HELDERS€HE
ES NIEUWE1MEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1879. N°.83.
Vrijdag 11 Julij.
Jaargang 37.
„W ij b a 1 d I e n
bet goede."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalJ 1.30.
t franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
HELDER en NIEUWED1EP, 10 Julij.
Wie meenen zou, dat wij reeds au bout waren van
't geen de kermis ons te aanschouwen zal geven, die
vergist zichimmers gisteren middag deed nog een karavaan,
bestaande uit drie groote kermiswagens, ieder met een
rosinant bespannen, zijn intogt in de gemeente; enkele
mannen en vrouwen, die er alles behalve aangenaam uit
zagen, maakten het geleide van die wagens uit. Uit de
raampjes van die ver voerbare woningen zag men tal van
kinderkopjes, die, naar hun gelaatskleur te oordeelen,
langen tijd in een bokkinghang schenen verbleven te hebben.
De arme rosinants hadden vrij wat vermaningen van den
zweep noodig, om die logge, volgeladen voertuigen voort
te slepen. Eindelijk had de karavaan de Poststeeg be
reikt en sloeg zich daar op onder de schaduwen der
hoornen. In een oogwenk waren al de kleinen uit hun
enge bewaarplaatsen geklauterd en bewogen zich vrolijk op
straat; ze schenen dadelijk georiënteerd en gaven de dui
delijkste blijken, dat zij met die nomadische leefwijze vrij
wel vertrouwd waren. Ook het overige personeel, waarbij
moeders met zuigelingen, groepeerde zich nu op de straat.
Wij schatten hun getal op 30 menschen.
Naar wij vernemen, zal deze bende onze laatste kermis
dagen opluisteren met allerlei kunst vertooningen op straat,
met orgelmuziek en zang, en meer dergelijke amusementen,
en zullen de kleinen met bedelen, onder allerlei vorm, de
kermisvreugde der ingezetenen trachten te verhoogen.
Wij veroorloofden ons een kijkje in zulk een ontruimden
wagen, maar kunnen moeijelijk de gewaarwording weer
geven, d e zich van ons meester maakte bij de gedachte
dat in zulk een eng en walgelijk hok tien menschen een
gedeelte van den dag en een ganschen nacht moeten
doorbrengen.
Door den constabel-majoor J. Dekker is voor eene
commissie te Hellevoetsluis met gunstigen uitslag examen
afgelegd voor opper-constabel bij de Marine.
Beroepen te Oudenhoorn ds. B. H. Habbema, predi
kant te Eijerland op Texel.
Beroepen bij de Chr. Geref. gemeente te Alkmaar
ds. J. J. Iinpeta, te 's Gravendeel.
LIEFDE EN ONSCHULD.
Novelle van ELISE LTNHATIT.
{Vervolg.)
Waarom zijl gij in zoo langen tijd niet bij ons geweest,
mijnheer Norring?"
„De dames zullen mij niet bijzonder gemist hebben. Ik had het
in de laatste dagen druk met bet pakken van mijne koffers; mijn
vertrek is bepaald tegen morgen avond."
„Morgen avond? Morgen avond reeds?" Blanche's stem klonk
ontroerd en verschrikt. „Ik meende, dat wij nog een veertien
dagen u hier zouden houden 1"
„Na rijp beraad heb ik besloten, morgen te vertrekken. Gisteren
heb ik den inspecteur den dag mijner komst geschreven; de zaak
is niet meer te veranderen."
Blanche had ras hare vorige bedaardheid herkregen. „En waarom
hebt gij zooveel haast om Waldbühl te verlaten?"
„Men schijnt mij in Triest noodig te hebben. Ik had er in
September reeds moeten zijn."
„Zal ik u eens zeggen, wat u wegjaagt?" Haar blik hing onrustig
rorschend aau haren geleider. „Het is Getiia!"
Hij glimlachte verlegen. „Werkelijk?"
„Durft gij ontkennen, dat gij Genia bemint?"
