- De 35ste algemeene verganering van de Geldersclie Maatschappij van Landbouw werd jl. Maandag te Nijmegen door den waarnemenden algcmeenen voorzitter, den heer inr. C. J. Sickesz, geopend. In zijne openingsrede zeide hij o. a.: De landbouw, de hoofdbron van Neêrlands volksbestaan, dat is de profetie, die gepredikt wordt door de verschijning van dien grooten monarch op Nijmegen's hoogten, zijn blik met welgevallen latende rusten op de Betuwsche velden, door zijn toedoen in vruchtbare akkers, in rijke landouwen herschapen. De landbouw, de hoofdbron van Neêrlands volksbestaan! Dat heeft reeds Karei de Groote ingezien, en wat ook in de oecononiische verhoudingen van ons land veranderd is, die stelling is waarheid gebleven door alle volgende eeuwen heentot op dezen huidigen dag, ja, is het tegenwoordig meer dan ooit. Men versta mij wel. Ik zie natuurlijk niet voorbij, hoe de gunstige ligging van Nederland den handel hier heeft doen bloeijen, hoe onze driekleur rijke ladingen dekkend op alle zeeën werd gezien, en hoe daardoor Neêrland's welvaart en rijk dom in zeer hooge mate zijn toegenomen; ik zïq niet voorbij, dat ook in verschillende deelen van ons land de industrie heeft gebloeid en nog hier en daar meer dan gewone welvaart verspreidt. Maar de handel en de industrie hebben zich telkens en telkens verplaatst, hunne geschie denis wijst ons op een voortdurend rijzen en dalen. Amsterdam, het moge de levendigste effectenbeurs hebben van Europa, de eerste koopstad van ons werelddeel is het niet meer, en millioenen schats, uitgegeven om Vlis- singcn's haven te verbeteren, kunnen Zeeland zijn handel van eertijds niet hergeven. Producten van Holland's nij verheid, eertijds wereldberoemd, ze worden naauwelijks meer bij name gekend. Het velours d'Utrecht wordt in Parijs vervaardigd en de geschiedenis van onze porselein fabrieken, wijzei ven kenden ze niet meer, een buitenlander moest komen om haar uit het stof der archieven op te delven. Maar welke handel zich ook heeft verplaatst en welke fabrieken ook zijn te niet gegaan, het Hollandsche vee is nog bekend, overal, tot in de Nieuwe Wereld. Duitschland, al sluit het zoo het heet uit vrees zijn grenzen voor onze koeijen, zonder ons fokvee kan het zijn stallen niet duurzaam blijven bevolken, en wat niet regtstreeks mag worden ingevoerd, langs een omweg krijgt men het tochnog altijd is de Hollandsche zuivel, de boter en kaas binnen onze grenzen gemaakt, op de buitenlandsche markten gezocht en gewild. Welke bronnen van welvaart dus ook zijn gestopt of uitgedroogd, de landbouw was en bleef bij ons altijd onvernnderd de bron, die rijkelijk vloeide die aan het overgroot gedeelte van ons volk zijn bestaan niet alleen, maar zijn rijkdom verzekerde. De landbouw de hoofdbron van Nederland's volksbestaan Nederland staat op landbouwgebied vooraan in de rij der volkeren. Zal dat altijd zoo blijven? Is er geen gevaar, dat wij ook op dit gebied zullen worden overvleugeld? Zal de profetie van die verschijning van de groote vorst uit de 8ste eeuw op de hoogten van Nijmegen ook voor de toe komst waar blijven? Niet waar? dat is een vraag over- waardig om te overdenken overal en ten allen tijde, maar eigenaardig vooral aan deze plaats. Als bedenkelijke zaken noemde de voorzitter het gemis van een afzonderlijk ministerie voor landbouw, althans van een afdeeling voor dat volksbelang onder leiding van een bekwaam deskundige, de verdeeling van landbouwzaken door twee departementen (Binnenlandsehe Zaken en Waterstaat) en de weinige zorg eu aandacht die ook in de Staten-Generaal over het geheel aan landbouwzaken worden gewijd. Van den landbouwer zei ven, van zijn energie en den krachtigen stoot van enkelen hangt thans de bloei van den landbouw af. En hoeveel zijn velen nog ten achter in de onmisbare wetenschap, die noodig is om te blijven mededingen. Het rundveestamboek, de rijke landbouwschool, de Eriesche viooltjes te