Jl. Vrijdag werd door den raad der gemeente Scliermer- horn tot wethouder benoemd de heer K. Oly Ez. Het bestuur van de Rotterdamsche Ambachtsschool heeft den voormaligen voorzitter L. Pincoffs als zoodanig ontzet en de leden hebben hem vervallen verklaard van zijn lidmaatschap. Tot beide besluiten hadden zij regt. Toen nu echter de vraag gedaan werd: of men zijn geschenken zou behouden waaronder een stoommachine, kwam men overeen, de beslissing veertien dagen uit te stellen. Het bestuur en de leden hadden beter gedaan daaraan te denken vóór zij een man, aan wien de Ambachtsschool groote geldelijke verpligtingen heeft, voor schelm weg joegen en niet te vergeten, dat er behalve „regtsgevoel" waarop men zich beriep, ook een plïgt van dankbaarheid bestaat. (Arnh. Crt.) In de Goudsche Crt. biedt zich iemand „nederig aan tot het geven van en flink huisonderwijs, in al de vakken van gewoon lager onderwijs, de beginselen der Fransclie en Engelsche taal, wiskunde; verder het bijhouden van boeken, het schrijven van brieven, rekwesten, bestekken, rekeningen, kopieer- en corrigeerwerk; het opmaken van zeegras- en paardenharen matrassenhet wasschen van tijkenhet doen van commissiën enz. enz." Naar aanleiding van de klagten, dat de geestelijken op 't platteland zich veel te veel bemoeijen met. de ver kiezingen, zegt het Wag. Weekbl. o. a. 't volgende: „'t Is zooin meer dan één opzigt zou 't wenschelijk zijn, dat predikanten de leiding der verkiezingen aan n iet- predikanten konden overlaten. In groote steden geschiedt dit dan ook in den regel, maar ten plattenlande is dit anders. Landbouwers hebben van deze zaken geen verstand, of worden door andere omstandigheden belet zich er meê te bemoeijen. En de notabiliteiten, als burgemeesters, secretarisen, notarissen, schoolmeesters en tutti quanti, zijn door de liefelijke praktijken van een in naam slechts neutrale regering onze rigting zoo vijandig als ze maar zijn kunnen natuurlijk exceptis excipiendis. Men klaagt over den onbehoorlijken invloed van predikanten. Maar waarom dan ook niet over dien van burgemeesters, die de huizen der kiezers afloopen om dezen over te halen, toch maar op den liberalen candidaat te stemmen, daarin in menige gemeente trouw door de openbare onderwijzers bijgestaan? Als burgemeesters, secretarissen, onderwijzers, rent meesters, moderne dominé's en allen die gezag en invloed uitoefenen zich wezenlijk neutraal gedragen en de kiezers volkomen vrijlaten, om te stemmen op wie ze willen of ook om niet te stemmen dan beloven wij ons nooit meer met politieke verkiezingen te bemoeijen en onze orthodoxe collega's te bewegen ditzelfde te doen. Maar zoolang de liberalen met hun praktijken voortgaan, zoolang zullen ook wij, door den nood en onzen pligt gedrongen, ons op geene wijze ontzien van onze staatsburgerlijke regten zulk een gebruik te maken, als de omstandigheden en 't belang van Vaderland, Oranje en Godsrijk van ons eischen. Begrepen?" Ongeveer een half jaar geleden stierf te Ilardegarijp zekere A. J. G. Hij was Dokkumer van geboorte en tot voor ongeveer anderhalf jaar steeds daar woonachtig, waar hij het beroep van wolkammer uitoefende. Ilij had op verschillende manieren een groot vermogen verzameld, volgens algemeen beweren ongeveer 5 ton. Nooit gehuwd geweest zijnde, kwam zijn vermogen, daar hij zonder testa ment stierf, aan neefjes en nichtjes, meest allen uit den behoeftigen stand en aan wie hij zich nimmer iets had laten gelegen zijn. De dankbare erfgenamen hebben nu op zijn graf een steen laten leggen, waarop behalve naam enz. ter eeuwige gedachtenis gebeiteld is. „Psalm 39 vers 7. Men brengt bijeen en men weet niet, wie het naar zich nemen zal." Aan de Haagsclie kroniek van de N. Gron. Crt. wordt 't volgende ontleend omtrent de begrafenisplegtigheid op jl. Donderdag: „Niet door den optogt zelf zei ik was de begrafenis een indrukwekkende plegtigheid. Want nooit is 't