Eene rilling ging door zijne leden, doch zijne stem klonk
vast en helder toen hij, staan blijvend, antwoordde: „Gij hebt een
zeer scherpen blik, mevrouw, doch voorzeker niet in alle rig-
tiugen, want dan zoudt ge tevens hebben geweten, dat ik niemand
het regt geef, mij over dergelijke punten te ondervragen, zoolang
ik zelf geene aanleiding tot zoodanig verhoor gegeven heb."
Den hiel van haar schoentje boorde zij driftig in het zand, zij
balde de kleine hand maar zij zweeg, langzaam naast hem voort-
wandelende. „Ik heb u onvoorzigtig gekrenkt, mijnheer Norring,"
begon zij, na verloop van eenige oogenblikken, op schier fluiste
renden toon, „maar het was een zorgvolle moeder die tot u sprak.
Beschouwt gij het werkelijk als braaf, eigen gevoel te verloochenen,
zooals gij gedaan hebt, nadat men in eeu meisjeshart genegenheid
heeft opgewekt?"
Zij zag hoe zijn oog stralen schoot, doch gevoelde tegelijkertijd
dat het vol wantrouwen op haar rustte. „Gij gelooft mij niet? Ik
zeg u, als gij in dit uur mee gaat en Eugenie vraagt of z.ij de
uwe wil worden, dat gij geen vergeefschen gang doet!"
„En indien gij ook gelijk hadt, mevrouw, wat ik echter,
vergeef het mij, in weerwil uwer verzekering, onwaarschijnlijk
vind, want ik bespeurde bij Eugenie nooit het geringste blijk van
wederliefde, en zocht en wenschte die bij baar ook niet ik
herhaal, ik zou, indien gij ook gelijk hadt, toch oud en verstandig
genoeg voor ons heiden zijn, om dien gang niet te doen."
„Verstandig, waar er sprake is van liefde?"
„Gij vergist u, als gij meent dat ik waanzinnig op het meisje
verliefd ben. Het is op dit oogenblik nog geen hartstogt, die
alle hinderpalen gelijk nul acht, welke mij aan Genia boeit
bovendien ben ik te oud, en zij is te jong en rein. Thans kan ik
mijn gevoel voor haar nog beheersclien, omdat ik er geen voedsel
aan gegeven heb. 't Zal een aangename herinnering op mijn levens
weg blijven, meer niet. Hoed u echter, mevrouw, het niet te
veranderen in datgene waarvoor gij het houdt. Heb ik eenmaal
het denkbeeld wortel laten schieten, dat Genia niet onbereikbaar
voor mij is, dan zou hartstogt de plaats kunnen innemen van een
kalme neiging, hartstogt, die, als hij onbeantwoord bleef, u
lastig worden en mij misschien rampzalig maken zou!"
Mej. A. Wijn, van Nieuwe Niedorp, heeft na afgelegd
examen eene Rijks-beurs bekomen aan de Normaalschool
te Alkmaar.
De beer J. Meurs Rz., hoofdonderwijzer te Spanbroek,
en zijne eebtgenoote, mej. MeursGreidanus, zijn benoemd
tot directeur en directrice in bet weeshuis der Doopsgezinde
gemeente te Haarlem, ingaande 1 September e. k.
Bij de gehouden herbesteding van bet bouwen eener
bewaarschool te Egmond aan Zee, is het werk aan den
laagsten inschrijver gegund, den heer M. Bonarius te
Alkmaar, voor de som van f 5300.
De Amsterdamsche kruijer van Akkeren, van wien
onlangs door het Politienieuws zulk een loffelijke trek van
eerlijkheid en edelmoedigheid werd verhaald, zal er zeker
wel vreemd van opgekeken hebben. Er is namelijk, zooals
ons bij onderzoek gebleken is, van het geheele verhaal
geen woord waar. Er i3 geen portefeuille met ongeveer
2 ton gevonden; er is geen bankbillet van f 100 aan
geboden en uit edelmoedigheid geweigerdkortom, er is
niets anders gebeurd dan dat de man kruijer is, in de
Spaarpotsteeg woont en voor dezen en genen, ook voor
het Politienieuws, diensten verrigt. (N. v. d. D.)
