit heeft ontbroken, doch dat
het haar op 't oogenblik waarop zij handelen moest, ontbrak aan de
noodige gegevens, waarop zij kou afgaan bij arrestatie. Te laat
ontving men de stellige verzekering dat er misdrijf had plaats gehad,
waardoor de gevangenneming zou zijn gewettigd.
Tweede Kmner.
Zitting van Donderdag 19 Junij. De Voorzitter heeft een'woord
van warme deelneming gewijd aan de nationale ramp door het
sterven van den Prins van Oranje. Er is besloten een adres van
rouwbeklag aan den Koning te zenden.
Zitting van Vrijdag 20 Junij. Aangenomen het rouwadres aan
den Koning. Daarna is de Kamer op reces gescheiden.
Dood van den Prins van Oranje.
Van particuliere zijde meldt men aan het U. D. uit
Parijs, dd. 17 dezer:
„Dagelijks worden aan het hotel der Nederlandsche
ambassade nog tal van kransen ontvangen ter versiering
van 's Prinsen lijkkist. Niet alleen van zijne vrienden
alhier, en van gevestigde Nederlanders, maar ook uit
Nederland zelf komen er eiken dag aan, zoodat de kist
bijna geheel onder groen en bloemen verborgen is. Onder
de kostbaarste kransen verdient o. a. vermelding die, welke
namens eenige dames uit de residentie op de kist is neder-
gelegd. Prins Alexander zendt bijna dagelijks versclie
bloemen. Tegen den dag van de overbrenging van het lijk
worden nog een aantal kransen verwacht. Op speciaal
verlangen van Prins Alexander zullen al die huldeblijken
aan het stoffelijk overschot zijns broeders medegevoerd
worden naar Delft. Met den extra-trein, waarmede het lijk
naar Nederland zal worden overgebragt, zal ook de Prins
zelf medekomen. De directeur van de „Compagnie des
Pompes Funèbres" zal de reis medemaken.
De looden kist zal geplaatst worden in een eikenhouten
en deze in een prachtig bewerkte mahoniehouten. Het
gewigt van het lijk met de gezamenlijke kisten wordt
geschat op 5 a 600 kilo."
Men schrijft uit Rotterdam aan het U. D.
„Heden is ook hier officiëel bekend geworden, dat het
stoffelijk overschot van den Prins van Oranje reeds aan
staanden Maandag door onze stad zal vervoerd worden
naar de residentie. Naar ik verneem, zal aan den rouwtreïn
alhier officiëele eer worden bewezen. Het garnizoen mariniers
zal o. a. aan een der stations opgesteld zijn.
Helaas, wie onzer had kunnen denken, dat de jeugdige,
begaafde Vorst op 's Konings zilveren feestdag alhier voor
het laatst officiëel zou geweest zijn!
Allen, die op dien schitterenden Meidag van 1874 in
de nabijheid van de vorstelijke familie vertoefden, werden
aangetrokken door de ongedwongenheid van den Kroonprins.
Ik behoorde tot hen, die des avonds den togt met de
koninklijke boot op de Maas deden, om het vuurwerk te
zien en vervolgens Z. M. den Koning naar het station
Mallegat te geleiden, waar onze Koning op den Staats
spoorweg overging, om te Vlissingen den Russischen Keizer
te kunnen begroeten.
Levendig herinner ik mij altijd, hoe de Prins van
Oranje zich toen niet alleen als een beminnelijk causeur,
maar ook als een vastberaden man deed kennen.
Vóór het vuurwerk begon, had op de donkere Maas
een hevige aanvaring plaats tusschen de koninklijke boot
en de met menschen volgeladen Antwerpsche boot. De
Telegx-aaf, laatstbedoeld vaartuig, drong met ontzettende
kracht schuins weg in den boeg van de koninklijke boot,
nam een deel der verschansing meê en bleef ten slotte aan
het koninklijk vaartuig vastzitten.
In de eerste ontsteltenis zag ik heel wat hooggeplaatste
personen in grooten angst rondloopen, peinzende op een
middel, om heelhuids van de boot te komen.