mij en bloote vermelding van zijn mogelijk verscheiden maakte echter een zigtbaar schokkenden indruk op de bekoorlijke gestalte, op welke de blik van den vrijheer rustte. „O, Egbert, spreek zóó toch niet; alles kan ik verdragen, maar dat niet!" „Eu toch zult gij u met die gedachte moeten verzoenen, arm kind. God weet, dat het mijne bedoeling was, u een aangenaam leven te verschaffen, toen ik u trouwde. Vergeef mij, dat ik in mijne zelfzucht het offer uwer jeugd en schoonheid aannam ik zelf kan het mij naauwelijks vergeven." „Gij hebt zoo in overvloed voor mij gezorgd." „Ja, omtrent uwe toekomst ben ik sinds gisteren kalmer gewor den, nu ik weet dat gij de toekomstige meesteres van Waldbühl zijt." „En uwe kinderen? Gij hebt er niet wel aan gedaan." Zij ves tigde haar blaauwgroene oogen met een zacht verwijt op de zijne. „Voor de meisjes is voldoende gezorgd, zooals gij weet. Zij zullen wel geen rijke erfgenamen zijn, maar toch altijd goede partijen. Haar levenspad ligt lagchend vóór haar: wat zouden zij met rijkdom doen? Uw leven heb ik ligtzinnig in zijn bloei geknakt laat ik u teu minste voor liet uitwendige teruggeven, wat ik aan levensgeluk u ontnomen heb. En zullen bovendien Genia en de kleine Frieda niet een thuis in uwe woning hebben?" De fijne battisten zakdoek was reeds lang tegen de oogen der dame gedrukt. „Egbert, spaar mij!" „Goed kind; wij willen van dit treurig onderwerp afstappen, waut het grijpt u te sterk aan. En toch zou ik nog wel eene zaak met u wenschen te bespreken, welke er naauw meê zamenhangt. Het betreft Genia's toekomst. Zoudt ge een oogenblik naar mij willen luisteren, lieve Blanche?" De zakdoek werd langzaam van de oogen verwijderd. De toege- sprokene knikte toestemmend en bleef zitten, met het hoofd zacht voorover gebogen. De schaduw van het ledikant-gehemelte viel op hare trekken en haar halfgesloten oogen schitterden nog altijd van een groenachtig licht zij luisterde. „Weet gij wat vriendschap der jeugd is, Blanche, vurige, innige vriendschap der jeugd Zij verbond mij en een mijner mede studenten in de residentie. Wij klonken menigmaal broederschap, stonden elkander bij in alle nooden en gevaren cn scheidden eerst, toen hij de militaire en ik de diplomatieke loopbaan koos. Wij hoorden weinig van elkander de ernst des levens dringt de indrukken der jeugd spoedig op den achtergrond, maar geheel en al verdwijnen zij nooit. Stel u daarom mijne blijde verrassing voor, dat ik tien jaren geleden toen ik als weduwnaar voor mijn gezantschapspost bedankt had en met mijne beide meisjes in afzon dering leefde hier in het stadje mijn wakkeren kamergenoot en op de militaire academie zijn reeds bijna volwassen zoon aantrof!" „Zeker, dat kan ik mij voorstellen." De paarlen van den aan den gordel nederhangenden rozenkrans gleden langzaam door de slanke vingers. Wordt vervolgd anderen meer opgevallen dan thans, hoe hinderlijk al de j jracht van dergelijke optogten is. De lijkwagen alleen Herinnert ons aan een rouwstoet; 't overige maakt den indruk van een triomftogt. Reeds dadelijk is de lioffourier met zijn scharlaken rood costnum een tooneclmatige ver schijning; maar vooral de rijknechts en de lakeijen, die al de rijtuigen omgeven, maken, met hun groote steken en rokken met breed gouden galon omzet, een feestelijke vertooning. En de rijtuigen zelf, met prachtige vuurroodc bokkleeden, de paarden met rijke harnassementen en vooral de prachtige glazen staatsiekoets des Konings met al de kleuren van den regenboog en een rijkdom van goud, zou veeleer doen denken aan een cortége tnomphale dan aan een togt naar liet graf. Waarom al die pracht niet achter wege gelaten en niet alle bedienden in rouwgewaad gekleed? Waarom niet de vensters van de koetsen gesloten, vooral van die, waarin de Vorsten gezeten waren? Juist de een voudige zwarte gesloten coupée van Prins Alexander, met koetsier en lakeijen in 't zwart, maakte bij den