Een verslaggever, in het Handelsblad de gamelang
besprekende, geeft in overweging om den krijgsmarsch, die
door de Javaansche musici gespeeld wordt, aan te nemen
als krijgsmarsch voor de schutterijen.
Te 's Gravenhage en te Scheveningen heerschte
jl. Maandag, vooral in den namiddag, aan de stations van
den Nederlandschen Rhijnspoorweg groote levendighetd,
veroorzaakt door de vele personen, die van den stoomtram
wenschten gebruik te maken. Ieder deed zijn best een
plaatsje in de sierlijke wagens of op de balcons te bemagtigen.
Door de goede zorgen van de chefs der stations, liep de
dienst zonder liet minste ongeval af en werden, niettegen
staande het beperkte materieel, waarover men te beschikken
heeft, ruim 6000 personen vervoerd.
Aan particuliere correspondenties ontleent deN.Schied.
Crt. dd. 7 Junij jl. uit Cura^ao het volgende:
„Het zonnetje van voorspoed, dat sedert eenigen tijd
ons eiland beschijnt, dreigt wederom tijdig te zullen ver-
Waarom zou hij onbeantwoord blijven? Voorzeker, hartstogt,
zooals <le man dien gevoelt, kunt gij bij een zeventienjarig meisje
niet verwachten, dat zou onnatuurlijk, dat zou onvrouwelijk zijn.
Doch zachte trouwe genegenheid en een teedere tegemoetkoming
aan uwe wenschcn en verwachtingen, zult gij zeker bij Genia vinden."
„En ons verschil van leeftijd, van stand, van godsdienst?"
„Wat het verschil van leeftijd betreft, zult gij moeten toegeven,
mijnheer Norring, dat het tnssclien den vrijheer en mij nog grooter
was. Dat van stand ik geloof niet dat Geuia's vader hare
neiging dwang zou hebben aangedaan, wat het verschil van stand
aangaat; dat zijn ouderwelsche begrippen! Voor 't overige bezit
Genia zooveel eigen vermogen, dat haar leven nooit bekrompen
behoeft te zijn. Eu het verschil van godsdienst? Als het meisje
ook hierin naar haren vader aardt, kunnen er moeijelijk onaange
naamheden voor u uit al te vurige Luthersehe godsdienstoefeningen
voort vloeijen
„Een oogenblikGij spreekt telkens van uw huwelijk met den
vrijheer, alsof het tot voorbeeld en maatstaf zou kunnen dienen.
Weet gij wel, dat ik het nooit gelukkig en ook nooit eenigermate
gepast heb kunnen vinden?"
„Het spijt mij geducht, mijnheer, mij in een gesprek met u
ingelaten te hebben!"
Blanche trok trotsch de schouders op, schortte het kleed hooger
op en scheen alleen verder te willen opwandelen, schoon zy inwendig
door vrees vermeeslerd werd, dat hij haar zou laten gaan.
„Vergeving, mevrouw, 't lag niet in mijne bedoeling u te
beleedigen maar ik koester een zoo groot wantrouwen tegen
uwe raadgeving, dat ik zelf er van schrik. Wees waar, mevrouw
von Osten, ik bid u er omIs het alleen zorg voor Genia's
geluk, die u zóó tot mij doet spreken? Het is onwaarschijnlijk,
dat gij het meisje, na zóó korten tijd, zoo moederlijk bemint. Is
het belangstelling in mijn lot, welwillende gezindheid jegens mij?
Ik heb het gevoel nog altijd maar niet kuuneu onderdrukken, dat
ik u in den eersten tijd onzer kennismaking onverschillig was, ja,
dat ge mij om mijne mismaaktheid bclngchelijk vondt. Zoo ik
een andere reden uwer handelwijze kon veronderstellen, zou ik
uwe liefde en welwillende gezindheid wantrouwen, zóó echter
ik zie geen reden ik vind tr geene, moet ik u gelooven.
Vergeef mij!"
