Wat anders bijna nooit geboord is in het midden van den zomer, verscheidene poldermolens staan in de zeilen. liet liefhebberen is den milicien-plaatsvervanger niet erg van de hand gegaan. Toen van zijne verwijdering uit Leiden ook de burgemeester van Leimuiden was in kennis gesteld, droeg deze aan den brigadier der rijksveldwacht L. van 't Zandt van de Haarlemmermeer op om hem te zien magtig te worden. In den namiddag kwam hij er jl. Vrijdag aan, waarna hij onmiddellijk, den vischlustigen artillerist 'voor het raam aan de achterzijde der woning ziende zitten, na een schuitje van den brugwachter en, om geen achter docht te wekken, diens pet te hebben gevraagd, naar de overzij voer. De moeder vertrouwde na haar wedervaren te Leiden „het spul" niet al te zeer, en zoodra zag zij dan ook niet een ongenooden gast op hare woning afvaren, of zij waarschuwde haar zoon zich te bergen. Toen de brigadier aan wal kwam, wist de moeder natuurlijk van niets en was de milicien verdwenen. De brigadier echter wist al te goed dat zijne oogen hem niet bedrogen hadden. Hij begon nu zijn ontdekkingstogt binnenshuis en eindelijk kwam de afvallige zoon van Mars wel niet boven water, maar boven drie dikke wollen dekens, waaronder hij in de bedstede, niet omdat hij met zijne liefhebberij een verkoudheid opgeloopen had, maar omdat hij voor ontdekking vreesde, zoo diep mogelijk gedoken was. Heel veel lust om weder naar Leiden te gaan, scheen hij echter nog niet te hebben. In vereeniging nn ook van den dorpsveldwachter, die zulk een baantje eerst wel wat kras vond, werd hij om zes uren per rijtuig naar Leiden getransporteerd, waar hij te tien uren aan de kazerne in het Noordeinde arriveerde en door zijne wapenbroeders werd verwelkomd, die, zooals zij zeiden, ieder op een zootje van den grooten visscher hadden gerekend. Omtrent den jl. Dingsdag overleden heer A. J. C. Janssens, vroeger hoofdcommissaris van politie te Rotterdam, schrijft het Vaderland het volgende: „In den tijd der geldsnoeijers vooral maakte hij zich ver dienstelijk door te 's Gravenhage een bende dezer mis dadigers in handen der justitie te brengen door een schrandere tactiek, die hem naam deed maken. Janssens had zich namelijk het jargon, dat in de buurt der geldsnoeijers gesproken werd, zóó eigen gemaakt, dat hij, vermomd als een bedelaar, zich bij hen kon aansluiten, zonder achterdocht te wekken. Hij bleef geruimen tijd met hen omgaan en deelnemen aan hun misdadig werk, om op zekeren dag in zijn ware gedaante op te treden, omringd door een talrijke politiemagt en militaire versterking." Men schrijft uit Arnhem aan het D. „Naar men verneemt heeft de heer Arntzenius, pachter van de groote buffetten der tentoonstelling te Arnhem, het bevel ontvangen om als officier op non-activiteit zijn korps te Bergen-op-Zoom te rejoigneeren en wel op den 16 dezer." Aan het D. v. Zh. is gemeld, dat de Spaarbank te Rotterdam geld belegd zou hebben in de Afrikaansche Handels vereeniging. Dit is tegengesproken. Maar daaren tegen hield de correspondent van het D. vol, dat de Bank op eenigerlei wijze bij de zaak betrokken zou zijn. Door het Rott. Nbld. wordt nu er op gewezen, dat de Spaarbank een verlies geleden heeft van f 120,000 door geld op beleening te geven op „effecten, die later zijn gebleken zoo goed als waardeloos te zijn." Het blad acht dit volkomen verklaarbaar als men nagaat, welk een vertrouwen de aandeelen in Afrikaansche en Rotterdamsche handelsvereenigingen in de financiëele wereld, niet alleen te Rotterdam maar ook elders genoten en hoe hoog zij op de beurs genoteerd stonden. Het gebeurde moge echter eene les wezen, zegt het, voor de besturen van alle dergelijke inrigtingen, om bij beleeningen zich uitsluitend te bepalen tot effecten, die boven alle andere waarborgen van soliditeit aanbieden en volkomen vertrouwen verdienen. „Zoo terstond zal dat niet heel goed gaan. doch na verloop van eenige maanden wil ik u gaarne laten