Z. M. de Koning bleef, als merkte hij niets, met den
Russischen gezant doorpraten. De Kroonprins stond leunende
over de verschansing te zien en te luisteren. Want de
gezagvoerder der Belgische boot putte zich uit in redenen,
om te verklaren, hoe het gekomen was en dat het zijn
schuld niet was. Intusschen bleven de booten in hun
gevaarlijke positie, tot eindelijk de Kroonprins het woord
nam en zeide: „Het komt hier niet op redeneeren maar
op handelen aan; gij staat daar slechts te praten. Laat
dien ketting terughalen en stoom dan terug."
Vijf minuten later waren de booten vrij en alle gevaar
was geweken.
Dit enkele, zonder eenige beweging, doch flink gesproken
woord van den Kroonprins maakte een einde aan een zeer
onbehagelijken toestand.
En zoo was hij altijd, onze Prins van Oranje. Een
prettig spreker, als het er de tijd voor was, maar een
vijand van geleuter, als er gehandeld moest worden.
Welk een Koning hadden wij in dien begaafden Vorst
kunnen hebben!
Plelaas! het mogt zoo niet zijn."
De Brusselsche correspondent van de Figaro, sprekende
over den dood van den Prins van Oranje, zegt dienaan
gaande, dat die dood een diepen indruk in Brussel heeft
gemaakt, te merkwaardiger, omdat de Prins voor de
Brusselaars een bijna onbekend persoon was. Maar men
wist, dat hij bestond, dat er een Prins van Oranje was en
dat was voldoende, om de deelneming in dat land op te
wekken, waar de naam van den Prins van Oranje sedert
drie eeuwen, niettegenstaande de scheiding in 1830, legen
darisch populair is gebleven. Zonder op te klimmen tot
Willem I, den Stadhouder, in wien in de zestiende eeuw
het verzet tegen de Spaansche heerschappij verpersoonlijkt
was, herinneren zich de Brusselaars den Prins van Oranje
van het jaar 1815, die aan het hoofd van de Belgische
troepen bij den slag van Waterloo stond.
De naam van „Prins van Oranje" is verbonden gebleven
aan alle populaire demonstratiën in dit land. Na den slag
van Waterloo werd er een nationale inschrijving op touw
gezet, om hem een kasteel ten geschenke te geven. Dat
was het kasteel van Tervueren, dat onlangs is afgebrand.
Ter zelfder tijd vereerde de stad Brussel hem een paleis.
In 1830 bij gelegenheid der revolutie, kwam de Prins
van Oranje alleen uit 's Gravenhage naar Brussel om te
parlementeeren. Hij werd als een bevrijder ontvangen,
niet als de zoon van den Koning, dien men kwijt wilde
zijn. Alleen zijn weigering was de oorzaak, dat hij bij
die gelegenheid zelfs niet tot souverein van het onaf
hankelijk koningrijk werd uitgeroepen. Al die herinne
ringen zijn de oorzaak, dat de dood van den Prins van
Oranje een dieper indruk in België gemaakt heeft, dan de
dood van eenigen anderen Vorst kon maken, al kende
men hem ter naauwernood. De naam met zijn populaire
legende deed alles.
Berigten uit ütsjin.
Een bij het departement van Koloniën ontvangen telegram
van den gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië bevat
het berigt, dat onze troepen, na de vermeestering van
Gliëng, de landstreek tusschen die plaats en Indrapoexi in
verschillende rigtingen doorkruist en aan weerszijden van
de Atsjin-rivier getuchtigd hebben, en vervolgens naar
Indrapoeri zijn teruggekeerd. Aan onze zijde werden geene
verliezen geleden.
Voorts bevat het telegram de mededeeling, dat Panglima
Polim overleden is.