Hij vermoedde niet, hoe innig Blanche op dit toestemmend woord
gewacht had; hij zag niet hoe driftig zij het aangreep, ten einde
niet werkelijk te moeten gaan.
„En gij zult mijn arm kind niet teleurstellen? Wilt gij dat
beloven?"
Norring streek wet beide handen driftig door het dikke haar,
zooals bij altijd deed, als bij bijzonder opgewonden was; zijne
lippen beefden, hij antwoordde niet.
Zij wandelden langs den parkmuur van het klooster, boven
welken de donkere kruinen der olmboomen uitstaken. Hier en
daar fladderde een vleermuis door de zwoele lucht; uil het
bosch klonk het dof geroep van een uil. Daar waar de lengte
zijde van het park eindigde, lag onmiddellijk de hooggelegen kerk
met haar overwulfden, met trappen voorzienen ingang.
De ingenieur ging, als ware hij vermoeid, op den ondersten trap
zitten, terwijl zijn hevig ontroerd gelaat door het licht der bliksem
stralen, die door de lucht schoten, werd beschenen.
Blanche begreep hem niet meer. Ongeduldig zag zij hem aan.
Zooveel z.warigheden, zooveel tegenwerpingen, waar zij verwacht
had, dat de eenvoudige burgerman met beide handen zou toegrijpen
„Als men den ernstigen strijd schuwt, mevrouw, dan zendt men
kleine tirailleur-afdeelingen vooruit, die mogelijk den vijand doen
duisteren: de terugkeer van Guzinan Blanco in Venezuela
zal het sluiten van de havens van Coro en Maracaïbo
wel ten gevolge hebben, waardoor de handel ten onzent
tot zijn vorige beperktheid zal worden teruggebragt.
Guzman is voor 't oogenblik, onder genot van p. m.
125,000 francs vergoeding voor onkosten, op reis naar
Europa, om urgente zaken te regelen en daarna, met vrouw
en kinderen weergekeerd, zich definitief te Caracas als
president te vestigen.
Nogtans waagt hij wel iets, met zoo spoedig te vertrekken,
want te Valencia en Puerto Cabello stoken zijne ontrouw?
vrienden, door wangunst aangezet, op nieuw onrust en ver
warring, wat den president tijdens zijn afwezigheid wel
eens ten val zou kunnen leiden.
Men verzekert hier, dat Guzman voornemens is naar
's Gravenhage te reizen, met het doel de Nederlandschc
regering persoonlijk voorstellen te doen betreffende den
verkoop van Cura9ao aan Venezuela, en dat, mogt deze
koop hem niet gelukken, hij zekerlijk alle mogelijke
maatregelen zal nemen, om den handel der onzen te fnuiken.
Een der hoofdmotieven voor het moederland, om Cura^ao
tot de West-Indische koloniën te behouden, is zeker het
vooruitzigt op de doorgraving van de landengte van Panama.
Deze doorgraving is van het grootste gewigt voor de
kolonie, want als dit reuzenwerk zal tot stand gekomen
zijn, dan zal Cura<;ao door zijne beroemde haven, welke
ongetwijfeld de beste is in de geheele Antillen, een rust
en wachtplaats worden voor de schepen en een algemeen
entrepot voor de goederen, welke naar de Stille Zuidzee
of vandaar naar Europa zullen verzonden worden.
Door de heeren Ilbyne Co. is met de regering van
Venezuela een contract aangegaan tot het leggen van een
overlandsche en onderzeesche telegraaflijn, uitgaande van
Caracas langs de steden Petare, Guarenas, Guatire, Rio
Chico, Cupira en eenige andere plaatsen, tot regt tegen
over het 'eiland Trinidad, waarmede zij vereenigd wordt,
om in communicatie te worden gebragt met het buitenland.
Wij hopen, dat nu ook spoedig onze West-Indische bezitting
Cura<jao door een onderzeeschen kabel met Venezuela en
zoodoende met het moederland vereenigd worde."
terugtrekken. Gij zijt hardnekkig in uwen aanval ik zeg u
daarom, dat dit alles maar een spiegelgevecht was, en de ware
grond mijner weigering dieper ligt. Waarom ik u dien niet noemde?
