welke nader liet vermoeden bevestigen, dat men in den
persoon van Willem Joosten den werkelijken dader gevat I
lieeft. Met name is thans diens beweren, als zou hij den
nacht, waarin de moord plaats had, tehuis zijn geweest,
onwaar gebleken. Eén getuige heeft verklaard hem op weg
te zijn tegengekomen.
Togen den persoon, die den 21 Julij 11. te Delft
den heer de Bruyn Kops en diens zoon verwondde en
deswege voor de Regtbank te 's Gravenhagc teregtstond,
is door den officier van justitie eene celstraf van drie
maanden en eene geldboete van f 8 geëischt. Uitspraak
Dingsdag a. s.
De man verklaarde zóó dronken te zijn geweest, dat hij
zich niets herinnerde. Daar hij zelf oorzaak is, dat hij in
dien toestftnd verkeerde, zal hem dit wel niet als verzach
tende omstandigheid worden aangerekend(Arnli, Crt.)
Men is gewoon elkander na te spreken en na te
schrijven, en zoo is het langzamerhand als een feit aange
nomen, dat gevangenen het beter hebben dan soldaten.
De heer Muilemeister, adjunct-kommandant van het huis
van verbetering te Hoorn, geeft in de N. Rott. Crt. een
schets van de voeding der gevangenen, waaruit blijkt, dat
die bewering, in dit opzigt althans, zeer ongegrond is.
De gevangenen eten met graagte wat van het voedsel der
soldaten overschiet, en hun spijzen zijn in gehalte en hoeveel
heid veel geringer. Bovendien worden zij in de laatste tien
jaren veel strenger behandeld, ofschoon niet vergeten wordt
dat zij menschen zijn. De heer Muilemeister brengt hier
mede in verband de vermindering van het getal recidivisten.
Men schrijft aan de N. Rott. Crt. uit Utrecht:
„Bij al wat door den geest onzer eeuw, den geest van
vooruitgang en verbetering, verdrongen werd, is er eene
aloude instelling in onze grijze bisschopstad, die zich niet
als de ti-ekschuiten en diligences, als de walmende
oliepitten en stinkende vetkaarsen heeft laten verdringen.
Ten spijt van dag- en weekbladen, van aanplakborden en
„volgeadverteerde" muren, wordt de betrekking van stads
omroeper hier nog steeds in eere gehouden. En het is
geen sinecuur, die beti'ekking van stads-omroeper 1 Inte
gendeel. Dagelijks ziet en hoort men den titularis in de
straten zijn ambt uitoefenen; dikwijls zelfs meermalen per
dag //roept hij om."
Hij is een verblijdend verschijnsel, die man! Waar hij
komt, daar is men zeker lagehende gezigten te zien. Of
het de last der jaren is, dan wel het besef zijner zware
verantwoordelijkheid, die hem drukt, men weet het niet;
maar zeker is het, dat „de oudste menschen zich niet
herinneren" Pieterse ooit regtop te hebben zien gaan.
Misschien wordt de scheeve hoek, dien zijn ligchaam
vormt, veroorzaakt door de zwaarte van het koperen bek
ken, dat altijd aan zijne linkerhand bengelt. Dat bekken
is zijn trots! De baker van een eersteling schept niet
meer behagen in haar speldenkussen dien pronk van
de kraamkamer dan hij in zijn glad gepolijst, helder
spiegelend, koperen bekken. Met den hoogsten ernst neemt,
hij de sigaar uit den mond en drie slagen met den ivoren
knop van zijn stok op de metalen schaal doen ieder, die
in zijne nabijheid is, stilstaan of aan de deur komen, om
met aandacht naar hem te luisteren. Dan, met eene
krachtige stem dezelfde van vóór 25 jaren en met
een flux de bouchc, die menig publiek spreker hem zal
benijden, verkondigt hij den volke, en in het bijzonder
aan „al wie gading heeft," wat er op den „viscliafslag"
zal verhandeld worden. Is er elft, dan stelt hij eene
enkele maal zijne stadgenooten, die gewoon zijn hem deze
als „twaluf" te hooren aankondigen, te leur en roept:
„elluf." Dit wekt dan nog meer den lachlust, dan wan
neer hij „twaluf" hadde geroepen. Maar uitbundig is de
vrolijkheid, als hij bekend maakt, dat er tong verkocht
zal worden. Dan in plaats van na het. gewone prelu
dium den naam van dien visch uit te roepen steekt hij
zijn eigen vleeschelijke tong uit en wijst daarnaar plegtig
met den ivoren knop van zijn stok.