vertrekken. En nu, goeden nacht, kindereu! Ik ga nog even naar het dorp, ik moet den herbergier spreken." De beide jonge meisjes waren alleen en hielden elkander omarmd. Langzaam werd het landschap in avondnevelen gehuldliet gezang der vogelen verstomde, de vurige wolkenzoomen waren verdwenen; met doffe loodkleur hingen zij boven de bergen. Weerlicht. Met den doorschijnenden kanten sluijer om de lichtblonde lokken gewonden, het lange sleepende kleed van rouwfloers over den arm geslagen, stond Blanche in de westelijke poort van het slot, van welke de zacht hellende rijweg naar het dorp liep. Waarom kwam Norring in den halsten tijd zoo weinig op het slot? De laatste dagen waren vervlogen zonder dat zij hem gezien hadbinnen weinige weken zou hij vertrekken. De kleine voetjes der peinzende vrouw schreden haastig langs den stofferigen weg, die, bij het begin onmiddellijk westwaarts loopende, plotseling daar, waar een oude notenboom zijne schaduwen wierp, eene kromming naar het zuiden maakte en op den lager gelegen dorpsweg uitliep. Zij scheen dezen laatsten weg nog nooit te voet gegaan te zijn, want de bewoners sprongen met nieuwsgierige verbazing naar de vensters, toen zij door de dorpsstraat wandelde; de kinderen kropen schuw weg, de honden blaften, de ruijende ganzen het was in den herfst snaterden, en staken protesteerend haar kop tegen de vreemde verschijning uit. De jonge Vincent stond, met een kort pijpje in den mond en de armen in de zijden, in de deur der herberg te luijeren. Maar de pijp viel hem van verbazing uit den mond, en hij trachtte door spuwen zijne verlegenheid voor de elegante dame vruchteloos te verbergen. „Is uw vader thuis?" „Ik geloof..... dat wil zeggen, ik weet nietja, ik geloof van wel!" „Ik zal maar naar binnen gaan, ik moet hetri spreken." Hij maakte in de deur langzaam plaats voor haar, terwijl zijne lippen zenuwachtige trekken vertoonden en zijne oogen als geboeid aan den hals der sclioone vrouw hingen, die door den doorschij nenden witten sluijer er nog blanker uitzag. „Goeden avond, mevrouwHerbert Norring verscheen, gereed om uit te gaan, in den gang. Welk eene verrassing, dat wij u hier in het dorp mogen zien?" ,,'t Was zoo zwoel en drukkend boven op het slot; mij dacht dat het in 't dal koeler zou wezen. Bovendien moest ik met den ouden Hofer over den wijnberg spreken." „Ik geloof dat hij er juist is; een half uur geleden zag ik hem er heengaan." „Dat treft ongelukkig. Doch zooals ik zie, Norring. staat ook gij op 't punt om uit te gaan. Zoudt ge zoo vriendelijk willen wezen, mijn geleide naar hem te zijn? Het begint donker te worden." „Ik ben geheel tot uwe dienst, mevrouw!" Zij knikte glimlachend tegen Vincent, en ging aan Norring's zijde den weg weer af. {Wordt vercolt/d.) De Gamelang heeft jl. Donderdag te Arhem voor het eerst gespeeld. De N. Rott. Ci t. deelt daaromtrent mede „De regen, die telkens bij stroomen nederviel, tijdens bet concert in den tuin van de tentoonstelling, heeft ongetwijfeld aan de Javaansche artisten de laatste illusie benomen over de bewoonbaarheid van ons land. Nedergehurkt evenals IIol- landsche kleedermakers op bun toonbank, zitten zij met hun dertienen te midden van hun instrumenten onder een met stroo bekleede tent, geheel gemaakt naar het model van een Javaansche woning. Zij zijn gekleed met een donkeren doek om het hoofd, in een donker blaauw buis en een wit vest, beide met vergulde knoopjes versierd, terwijl daar onder een gebattikte sprong de beenen bedekt, en in een donkeren gordel een kris gestoken is. De instrumenten bestaan uit geelkoperen gongs, die opgehangen zijn of uit stukken gehamerd geel koper of bout, die op bamboes of op zinken buizen naast elkander zijn gesteld, en waarop zij met een hamer mei wol en caoutchouc bekleed, spelen, bij wijze van de Schotsche klokkenspelers, die tusschenbeide onze kermissen opluisteren. Buitendien zijn er twee fluiten van bamboestwee liggende harpen met snaren