droeven togt van het station naar het Paleis op Maandag avond, nchter den lijkwagen, op iedereen een diepen indruk. Dat was een natuurlijk schouwspel de begrafenis maakte op velen den onaangenamen indruk van „officieel vertoon." Daarmee is niet gezegd, dat de droefenis, waarvan de vorstelijke deelnemers aan den stoet blijk gaven, gekunsteld was verre van dien. Hun smart was te begrijpelijk, om geveinsd to kunnen wezen, cn Prins Alexander droeg duidelijk de teekenen van diepe ontroering op het doodsbleek gelaat om ook slechts een oogenblik aan iets anders dan innige smart te denken. Trouwens, bij gaf daarvan zooveel bewijzen, die hem nog te hooger in de liefde van heel de natie hebben doen rijzen, dat niemand betwijfelde, of hij ging onder de grootste ontroering naar het graf zijns broeders. Het heeft een hoogst aangenamen indruk gemaakt, dat II. M. de Koningin een krans liet leggen op de lijkkist van den Prins, cn evenzeer wordt liet algemeen geprezen, dat Prinses Hendrik, bij <le begrafenis van wier onvergete- lijken gemaal zich de Kroonprins niet liet vertegenwoor digen, dit wel deed bij de plegtigheid van gisteren, en zelfs een krans zond voor de lijkkist. Beide Vorstinnen toonden daarmee haar edel hart. Maar evenzeer heeft liet veler verwondering opgewekt, dat de Koning het lijk van den Kroonprins niet meer heeft aanschouwd. Woensdag avond verwachtte men dit algemeen. Prins Alexander was in het paleis van zijn overleden broeder om den Koning en, naar men dacht, ook de Koningin te ontvangen; alles was er op ingerigt; het publiek, dat den ganschen middag in de lijkkamer werd toegelaten, word geweerd, „omdat men den Koning verwachtte." Z. M. verscheen echter niet en de Koningin liet de voorliet lijk bestemde krans door een liarer kamerheeren brengen. Alles was er op ingerigt zeg ik; dit vereischtecnige toelichting, want men zou anders ligt aan een min of meer feestelijke ontvangst, kunnen denken en daarvan was na tuurlijk geen sprake. Doch er waren zeer belangrijke verschikkingen in 't paleis gemaakt. Ziehier waarom. De overleden Prins had na den dnod zijner moeder, den salon, waarin hij gewoon was den Koning vroeger te ontvangen, geheel veranderd, allerlei voorwerpen uit de nalatenschap der Koningin, schilderijen, borduurwerken, kroonen, meu bilair, waren uit liet Huis ten Bosch daarheen gebragt en de zaal was als 't ware een monument ter herinnering aan Koningin Sopliia geworden. Tcregt begreep men, dat 't niet voegzaam was den Koning in die zaal te ontvangen; maar Z. M. zou, als weleer, van uit zijn paleis over de binnenplaats van dat des overleden Prinsen in deze zaal komen. Er bleef dus niets anders over dan de zaal in den ouden staat terug te brengen. En dit geschiedde. De satijnen stoelen (wit met blaauw) en kanapé van oud model, de kleine tafeltjes aan de wanden, de kandelabres en pendule op den schoorsteen en de groote schilderijen aan de wanden o. a. de krooning van Willem II te Amsterdam, het huwelijk van Prinses Sophie in de gothisclie zaal te 's Gravenhage, eene schilderij liet sterf bed van den Zwijger voorstellende, en de familie-portretten van Willem II en zijn vier kinderen, onze Koning cn Prins Alexander op 't eene, Prins Hendrik en Prinses Sopliia op 't andere portret werden weder op de oude plaats aangebragt en toen Z. M. de zaal binnentrad scheen er niets veranderd. Niets veranderd! behalve dat de Koning nu niet als weleer den portier des Prinsen kon toevoegen: zeg aan mijn zoon, dat ik hem wacht; maar dat hij er Prins Alexander en Prins Frederik weenend ontmoette om „dien zoon," dien men spoedig daarna in den rouwwagen naai den grafkelder te Delft bragt." Aan de P. G. Crt. wordt gemeld dat, ware de Kroonprins blijven leven, wij hem waarschijnlijk spoedig zouden verloofd hebben gezien met Prinses Helena van MecklenburgStrelitz, nicht van den regerenden vorst, geboren 16 Januarij 1857, welk huwelijk door tusschen- komst