En welk een tong geeft hij te zienAls men haar niet
uit den mond van een omroeper zag hangen, zou men
geneigd zijn haar voor een ossentong te houden. Na zijn
gesprek houdt met de zeenimfen; ora zijne arbeiders schijnt bij zich
ten minste niet sterk te bekommeren. En gij meent werkelijk, dat
hij terstond „ja" en „amen" zal zeggen, als gij hem midi* verlis
om niet minder verzoekt dan zijne vrouw aan u te geven."
„Ik ben op moeijelijkheden van zijn kant voorbereid, doch ik hoop
ze te kunnen overwinnen!"
„Vooral daar gij geen aanspraak op haar vermogen maakt, in
geval dit het moeijelijke punt mogt zijn! Gij, rijken, zijt wat te
benijden! Niemand schrijft zoo ligt zelfzuchtige bedoelingen aan u
toe: maar of bet mij ooit zal gelukken, den vader myner aan
gebedene er van te overtuigen, dat het niet zijne handelsstoom-
booten en pakhuizen zijn, die ik zou wensclicn te huwen, maar
zijn levendig, aanminnig dochtertje, dat mogen de Olympische
goden weten
„Vergeef mij, Eugeen, zoo ik heden niet in staat ben, naar de
liefdekwellingen van een ander te luisteren. Ik sidder van zorg en
angst, dat ik Genia nog in het laatste oogenblik zal verliezen!"
„Hm, pathetischIk ben maar blij, dat Lacietta geen pathos
van mij verlangt ik zou er volkomen onmagtig toe zijnMaar
de grond, waarop gij staat, schijnt u niet bijzonder te bevallen!
Geluk op uw onderneming, Percy, oude jongen je weet, boe
goed ik 't meen?"
Amberg schudde zijn vriend warm de hand en verwijderde zich
met zijn gewone reuzenschreden.
Op de uiterste punt van een der molo's, wier bovenbouw men
juist begonnen was met hardsteen te beklecden, stond Norring, met
den treurigen blik gerigt op de nog altijd woelige zee. In het
bassin was wel de kracht der golven gebroken, maar daar buiten,
aan gene zijde van den havendam, raasden ze des te woedender,
cn hel witte schuim vloog verre over de diga.
Vaste mannenscbreden naderden. Hij keerde zich om, en liet den
blik met opzettelijke koelheid op den jongen man rusten, die, op
militaire wijze groetend, vóór hem stond.
,,'t Zou mij zeer aangenaam wezen, meneer Norring, zoo u mij
eenige minuten woudt sehenken, om u ongestoord te kunnen
spreken."
„De zee zal als getuige, ons, denk ik, wel niet hinderen de
werklieden bevinden zich op een vrij grooten afstand
„Ik weet niet of gij op de vraag, die ik tot u te rigtcn heb,
reeds voorbereid zijt door mevrouw uwe eclitgenoote
„Wat ik u verzekeren mag, aarzel maar niet, om direct tot de
kern der zank door te dringen. Ik weet, waarin deze bestaat! Gij
zijt van gevoelen, kapitein von Warren, dat ik mijne vrouw nu lang
genoeg gehad heb, en het nu tijd is, dat ik haar aan u afsta
en wel met zoo weinig spectakel mogelijk en zonder veel tegen
werpingen Is dit niet zoo?"
Er klonk een zoo onverbloemde spot in de onverschillig daar
heen gesproken woorden, en zetelde zoo scherp om de mondhoeken
van den spreker, dat Warren moeite had, kalm te blijven.
Wordt vervolgd.)
„beginsel van cle spreekkunst" eenige oogenblikken aan de I
buitenlucht te hebben blootgesteld, roept hij deze of gene
vrouw toe: „Buurvrauw zij je 't assieblief is an je buur-
vrauw zeggen assieblief!" en stapt met bet lakoniekste 1
gezigt verder, om op den hoek der volgende straat dezelfde
en nog andere aardigheden te herhalen.