van koper draad, en een wit ivoren viool met twee snaren. Do muziek, die gij uit dit vreemde zamenstel van instrumenten hoort, klinkt in de eerste oogenblikken zoo vreemd, dat gij eenigen tijd behoeft om er aan te gewennen. Het is een zeer zachte, grillige, fantastische opeenvolging van toonen, nu eens een- toonig en melancholiek dezelfde melodie herhalende, dan weder vrolijk, speelsch, als een zangvogel, die lustig tjilpt, en van den eenen tak op den anderen wipt. De artisten spelen geheel uit het hoofd, en zij kennen meer dan twee honderd symphonieën. Het is alleraardigst, ze te zien spelen deze vlug en snel zijn hamertjes bewegende over bet koper, en telkens na iederen slag het geluid dempende met de vingers, alsof hij piano speelde, gene deftig en stil het oogenblik afwachtende, waarop bij als een automaat den arm op zal beffen, om een slag te geven tegen den grooten gong. Tusschenbeide wordt de muziek begeleid door den zang van twee Javaansche meisjes, die in het vervolg" als dan seressen haar bevalligheid zullen toonen. Zij zijn geblanket op gelaat en hals, zijn gekapt met levende bloemen in de gitzwarte haren, en zijn geheel in Javaansche kleeding van veelkleurige zijde met goud en juweelen opgesierd. De eene is vijftien en de andere negentien jaren oud, en vooral de jongste ziet er waarlijk uit, om voor model van een schilder te dienen. Het geheelc Javaansche personeel staat onder leiding van een ambtenaar van den Prins, die zeer goed Hollandsch spreekt en op zijn Europeesch gekleed is." Ziehier een programma van de stukken, die door de Garaelang-spelers te Arnhem ten gehoore worden gebragt: 1. Screbegan (Krijgslied); 2. Grinoondjing (Meer naar een kant hellend); 3. Birbïl (Drooge bamboe); 4. Soereng Ihrvo (Hoog van hart). 1. Sampakh (Krijgslied); 2.Tjeloendtang(Goedbeschouwd niet zooals 't behoort); 3. Ladhrangmanis (Gepaste trots) 4. Lompong-Keli (Ten allen tijde passend)5. Lekar- Gadoong (Slingerplant); 6. Loro-asmojo (nog te jong om te trouwen); 7. Kondo-Menjocro (Het geschreeuw van den vogel Tjohoon); 8. Singo Mebak (Een tijger die b. v. zijn prooi bespringt). De Javaansche Prins is te Arnhem natuurlijk degreat attraction, zoo meldt men 'aan de N. Rott. Crt. Tot nu toe kende men in het vak der Javaansche frooten alleen Djalma uit de Juif errant en Raden Saleh, en Javaanschen schilder, die iedereen wel eens ontmoet heeft, met zijn naauwe tot boven toegeknoopte zwarte jas met zeer naauwe mouwen, wijden zwarten pantalon, witte das en witte garen handschoenen en een roode Turksche muts op een gelaat, dat volmaakt de kleur van Deventer koek heeft. Het is werkelijk aardig Raden Saleh tehooren praten: „Ik vroeger wild dier geweest, maar Nederland mij mensch gemaakt. Ik nu in Holland bekend als bonte hond. Mijn vrouw geschreid, toen zij het hoorde. Maar nu tevreden mensch." En zoo gaat het door met al den sehil- derachtigen gloed, dien Oostersche beeldspraak aan gebroken Hollandsch geven kan. Maar behalve deze beide, was een Javaansche groote een persoonlijkheid, die bij ons alleen uit de plaatwerken bekend was. Welnu Z. H. Pangeran Hario Gondosiwoyo is een Javaansche Prins in vleesch en been, met al de aangeboren gratie en goede manieren en innemendheid en gemakkelijk heid van beweging, die den beschaafden Oosterling eigen zijn. Hij is geheel op zijn Europeesch gekleed, niet zeer groot van gestalte, en met een zeer intelligent en innemend gelaat. Ongelukkig spreekt de Prins zeer weinig Hollandsch. Zijn zoon, negentien jaar oud, die met hem is en die zijn opvoeding te Batavia genoot, spreekt echter uitstekend Hollandsch, en het is een lust dien jongman te hooren verhalen van zijn zoo onverwacht opgekomen vertrek uit Indië, van zijn reis overland naar Nederland en van hetgeen zijn vader en hij gedurende de reis gezien hebben. Beiden hebben zij de gaven van veel en snel te zien en op te merken, en in den omgang is er geenerlei kenmerk te bespeuren, dat zij