van Prinses Mathilda Bonaparte op het punt was tot stand te komen. Het uitvoerend comité der Nederlandsche hoofdcom missie voor de internationale tentoonstelling, in 1878 te Parijs gehouden, heeft verslag uitgebragt van haar werkzaamheden en rekenschap gegeven van de wijze, waarop de commissie haar mandaat heeft opgevat. De hoofdcommissie denkt gunstiger over de Nederlandsche afdeeling dan de Neder landers, die Parijs bezochten, en van wier meer of minder duidelijk uitgesproken afkeurend oordeel onze dagbladen de uitdrukking waren. Zij verdedigt zich op de beschul diging, dat het geheel smakeloos zou geweest zijn, door te wijzen 1 op de bijzondere zuinigheid, welke zij moest betrachten, en 2 op den eisch der Fransche directie om de verschillende groepen in bepaalde deelen van liet lokaal op te stellen, waardoor men niet die plaatsing kon kiezen, welke 't meest met den aard en den vorm der voorwerpen strookte. Nog wordt er op gewezen, dat de Nederlandsche afdeeling aan de eene zijde grensde aan de niet afgesloten achter galerij, waardoor voortdurend wolken van stof op de voor werpen werden gebragt. De commissie brengt als bewijs voor haar goeden dunk over de afdeeling te berde: 1 de uitspraak der jury, die voor Nederland, tegenover de andere natiën, gunstig was; 2 de vele voorwerpen die verkocht werden3 het gunstig oordeel der buitenlandsche pers. Daarbij had zij nog kunnen voegen de financiëele uitkomst. Van het geringe crediet, haar toegestaan f 235,000 is nog een bedrag van f 27,000 niet aangewend. De aanmaning om zuinig te wezen, is dus wel door haar betracht! Als alles even smaakvol was geweest en goed uitgevoerd als het ons toegezonden „verslag," dan gewis zou het oor deel der Nederlandsche bezoekers en van onze pers zeker gunstiger geweest zijn. Oost-Indische praatjes. Onder bovenstaanden titel ontleenen wij de volgende regelen aan liet Leidsch Dagblad: „Nog altijd houdt de west-moesson aan. 't Is om het land te hebben, als men zich niet troostte dat liet einde aanstaande is. Maar de kentering is ingetreden; 't is ver bazend en drukkend warm, ofschoon de thermometer slechts 86° F. in de schaduw aanwijst, 's Morgens steekt en brandt de zon; weldra begint de lucht te betrekken en 's middags stortregent het dat wijlen aartsvader Noach er verbluft van zou staan kijken. liet resultaat is een Russisch stoombad. In Holland begint thans het lieflijk lentewaas zich te ont- plooijen, de malsche blaadjes worden door het voorjaars zonnetje gekoesterd, de knoppen tot openen aangespoord. De sneeuwklokjes hebben reeds gebloeid en de meizoontje3 beginnen thans de kopjes uit liet jonge gras te verheffen, weldra door de goudgele boterbloem gevolgd. Bosch en veld beginuen te herleven. Bonte kleurrijke tapijten van tulpen, hyacinten en crocussen boeijen het oog. Later geuren de meidoorn, jasmijn en sering en prijkt de bloemtros van den goudenregen te midden van het sneeuwwitte kleed der ooftboomen. Kortom de menseh weet dat liet kwade geleden is en heeft een voorgevoel van den naderenden zomer. Wat al afwisseling en verrassingen telkens! De levens lustige lente, de weelderige zomer, de weemoedvolle herfst en de veerkrachtwekkende winter. Dat alles missen wij arme stervelingen hier. Wat wij hebben is in één enkel woord zanien te vatten: eentooniglieid. Dat wordt een echte jeremiade, zult ge zeggen. Hoe gaarne wenschte ik dit te logenstraften en over de ontberingen te zwijgen, waarvan we hier in ruime mate ons deel hebben. Ontberingen? roept ge verbaasd en ongeloovig. Jazeker, ontberingen. Of is het dat niet, als men alle intellectueel genot mist? Laten we maar eens nagaan, 's Winters hebt gij uwe opera's, uwe commcdies, uwe concerten, uwe voorlezingen cn vergaderingen. Geen avond behoeft onbezet te zijn, al bevordert dit juist niet de gezellige oud-IIollandsche huiselijkheid. 