Me n zal toestemmen, dat de man mits met mate
genoten vermakelijk is, vooral wanneer men daarbij
denkt aan het echte, onvervalschte TTtrechtsche dialect, dat
hij spreekt, of liever schreeuwt. Behalve door eene
affreuse, niet weer tc geven uitspraak van cle a en de e,
kenmerkt zich dit dialect vooral cloor het weglaten van cle
t, daar waar zij volstrekt niet gemist kan worden, en het
gebruik er van op plaatsen waar hare tegenwoordigheid in
het minst geen vereischte is. Wanneer iemand, die het
Utrechtsch dialect volkomen magtig is, in den eersten
persoon sj reekt. dan „staat" of „valt" hij met een t, ter
wijl hij „zit" zonder die letter.
Maar niet altijd is onze omroeper zoo grappig! Soms,
als zijne rede aanvangt met: „Aar is verlore!" clan kan
men het hem aanzien, dat hij de boosheid der menschen
kent en er aan twijfelt of het arme dienstmeisje haar
gouden broche die gedachtenis van have moederwel
zal terugkrijgen; dan merkt men, dat. hij wel zou willen
roepen: „Er is gestolen een schoothondje van eene oude
jufvrouw, met wit haar en korte pooten." En wanneer
hij, op een donkeren winter-avoncl, als gejaagd door cle
straten rent, gevolgd door een troep jongens en vrouwen,
dan leest men het op zijn bekommerd gelaat, dat zoo pas
eene beangste, schreijende moeder bij hem was, die hem
bad cn smeekte zich toch te haasten; „haar kind, haar
lieveling is zoekEn hij haast zichIn een oogenblik
weet men liet in cle geheele stad, en hij moedigt de jongens
aan: „Zoek, jonges! zoek! Een goeje belooning, jonges!
Maar al kreegie niks, denk is an je eige moeder!" En
voort gaat het weer, altijd denkende aan de moedersmart,
waarvan hij getuige was. En als hij aan eene gracht komt,
dan ziet hij angstig regts en links of nog niemand komt
aanloopen met het kinderlijkje, want hij weet het: verloren
kinderen worden zoo dikwijls slechts wedergevonden
op den bodem van dat water!"
Het Rott. N.blad begint de beschrijving van den
brand te Serajewo, welke stad,, zooals onze lezers uit
vorige berigten weten, voor een groot deel verwoest is,
met cle volgende regelen:
„Hoog verheven boven clen spiegel der zee, half ver
borgen achter hemelhooge bergen, vriendelijk gelegen aan
het kleine riviertje de Miljatzka, dat haar in twee bijna
gelijke helften verdeelde, welke door negen bruggen met
elkander verbonden waren, strekte Serajewo, de hoofdstad
van Bosnië, sinds onheugelijke tijden tot woonplaats aan
eene nijvere bevolking, die niets liever wenschte, dan ver
van den maalstroom der staatkunde, rustig te mogen leven
van het brood, dat haar arbeid haar zoo ruim in den
schoot wierp.
Bijna onbekend, vergeten cloor geheel Europa, leefde
men er stil en tevreden, tot op eens de Russisch-Turksche
oorlog de aandacht meer. clan ooit op liet Oosten vestigde
en Bosnië, door graaf Andrassy's politiek, eene provincie
werd, die de eerzucht, zoo niet cle hebzucht, opwekte van
drie magtige rijken: Oostenrijk, Rusland en Turkije. Steeds
een deel uitgemaakt hebbende van Turkije, waarvan het
eene zelfstandige provincie in het noordoosten van het
Rijk vormde, wekte het door cle magt, die Rusland in die
streken dreigde te krijgen, weldra de begeerlijkheid van
Oostenrijk op en het halfvergeten Bosnië werd een twist
appel voor de Oostersche mogendheden, om eindelijk, hoe
wel in naam aan Turkije blijvende, ten buit te vallen aan
Oostenrijk.