niet hun geheele leven in beschaafd Europesch gezelschap doorbragten. Zij drinken zelfs wijn aan tafel, hoewel zij goede Mahomeclanen zijn, tenzij de godsdienstige twijfelzucht zelfs doorgedrongen is tot het Rijk van Solo, voor welks keizerstroon Mangko Negoro, de vader van den Prins, een regtstitel bezit. De collecte, jl. Woensdag op het Zendingsfeest te Wolf bezen gehouden, lieeft f 1165 opgebragt. De opbrengsten der groote Hooilandsverhuringen, die in de maanden Junij en Julij te Giethoorn gehouden worden, staan over de drie laatste jaren tot daar als 100, 48| en 34. In welken gedrukten toestand de landbouw thans over het geheel verkeert, blijkt ook uit het feit, dat jl. Woensdag op de gewone publieke veiling van de Groninger compost te Veendam de hoogste prijs voor de vracht (17700 kilo) heeft bedongen niet meer dan f 66 en van de vracht ier (gier) slechts f 15.50. Nog niet lang geleden werd tot f 108 voor dezelfde hoeveelheid compost betaald en zoo de ier naar evenredigheid. Hetzelfde verschijnsel doet zich in het Noorden ook elders (b. v. te Leeuwarden) voor. Uit Batavia wordt dd. 31 Mei o. a. gemeld: „In militaire kringen alhier loopt het gerucht dat één der inde jongste gevechten op Atsjin gesneuvelde officieren, wiens naam wij onvermeld laten ter wille zijner betrekkingen, op de volgende wijze om het leven is gekomen. Bij het stormloopen, zoo verzekert men ons, was hij met een fuselier gesprongen op de borstwering der vijandelijke benting, in de natuurlijke verwachting van aanstonds door den troep te zullen worden gevolgd. Naauwelijks was hij op de borstwering of hij kreeg een klewang-bouw over liet been; op hetzelfde oogenblik omziende hoort bij aftogt blazen, en ziet hij den troep aftrekken. Onmiddellijk volgde de naast hem staande fuselier dit voorbeeld, zoodat hij zwaar verwond en alleen in handen is gevallen van den vijand, die, na hem eerst deerlijk verminkt te hebben, hem voor de monding van een lilla heeft gebonden, en door deze laatste af te schieten zijn romp onzen aftrekkenden troepen lieeft nagezonden. Wij deelen het feit mede, zooals wij het, overigens uit zeer goede bron, vernomen hebben en vragen van welke der op den regter Atsjin-oever oorlogvoerende partijen gezegd kan worden dat zij de andere tuchtigt?" „Het ramtorenschip Koning der Nederlanden zal, naar men wil, naar Soerabaija vertrekken, ten einde daar dienst te doen als wachtschip. Zegge nu nog iemand dat de Nederlandsche schatkist berooid is, daar zij zich de weelde kan veroorloven een kapitaal van twee millioen op Soera- baija's ree ten anker te leggen voor niets anders dan om het ochtend- en avondschot te lossen. Het tweede ramtorenschip gaat waarschijnlijk naar Singa pore om schoongemaakt te worden, waarmee alligt weêr een 25 a 30 duizend gulden gemoeid zijn. Het nut dier schepen in Indië vat niemand, want dat steeds een gedeelte der bemanning in het hospitaal ligt, zal zeker niet nuttig genoemd kunnen worden." (B. H.) Te Cuisles bij Epernay zijn drie kinderen van kramers, die de markt aldaar bezochten, gaan spelen in een gat, waaruit men zani gegraven bad. Des avonds werden de drie kleinen vermist en toen men ze ging zoeken, bleek het, dat het gat was volgestort en de kinderen onder het zand bedolven waren. Hoewel het den geheelen dag in de nabij heid vol menschen was geweest, had niemand de kinderen hooren schreeuwen. Men kon slechts drie lijkjes opdelven. Het oudste der kinderen was 7 jaren oud. Welke is toch de oorzaak van den Ierschen zomer, dien wij thans hebben? Wel, zei een oud zeeman, als ge een koude kamer en een warme naast elkaar hebt en de deur gaat open, dan is er immers geweldige togt. En als er nu in die warme eens veel vochtige lucht was, dan zoudt ge bij dien kouden storm, door de deur, ook veel neerslag hebben van water, wat men zoo in de natuur regen noemt. Stel nu, (vervolgde hij), dat er in de Noord - poolzeeën eens buitengewoon veel ijs ligt (wat wij niet