Aan een particulier schrijven, dd. 26 April jl., ontleenen
wij het volgende:
„'k Heb in de omstreken van Indrapoeri een wandeling
over- de heuvels en door de versterkingen gemaakt. De
Atsjinezen kruipen weer aan alle kanten op; gedurende
een paar dagen lieten ze ons met rust, maar nu ze gisteren
ergens anders een pak slaag gehad hebben, komen ze weer
hier heen. Er is reeds een aantal manschappen uitgezonden,
om hen, die 't digtst bijkomen, te verjagen. Zij zitten op
een afstand van p. m. 1500 passen vóór ons in het bosch
zich in kuilen in te graven, waardoor wij ze bijna niet
met onze kogels bereiken kunnen. Men zal trachten ze
in de flank aan te vallen, 't Blijft hier een eeuwigdurend
schermutselen. De voornaamste hoofden, als Panglima Polim
en zijn zoön, Iman Longbattah, Iman Jejoroek en anderen
bevinden zich in onze onmiddellijke nabijheid. Als een
gelukkig granaatschot hen eens doodde, zou de kostbare
Atsjin-oorlog spoedig gedaan zijn. Zoolang zij er evenwel
zijn, blijft de toestand voortduren; komen wij vooruit dan
retireeren zij en nemen voortdurend dezelfde houding aan
als van den aanvang af 't geval is geweest.
Van tijd tot tijd komen zich Hoofden onderwerpen,
maar er valt op die heeren al heel weinig staat te maken.
Idet vervelendste is om met die luidjes te spreken en te
onderhandelen; zij blijven dan soms uren zitten, met hunne
klewangs vóór zich, zoodat men altijd hoogst voorzigtig
en zeer op zijn hoede zijn moet. Ik vertrouw ze in het
geheel niet."
België.
Jl. Donderdag is uitspraak gedaan in de zaak Kerdijk.
Zijn uitlevering is toegestaan.
Jl. Maandag bragt te Gent een politieagent een man
en vrouw in een vigilante naar het politiebureau over. In
de Mageleinstraat was de koetsier genoodzaakt langzaam
te rijden, en van die gelegenheid maakte de man gebruik
om uit den wagen te springen en de vlugt te nemen.
Oogenblikkelijk liet de agent de vigilante stilhouden, hij
sprong er uil en droeg den koetsier op, den vlugteling te
achterhalen, daar hij op de vrouw moest passen.
De koetsier had geen zin in de vervolging en beweerde,
dat hij bij zijn paard moest blijven. De politieagent, die
zich zijn prooi zag ontsnappen, werd woedend en kreeg
een hevigen woordenstrijd met den koetsier, van welke
gelegenheid de vrouw gebruik maakte, om aan den andere
kant het rijtuig te verlaten. Toen de verontwaardigde agent
weder in wilde stappen, vond hij een ledige vigilante; hij
wist er toen niet beter op dan plaats te nemen en alleen
naar het politiebux*eau te rijden, om er verslag van zijn
avontuur te geven.
FranKrUls..
De France behelst een hartstogtelijke ontboezeming van
Emile de Girardin en geeft blijk van zijne buitengewone
blijdschap over den terugkeer van het Parlement naar Parijs.
Hij betoogt dat, toen aan Parijs de waardigheid van hoofd
stad ontnomen werd, Frankrijk werd onthoofd. Nageschetst
te hebben wat het gedekapitaliseerde Parijs alzoo beteekent,
wijst hij met trots op de „roemrijke overwinning" eindelijk
behaald door het ministerie van 5 Febr., dat voortaan heeten
zal „het ministerie van den terugkeer naar Parijs," zooals
Tliiers heette „de bevrijder van het grondgebied." Vele
fouten, die begaan zijn, worden door deze overwinning uit-
gewischt. Zij verscliaft aan het kabinet amnestie. Het
kabinet was aan het wankelen gebragt; het is opnieuw
bevestigd. Een warme hulde bx'engt de Girardin aan de
ministei's Waddington, Say en de Freycinet, en aan Jules
Simon, en hij roept de Parijzenaax-s op, hunne huizen fees
telijk te verlichten op den avond van den dag wanneer het
Congres het Senaatsbesluit bekrachtigd zal hebben. Het
opstel eindigt met de vraag: „Welke gevaren zoixden aan
den terugkeer verbonden kunnen zijn, als de Fransche
Republiek den standvastigen republiekein, die Jules Grévy
heet, tot president heeft?"
In de Vereenigde zitting der Kamer is jl. Donderdag
de terugkeer naar Parijs met 549 tegen 262 stemmen besloten.
Dat de dronkenschap ook te Pax-ijs toeneemt, blijkt
ook daaruit, dat de heer Guilbon, vrederegter in het negende
arrondissement dier stad, het noodig geoordeeld heeft, een