Nog is het geen jaar geleden, dat Oostenrijk, na een
hardnekkigen kamp met de inwoners, voor het eerst zijne
vanen plantte op clen toren van Serajewo; nog leeft in cle
harten der bevolking de verbittering voort over dat binnen
dringen der Oostenrijksclie troepen, al moet men ei'kennen,
dat die bezetting niet geheel zonder gunstige gevolgen
gebleven is; maar toch begon men zich allengs te gewennen
aan wat men noemde: de vreemde overheersching. Reeds
begonnen zich de sporen uit te wisschen, die achtergebleven
waren van den strijd, als blijk hoe weinig de bevolking
er mede ingenomen was, dat men haar gerukt had uit cle
vergetelheid, waarin zij zoovele jaren geleefd had, toen zij
plotseling in den namiddag van Vrijdag 8 dezer ten 6 ure,
opgeschrikt werd door drie kanonschoten, die met hun
zwaar gebulder verkondigden, dat een buitengewoon gevaar
dreigde.
Lang behoefde men niet te vragen naar cle beteeken is
van dat ongewone signaal; er was brand, en wel in zulk
eene mate, dat het raadzaam was, dat ieder zich zoo spoedig
mogelijk in veiligheid stelde, en nog had de nacht zijne
schaduwen niet over het aardrijk gespreid, toen Serajewo
reeds eene vuurzee was, waarbij aan geen blusschen te
denken viel.
Uren in clen omtrek was cle hemel bloedrood gekleurd
en de met sneeuw bedekte toppen der bergen leverden in
dat phantastische licht een schoon doch ontzettend schouw
spel op. Helder, alsof het dag was, spiegelden zij zich in
den kleinen stroom, die vreedzaam zijn weg vervolgde, als
wist hij wel, dat het toch niet baten zou, of hij zich al
uitstortte over dien poel van vuur, waarin schatten op
schatten werden vernield."
Een der leden van de firma H. C. V. Co., in effecten
te Rotterdam, had jl. Donderdag morgen omstreeks 9 uur,
bij het afhalen van aangeteekencle brieven, het ongeluk,
een van deze te verliezen, waarin zich 10 bankbiljetten
af1000 bevonden. Voor het terugbezorgen is f 1000 uitgeloofd.
Te Wijhe is cloor den landbouwer E. van den Berg
van 't Hengeveld, het eerste naar het Deensche systeem
bereide vat boter ter markt gebragt. De kwaliteit dezer
boter werd ten zeerste geroemd. Het vat werd gekocht
cloor den lieer D. H. Maas, boterhandelaar aldaar.
Als eene zeldzaamheid kan worden medegedeeld, dat
door het zoontje van den ontvanger te Holterhoek in den
tuin is gevangen een rood-gele of oranjekleurige mol.
De landbouwers D. H. en B. D. te Doniawerstal
hebben een ijskelder laten maken; die proef is gelukkig
geslaagd. Stukken ijs van meer dan 1 dM. dikte worden
uit den kelder gehaald en met het grootste succès in de
molkenkelders aangewend.
Menige zeebader en menige strandbezoeker heeft, niet
zonder eenigen afkeer, vaak de slijmachtige massa's opge
merkt, die bij stil weder in het zeewater rondzwemmen en
bij ebbe in menigte op het strand achterblijven. Wij hebben
nooit opgemerkt, dat men te Scheveningeti van die kwallen
profijt trekt. Toch ware dit te doen. Uit die walgelijke
dieren, welke den bader te regt eenige vrees inboezemen,
is toch niet alleen een goede mest te winnen, maar ook
zuivere vischlijm.
De kwal-visscherij bevelen wij dus ter overweging en
toepassing aan. (D.)
Een spreekwoord zegt„Men weet niet hoe een
koe een haas vangt."
Dezer dagen is echter het geheim opgelost, en wel bij
den landbouwer C. J. V., te Schiebrock. Een 14tal koe
beesten liepen door elkander, sprongen en dansten alsof ze
zooals een ooggetuige zeicle de grande chaine uit
cle „quadrille des lanciers" uitvoerden.
De oorzaak van die verwarring was, dat een haas hen
in hunne rust was komen storen en nu maakten zij geza
menlijk jagt op clen haas, tot hij eindelijk oncler den poot
van een der koebeesten clen dood vond.