weten, omdat wij liet niet kunnen gaan zien, maar toch wel waarschijnlijk is, omdat men onlangs ijsbergen gevonden heeft op 48 graden), dan hebt ge ongeveer hetzelfde effect. Da4r veel koude luch, hier veel warme. Bij de minste hitte: verbazende windstroomen en tegenstroomen verdigting van het in de lucht hangende waterschrikkelijke regenbuijen kortom allerlei onregelmatigheden. Er zullen wel andere oorzaken medewerken. Maar waar om zou deze niet een der belangrijkste zijn? De Jagd Zeitung deelt als een bijna voorbeeldeloos feit op dit gebied mede, dat Prins Louis Rohn, in het laatste jagtsai/.oen zijn 50.000ste haas heeft geschoten. Uit eene brochure, dezer dagen uitgegeven door dr.IIugo Werner, landbouw-hoogleeraar aan de Landbouw-academie te Poppelsdorf, nabij Bonn, kan blijken, dat het landbouwen zelfs op wetenschappelijke beginselen, in Duitschland niet altijd voordeel oplevert. De professor is zelf ook land bouwer in practijk, en bij zegt, dat gedurende de laatste zeven jaren dooreengenomen de kosten van den tarwe- verbouw op zijne hoeve de opbrengst van den verkoop der tarwe te boven gingen met 18.32 Mark per hectare terwijl bij den verbouw van rogge de inkomsten door de uitgaven met 43.91 Mark per hectare overtroffen werden. Indien dergelijke uitkomsten over geheel Duitschland waren aan te wijzen, zou het totaal verlies op den verbouw van tarwe en rogge daar te lande over 1878 meer dan 210,000,000 Mark beloopen. De auteur beeft volstrekt geen uitzigt op verbetering, noch door verhooging van prijzen, noch door vermindering der kosten. De laagte der prijzen wordt veroorzaakt door de omstandigheid, dat Rusland en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika eene grooter hoeveelheid granen produceeren dan zij voor eigen behoefte noodig hebben, en bij magte zijn dit voort te brengen tot veel lagere kosten (8 Mark in plaats van 23 Mark per hectoliter) dan in Duitschland kan geschieden, terwijl mede de kosten van vervoer zoo laag zijn, dat ook als deze betaald zijn, Amerikaansche en Russische tarwe in Duitschland met voordeel kan verkocht worden tot minderen prijs dan de productie-kosten van Duitsclie tarwe beloopen. Deze staat van zaken, meent prof. Werner, zal permanent zijn; er is geen hoop dat de tegenwoordige lage prijzen door hoogere zullen opgevolgd worden. Hij raadt daarom den Duitschen landbouwers naauwkeurig boek te houden van hunne inkomsten en uitgaven en zooveel immer mogelijk de verliesgevende bouwerijen in te krimpen, en zich alleen toe te leggen op de verdere afwerpende takken van hun bedrijf. De boeken der Poppelsdorfer hoeve toonen aan dat de verbouw van tarwe en rogge schade oplevertterwijl die van haver, lucerne, roode klaver, beetwortel en groen veevoeder een voordeel opleveren van 26 tot 302 mark per hectare. Een der grootste graanbouwers, -r— zoo niet de grootste, van de oude en de nieuwe wereld, is dr. Glenn in Californië. Zijn grondbezit in het district Colusa beslaat 24,000 hectaren, waarvan 22,500 met graan, jaarlijks opleverende ongeveer 327,000 hectoliter. Brieven uit de Hoofdstad. 6 Juli. Amice, Wat is het? zoo vraag ik mij af, nu ik mij neerzet voor het schrijven van mijn Amsterdamsche kroniek; wat is het, dat ditmaal in mijn goede vaderstad den nauw ingetreden komkommer tijd zoo bijzonder komkommerachtig, dat wil zeggenzoo bitter arm aan kroniekstof, maakt? Is het de ministericele crisis? Het droevig afsterven van onzen Kroonprins? Of de Rotterdamsche Pincoftsiadc? Wat is het? Mysterie! Over de Kabinetscrisis maken wij ons hier niet bijzonder warm. Zoolang de Staatskor niet bepaald merkbaar derailleert en de loo pende zaken op gang blijven, laten we zulke dingen a;m de bewo ners der Hofstad over, die er meer verstand en ook meer pleizier van hebben. Amsterdam ligt te ver van het Haagje, om meer dan heel, heel noodzakelijk is aan de politiek te doen; adres aan onze

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 2