voorschijn hij sloeg daar geen acht op, evenmin als op den bevalligen, aan zijne regterhand zacht glooijendeti bergrug, in welks kloven braambessen en bloeijcnde sleedoornstruiken tot in de vlakte kronkelden. Sinds het begin der lente in de herberg van het dorp VValdbühl gelogeerd, om zijne zenuwen te sterken en aan het overwerkte ligchaam hier in de eenzaamheid der woudlucht rust te geven, alvorens hij met zijn nieuwe taak begon den aanleg van een nieuwe haven te Triest kende de ingenieur Norring den boschweg en de berghelling uit dagelijkschc aanschou wing. En schoon zijne longen met lange teugen den harsgeur van het bosch inademden, toch werd zijn gemoed niet getroffen door de morgenschoonheid der natuur. Het smalle voetpad door een met kort gras begroeide bergweide volgende, bereikte hij de vooruit springende punt van den berg, waar men een prachtig gezigt op de vlakte en op de tegenover gelegen bergen had. Hij bleef staan, de rimpel op zijn voorhoofd verdween, een zonnig lachje plooide zich om de zooeven nog zaiimgeperstc lippen. Vóór hem, cp een der her- en derwaarts uit de weide stekende rotsblokken zat, vlijtig teekenend, een liefelijk maagdelijn. Van tijd tot tijd keek het tijngevormde hoofdje met de zware bruine vlechten, die langs hare schouders hinsen, op, nu eens naar het landschap aan hare voeten, dan naar de bergen tegenover haar, om de schoonheid om haar heen op het papier te brengen. Het witte losse kleed liet hals en schouders vrijlange handschoenen bedekten de fijne ronde armen; een stroohoed met brecden rand wierp zijn schaduw op het half afgewende, van jeugdige frischheid bloeijende gezigtje met de lichtbruine ree-oogen en den in den ijver van den arbeid half geopenden mond. De ingenieur ging naar haar toe; Genia zag op. „Bonjour, mijnheer Norring! Gij kom4 toch niet om mij weer uit mijn humeur te brengen?" Zij was reeds weer met haar geheele ziel bij den arbeid, het potlood gleed ijverig over het papier. „Vandaag, op Zondagmorgen, zal u dat toch niet zoo gemakkelijk gelukken „Zijt ge daar zeker van, freule Eugenie? Ik vind het zoo aardig, u boos te zien." „Wel zeker gij behoeft niet zoo spotachtig te laschen! Ik was in lang niet hier, en nu komt het mij voor, dat ik de wereld nog nooit zoo schoon gezien heb. Kom. gi naast mij zitten en werp eens een blik in het rond." Het was inderdaad een schoon tafereel. Als een breed zilveren lint kronkelt de Leitha (ligt langs den voet van het gebergte en vormt zandige en met wilgen bedekte eilanden, hier hare natte draden knoopende, ginds weder ze naar alle zijden uiteenspreidende. Hoe duidelijk en in de nabijheid verheft zich aan gene zijde de rots van den Schneeberg-kolos, in welks kloven en reten stortbeken en schuimende wateren zich naar het dal stortenEn ginds in het zuiden, waar de Sonnewendstein met zijn magtige drie toppen naar boven rijst, schijnt een warlklomp van bergtoppen en bergruggen een muur te vormen in de rigting van Stiermarken. (JVordt vervolgd.) commissie zijn heugelijke verschijnselen. De overtuiging, dat ook voor den landbouwer kuilde noodig is, wint veld; de tijd verdwijnt, dat men van een jongen, die geen bootd heeft of geen lust o:n te werken, zeide: „Hij moet maar boer worden." De mededinging eischt dat, zij dwingt om te streven naar meer productiviteit van den grond en naar verbeterde kwaliteit der producten. Daartoe moeten vooral de landbouwvereenigingen havo krachten inspannen en daar toe wekte de voorzitter allen, die er toe kunnen medewerken, krachtig op! In de vergadering kwam o. a. de vraag ter sprake: Meent men, dat de daling van de prijzen der landerijen een doorgaande zal zijnof acht men die het gevolg van een paniek Wat denkt men aangaande de daling der pachtprijzen in verschillende deelen van ons land? Waarvan zijn die het gevolg? Van welken invloedmeent mendat de uitvoer van land- houivproducten uit Amerikamet name van varkensvleesch, op