's Zomers hebt gij uw buitensociëteiten, uwe zomercon- certen, uwe plciziertreinen, uwe reisjes naar 't buitenland, die zoo weldadig den afgetobden geest verfrisschen. Gezwegen nog van de zendingfeesten, die alleraardigste pick-nick- partijtjes. Reizenhemelsche goedheid! begin daar hier eens aan. Handenvol gelds kost het, hetwelk menigeen afschrikt hoe de lust ook prikkelt om ooit de plaats" te verlaten. Menig particulier is er die pretendeert Java te kennen en nooit verder is geweest dan Batavia. Maar behalve dat, eene vrije en goedkoope drukpers verschaft u aanhoudend voedsel voor den geest. Op het gebied van litteratuur, kunsten en wetenschappen worden dagelijks nieuwe proeven van menschelijk vernuft geleverd, wat tot een levendig dispuut, tot kritiek aanleiding geeft. Zeg dat hier eens, waar de mensch een plantenleven leidt, een ziekelijk ligchaam omdraagt, de geest langzaam verstompt, die eindelijk te indolent wordt om na volbragtc dagtaak aan iets degelijks zich te wijden, waartoe de veer kracht des geestes van noode is. De hoogste uitspanning, waartoe een eerzaam burger in dit keerkringsland geraakt, is: „een partijtje te maken. Whist, omber en quadrille mogen bier op Java wel in den kalender opgenomen wor den, om als schutsengelen vereerd te worden. Vraag niet of de liartstogt opgewekt wordt, als men het cijfer van omzet, de waarde van elk fiche verneemt en de zenuw achtige spanning ziet, door een misère céleste of piqué impériale verwekt. Ziedaar hoe men zich amuseert. Gelooft gij het niet? Welnu, gun mij het genoegen u op een avondpartijtje in te leiden. De rijtuigen rollen aan, de gastheer wacht reeds aan den voet der trap van de helder verlichte voorgalerij om u te begroeten, of uwe dames naar binnen te geleiden, waar de gastvrouw recipiëert. Of het u aangenamer ware van de koele nachtlucht en den helderen maneschijn te genieten, gekleed in een luchtig jasje, uitgestrekt in een open rijtuig door vurige paardjes getrokken, doet er niet toe. In een zwart lakensche jas en vest 't is maar een familiaar partijtje uw vingers in wit glacé gekneld, zijt ge gedoemd om een goed uur heen en weer te drentelen, dezen en genen aan te spreken, handjes te geven en het vreeselijk warm te hebben. De dames in de binnengalerij, aan weerszijden van den gastvrouw gezeten, ontmoet men bijna niet, daar de heeren streng gesepareerd blijven in de voorgalerij. Geen gezellig groepje wordt gevormd, geen bon mot gehoord, tenzij een van verdacht allooi, ongeschikt voor dainesooren. Maar de litteratuur, de politiek dan? Geen kwestie er van: met de litteratuur bemoeit zich niemand, men leest en vergeet. Wat de politiek betreft: wij hebben allen dien morgen dezelfde berigten in de dagbladen gelezen en voor notificatie aangenomen. Met de aangelegenheden van den Staat heeft niemand iets te maken, uitgezonderd onkelen die daartoe geroepen zijn, en het voorzigtiger vinden te gehoorzamen en een diep stilzwijgen over de politiek te bewaren. Daarom heeft het mij verbaasd dat de invoering dei- gehate belastingen de dommelende gemeente wakker schudde. Maar de verontwaardiging was te zeer opgewekt en aan mopperen doet men hier veel in Indië. Eindelijk komt de gastheer de tafeltjes rangeeren, en zit men weldra inge spannen te arbeiden, tot eindelijk klokke 1 a 2 het laatste rondje wordt bepaald. „Zaken gemaakt?" vraagt men en de dupe antwoordt laconisch: „Minder; 80 pop verloren, geen veine van avond." Ziedaar ons genot. De dames blijven afgezonderd tot het oogenblik dat er gedanst wordt, als nl. iemand de goedheid heeft een walsje te spelen. Anders blijven ze zitten; critiseeren elkanders toilet, worden onverzoenlijk als eene andere een paar volants meer op dc japon heeft en bespreken verder de deugden en gebreken der aan wezigen, die van de eerste onverklaarbaar weinig en van de laatste eene geduchte portie blijken te bezitten. Soms wordt er door de jongelui ook wel eens een

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 2