Ik beefde er voor terug, een zeer zwarte stip mijns levens voor
vreemde oogen te ontsluijeren. Gij dwingt er mij toe."
Blanche werd door een angstig gevoel aangegrepen. Zouden hare
plannen werkelijk schipbreuk lijden?
„Teen ik jong was, mevrouw von Osten, beminde ik reeds een
maal, en werd bedrogen
„Ik weet hetGenia weet het
„Wat gij echter niet weet, is, dat ik tengevolge daarvan eenige
jaren mijns levens ineen krankzinnigengesticht heb doorgebragt."
Somber glimlcgchend zag hij Blanche aan, die verschrikt een
schrede terugdeinsde. „En weet ge, wat mij wcêr genas? 't Was
de ontembare trots, die mij beheerschtc, ofschoon misschien wel
oindat ik geene reden had, trotsch te zyn." Hij bedekte de
oogen met de hand en vervolgde met moeite, zichzelven als ware
't tot mededeeling dwiugende: „Met kort gesneden haar, in het
kleed der krankzinnigen van dat gesticht te Brünn wandelende,
liep ik, zonder dat ik iets van mijn toestand wist, za?ht bij mij-
zei ven prevelende, in den Inin heen en weer; daar zag ik, dat
eene jonge dame, waarschijnlijk de bloedverwante van een der
verpleegden, in een lioschje zich ging verschuilen, out, met mede
lijden en ontzetting op het. gelaat, mij voorbij te laten gaan. 't Was
het medelijden, mevrouw, dat men voor het leelijke reptiel toont,
medelijden vol huivering en afschuw. Van dit oogeublik af wist
ik, dat ik krankzinnig was, en mijn trots zeide mij, dat ik het
niet langer niogt zijn. Ik dwong mijn brein helder te zijn, en ik
genas, schoon zeer langzaam."
„En en Blanche wierp een zijdelingschen blik op zijn
gelaat, waarop diepe droefheid te lezen stond, „is geenp instorting
te vreezen?"
„De artsen waren van gevoelen, dat dit onwaarschijnlijk is, als
ik mij hoed voor nieuwe teleurstellingen in de liefde." Hij was
gaan opstaan en stond nu in eene rechte houding voor haar.
„Dezelfde trots echter zou de liefde voor.Genia in mij verstikken,
alsof zij mij nooit hadde bezield, zoo ik ooit een harer blikken
met minachtend medelijden op mijne niet schoone gestalte zag
rusten. En ik ben wantrouwend zooals gij zoo pas hebt onder
vonden even wantrouwend als trotsch; ik zou dien blik gevoelen,
ook zoo ik hem niet zag."
„Ik weet,, dat gij in Eugenie's oogen niet leelijk zijt. Gij kunt
mij gelooven als ik dat zeg." Innerlijke voldoening klonk in havo
stemdeed het haar genoegen, dat zij voor een enkelen keer iets
waars kon verzekeren
„Ik verkies niet, dat men mij schoon vindt, maar ik wil ook
niet veracht worden omdat ik het niet ben. Gij weet waarschijn
lijk niet, mevrouw, wat het zeggen wil, veracht le worden door
hen, die men bemint?"
Hij boog zich meer naar haar toe; zij beefde bij de plotseling
tot haar gerigte vraag. Het duurde een p^os, eer zij gejaagd, half
onverstaanbaar antwoordde:
„Natuurlijk weet ik dat niet! Welk eene vraag! Doch het is laat,
meneer Norring, breng mij naar huis. Het weerlichtik ben bang!"
Het was donker toen zij op het slotplein aankwamen. Gierend
huilde de wind om de tinnen van den ouden burgt, krakend
slingerde de poort achter de binnentredenden in de hengsels. De
dennen van het woud bogen en zuchtten, de losgerukte bliksem
afleider slingerde kletterend tegen hel dak, zoodat de kraaijen
schuw in de losgebrokkelde schietgaten wegdoken
{Wordt vervolgd.)