de prijzen dier producten hier te lande zijn zal? Zullen die er te zeer door worden gedrukt en welk is het middel om aan dat gevaar te ontkomen?" De heer Hartog, die van het standpunt uitgaat, dat de daling van de landbouwproducten het gevolg is van grooter aanbod uit Amerika, heeft aldaar allerlei berigten inge wonnen, en is tot de slotsom gekomen, dat eene verdere daling van de prijzen niet verwacht kan worden. Kan men dan, in dat vertrouwen, hier te lande de mededinging tegenover Amerika volhouden? Op die vraag antwoordt hij toestemmend onder het beding: 1. dat de pachtprijzen redelijk zijn; 2. dat de grond goed wordt behandeld; en 3. dat uit den bodem worde gehaald wat er uit te halen is. Op de bekende oeconomische gronden is hij tegen liet heffen van regten bij den invoer hier te lande. Daaren tegen behoorde de regering, naar zijne meening, den land bouw in zoover te steunen, door hem in de grondbelasting niet exceptioneel zwaar te treffen. Die belasting diende althans tot een minimum te worden herleid. In dien zin wenschtc hij, dat stappen bij de regering werden gedaan. Door den heer van der Woude werd de stelling ont wikkeld, dat de positie hier ongezond is geworden, door dien het kapitaal, na groote verliezen in effecten te hebben geleden, zich op landbezit heeft geworpen, waardoor de waarde van den grond tijdelijk onevenredig hoog werd opgevoerd. De onder-voorzitter van het Rheinische Verein deelde mede, dat die Vereeniging de zaak in Amerika had laten onderzoeken. Duitschland kon toch zeer moeijelijk en slechts bij lage pachtprijzen tegen den invoer uit Amerika concureeren. Spreker roerde de beweging aan, die in Duitschland plaats heeft tot het invoeren of verhoogen van regten. In Duitschland is de landbouw zwaar belast. In Rusland en Amerika is dat geenszins het geval, en nu zijn er in Duitschland die het uitermate billijk vinden die gaping aan te vullen door het heffen van invoerregten. Dat zijn de zoogenaamde agrariërs, maar spreker schaarde zich volstrekt niet aan hunne zijde, omdat hij overtuigd is dat het voordeel, dat uit verhooging van regten mogt voort vloeijen, niet zou vloeijen in den zak van den land bouwer. Evenals de lieer Hartog, beval ook hij eene vermindering van grondlasten aan, maar waarschuwde met veel nadruk tegen ééne zaak. Indien het zal komen tot herziening van de waarde der onbebouwde eigendommen, dan moet er tegen worden gewaakt dat de belastbare waarde te hoog worde genomen. Daardoor komt men tot eene te groote voorstelling van het provenu der landerijen en ontstaat in de gevolgen een belangrijk nadeel, dat thans in Duitschland wordt ondervonden. In de afdeelingen gingen evenwel stemmen op tegen vermindering van grondbelasting, omdat die zaak hier te lande thans niet aan de orde is, wel de herziening van de belastbare opbrengst der onbebouwde eigendommen en dat die herziening plaats zal hebben, daarover verheugde men zich in niet geringe mate, doordien men van oordeel was dat daardoor elke overdreven voorstelling van winst zou vervallen en de landbouwer niet boven zijn krachten zal worden belast. Die meening vond in de sectie vrij algemeen steun, en als van zelf kwam men daardoor tot een conclusie, die lag buiten de vragen, bij den beschrijvingsbrief gesteld. Die conclusie was deze: dat voor zoo veel mogelijk dient te worden gezorgd dat bij de herziening van de belastbare opbrengst der bebouwde eigendommen, de type niet te hoog werd gesteld. De heer van Dcdem stelde voor, dat het hoofdbestuur door de algemeene vergadering zal Avorden uitgenoodigd het oog te houden op de taxatie van de gronden als type voor de heele provincie en dat het, indien daartoe aan leiding mogt blijken te bestaan, zich met zijn bezwaren tegen te hooge taxatie zal wenden tot de regering. Die conclusie werd bij acclamatie aangenomen. De heer van Dedem bragt vervolgens nog enkele opmer kingen in het midden, ten einde, nu in de afdeeling uit sluitend donkere tinten waren aangebragt, ook de lichtpunten te doen uitkomen. Dat er achteruitgang is, wijt hij aan- de tijden van crisis, die we in de laatste jaren hebben beleefd. Er wordt minder geconsumeerd dan in dagen van voorspoed. Neemt de invoer in Amerika toe, dan moet men niet vergeten dat de productie bij eene steeds toenemende bevolking in Europa zich begrenst naar de mate dat al wat voor bouwgrond geschikt is, daartoe reeds dienst doet. En wanneer men hier te lande cijfers hoort noemen van productiekosten in Amerika, dan zal men wijs doen daar niet al te lang bij stil te staan, omdat dergelijke cijfers op een bepaald punt des lands betrekking hebben en niet geacht kunnen worden dezelfde beteekenis te hebben voor de onmetelijke uitgestrektheid van gansch Amerika. Boven dien is het voor den landbouwer in Amerika een groote zaak, gevestigd te zijn op een redelijken afstand van spoor wegen, vermits hij anders te groote kosten van vervoer heeft en daar het nu niet verondersteld mag worden dat Europa opnieuw geld zal geven voor spoorwegen in Amerika, en dat land zelf weinig geld bezit, kan er de productie ten behoeve van den uitvoer niet onbeperkt worden uitge breid. Spreker geloofde derhalve dat de Nederlandsche landbouwer de toekomst niet zoo zwaarmoedig behoefde in te zien. De paardententoonstelling was jl. Dingsdag een bezoek overwaard; bijna 60 hengsten van verschillend ras dongen naar den cereprijs; die van den lieer'P. Rijnberk, te Lienden en L. J. van Beek, te Zevenbergen, werden met groote gouden medailles en een van den heer jhr. mr. J. W. H. Iiutgers van Rozenburg, te Amsterdam, met eene kleine gouden medaille vereerd. Gebrs. Costermans, tc Lienden, ontvingen de kleine gouden medaille voor eene donkerbruine veulenmerrie. In t geheel waren meer dan 200 paarden ingezonden. Vooral trokken ook zeer de aandacht de spannen paarden, aangespannen en aan cén eigenaar toebehoorende, gelijk van haar, grootte en geslacht, tusschen 4 en 6 jaar oud. 10 spannen bewogen zich op den rijweg; aan dat van II. Jager, te Opheusden,» werd de groote gouden medaille toegekend. Enkele hitten, geene muilezels waren te zien; het geslacht van den gewonen langoor was slechts door eene ezelin vertegenwoordigd, maar die mogt er dan ook zijn. Met den hooioogst te Tielerwaard is een begin gemaakt. Door het aanhoudende regenachtig weder zou de landman gaarne nog wat wachten met maaijen enz., doch het gras is, zooals men zegt, rijp en dan kan er niet langer gewacht worden. De opbrengst zal niet zoo groot zijn als in het vorige jaaartoch mag zij voldoende genoemd worden. En geldt het nieuwe hooi zooveel als liet oude, f 14 a 15 per 500 kilo, dan zal over de geldelijke opbrengst niet te klagen vallen. In de Figaro van 30 Junij jl. komt eene beschrij ving voor van de hand van Frederik van Hogendorp van de Zoeloes. In een begeleidenden brief meldt hij, dat hij juist in Parijs aankwam, om de laatste hulde te brengen aan den Prins van Oranje, op den dag, toen liet berigt van den dood van den keizerlijken Prins geheel de stad ontstelde. Als vorig bewoner van Zuid-Afrika wenschte hij iets aan de Franschen mede te deelen omtrent den volksstam, door wien Prins Napoleon zoo jammerlijk is gedood. De schrijver verhaalt o. a. van de Zoeloes, dat zij verreweg de meest intelligente zijn van alle Kaffers en dan ook alle andere zwarten onderdrukken. Verder is hij zoo gelukkig, te kunnen mededeelen, dat de Zoeloe liet ligchaain van den verslagen vijand nimmer mishandelt, dat hij eerbied heeft voor het lijk van den overwonnene. Voorts zijn de Zoeloes, volgens zijne beschrijving, lijdelijk gehoorzaam aan hun Koning Cetewayo. B. v. de Koning verbiedt den jongelieden te trouwen, hij wil dat de helft ongehuwd blijft, om flinke soldaten te hebben, en zijne onderdanen gehoorzamen. Of Cetewayo beveelt hen allen, zich geweren aan te schaffen, en de Zoeloes hebben geen rust, voor ook aan dat bevel is voldaan. Vandaar, dat er in 5 jaar tijds meer dan 400,000 geweren aan de Kaffers verkocht zijn. De kracht der regering ligt in het despo tisme, gematigd door de polygamie, die hij aan de andere helft der jonge mannen toestaat. Wat aangaat hunne wapens, zij hebben allen G of 7 assegaaijen en buitendien zijn 12 regimenten voorzien van geweren van nieuw model. Met de mededeeling van eenige andere reeds bekende bijzonderheden eindigt de heer van Hogendorp zijne be schrijving, niet zonder de nagedachtenis van den Prins te hebben geroemd, die gevallen is voor eene goede en edele zaak, omdat de toekomst niet aan de Kaffers, maar aan de menschheid toebehoort. "V isciiDerigten. Door stormweer genoodzaakt, ligt de ganselie visschersvloot sedert Dingsdag middag in de liaven. Een zestal blazers brngten Dingsdag avond circa 800 roggen van Terschelling naar hier. De prijs liep van 18 tot 30 cents per stuk. Gisteren zocht de Eginonder vloot onze haven op, daar zij door tegenwind niet naar hunne haardsteden terug kon keeren. De vangst beteekende niet veel; zij bestond uit eenige tongetjes, wat ponen en schalletjes, alsmede van 3 tot 4 manden scharren. Alles werd duur verkocht. Benoemingen, enz. De off. van gcz. 1ste kl. C. F. Rochat en de luit. ter zee 2de kl. L. A. H. Lamie, van het escader in Oost-Indic teruggekeerd, zijn op non-activiteit gesteld. De luit. ter zee 2de kl. J. C. Cramcr, van het escader in Oost- Indië teruggekeerd, is op non-activiteit gesteld. De adelb. 1ste kl. J. Rozendaal is met den 30 Junij 11. eervol uit de zeedienst ontslagen. FranKrljli. De Gaulois deelt den tekst mede van het testament van Prins Napoleon. Het is geschreven den 29 Februarij 11. en luidt als volgt: Dit is mijn testament: 1. Ik sterf in de Catholieke, apostolische en Roomsche godsdienst, waarin ik geboren ben. 2. Ik wenscli, dat mijn lijk zal rusten naast dat mijns vaders, in afwachting, dat men ze beiden zal overbrengen ter plaatse, waar de stichter van ons huis rust, te midden van het Franschc volk, dat wij, gelijk hij, zoozeer bemind hebben. 3. Mijne laatste gedachte zal voor mijn vaderland zijn, voor hetwelk ik verlang te sterven. 4. Ik hoop dat, als ik niet meer zijn zal, mijne moeder de liefdevolle herinnering aan mij zal bewaren, die ik tot mijn laatste oogenblik aan haar zal behouden. 5. Dat mijne bijzondere vrienden, dat mijne dienaren, dat de aanhangers der zaak, die ik vertegenwoordig, over tuigd zijn, dat mijne erkentelijkheid jegens hen slechts zal ophouden met mijn leven. 6. Ik zal sterven met een gevoel van diepe erkentelijkheid jegens H. M. de Koningin van Engeland, jegens de geheele koninklijke familie en jegens liet land, waar ik gedurende acht jaren eene zoo hartelijke gastvrijheid gevonden heb. Ik benoem mijne teer beminde moeder tot universeele erfgename, met last om uit te keeren (Volgt de beschikking des Prinsen omtrent eenige legaten). Codicil: Ik heb niet noodig mijne moeder aan te bevelen, niets na te laten tot verdediging van de nagedachtenis mijns oud-ooms en mijns vaders. Ik verzoek haar zich te herinneren, dat zoolang er een Bonaparte zal zijn, de imperialistische zaak vertegenwoordigers zal hebben. De pligten van ons huis jegens het land houden niet op met het leven. Als ik dood ben, rust de taak, om het werk van Napoleon I en Napoleon III voort te zetten, op den oudsten zoon van Prins Napoleon, en ik lioop dat mijne teerbeminde moeder, door hem te ondersteunen zooveel zij vermag, ons en anderen, die niet meer zullen zijn, dit laatste en hoogste bewijs van liefde zal geven. Ik benoem de hecren Rouher en F. Piétri tot execu teuren-testamentair. (Ik bedoel met F. Piétrie, Franceschini Piétri)." F. Piétri namelijk was de secretaris des Prinsen en mag niet verward worden met den gewezen prefect van politie, den thans door Corsica gekozen senator.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 4