Hiermede was cle rust in de koeijenfamilie hersteld en
tevens, voor hen die er bij tegenwoordig waren, het raad
sel opgelost, dat hierboven is geplaatst.
Waarschuwing. Volgens annonce in het Nieuws
van den Dag van gisteren, blijft J. H. Fiers. Ohocolaterie-
Fram^aise, Villa Marignon tc Soestdijk, niettegenstaande
cle reeds tegen hem openbaar gemaakte klagten, voortgaan
het publiek allerhande aanbiedingen te doen. De waarde
dier aanbiedingen kan uit het onderstaande blijken.
Den 27 Februarij 11. zond ik hem voor eene aanbieding
'van vier stuks photographiën, benevens een lot in de
leening der stad Milaan, de gevraagde gelden per post
wissel; bij het gedane aanbod waren de datums der
toekomstige trekkingen van genoemde verlotingen aange
wezen en de uitbetaling der te vallene prijzen verzekerd.
In vijf weken tijds niets ontvangende, zelfs op twee
aanvragen geen antwoord, bedreigde ik hem bij een derde
rappel met aangifte bij de politie, en nu ontving ik ten
laatste de photographiën, benevens een bon, goed voor een
vijfde certificaat aandeel, origineel lot stad Milaan. Serie 2909,
No. 82. De waarde der photographiën daarlatende, als
mede het verschil tusschen een aangeboden lot en een
gezonden 5 certificaat aandeel, wil ik alleen aantoonen,
welke schandelijke zwendelarij met dat lot, of liever
aandeel lot, is geschied.
Na cle laatstelijk plaats gevonden hebbende trekkingen
der stad Milaan, liet ik te Amsterdam onderzoek doen en
welk antwoord ontving ik nu? „Het lot van Milaan is
reeds in April 1872 uitgeloot, vermoedelijk met 10francs."
Wat moet men nu van deze bedriegelijke handelwijze
zeggen? In Maart 1879 een lot als deugdelijk nit te geven,
dat reeds in April 1872 is uitgeloot?
Ieder zij dus op zijn hoede en gewaarschuwd.
Holterhoek. L. A. van der Brugh,
12 Augustus 1879. Rijks-Ontvanger.
plncoffs Ontmoet. De uitgever van het Huis
gezin ontving, onder dagteekening van 23 Julij 11., uit
Germantown Clinton (County Illinois, Vereenigde Staten
van Noord-Amerika) van een abonnc op de Catholieke
Illustratie 0. a. het volgende schrijven:
„Onlangs ontmoette ik op eene stoomboot een bejaard
lieer; aan zijn gebroken Engelsch en Duitsch herkende ik
spoedig een Hollander. Hij verhaalde mij, in Rotterdam
en in 's Gravenhage zeer goed bekend te zijn, handel op
Afrika gedreven te hebben, lid der Eerste Kamer te zijn
geweest en een magtigen invloed op zekere partij in het
land te hebben gehad. Verder liet mijn medereiziger zich
niet uit en toen ik hem vroeg, wat hem bewoog in het
hartje van Amerika te reizen, sprak hij van onaangenaam
heden, die hij met lastige lui gehad had. Overigens scheen
hij zeer goed op de hoogte van de Hollandsche litteratuur,
den handel en de wetten. Zijn juiste naam is mij ont
schoten ik geloof Pinkerof of zoo iets.
Ik verhaalde hem, dat ik sedert twintig jaren in het
zuiden van Illinois woon, zeer weinig omgang met Hol
landers meer heb en geene andere tijdschriften of couranten
lees dan de Catholieke Illustratie. Mijn medereiziger ver
haalde mij echter, dat u nog andere geschriften uitgeeft,
0. a. een courant, het Huisgezin. Is dat zoo, zendt ze mij
dan toe. Kunt ge ook raden, wie mijn reisgezel mag
geweest zijn hij had Holland eerst sedert korten tijd
verlaten, zeicle hij mij voldoe clan ook in dezen aan
mijne nieuwsgierigheid."
Tot zoover de briefschrijver. De uitgever heeft zich
gehaast om zijn correspondent o. a. de nummers van clen
loopenden jaargang van het Huisgezin toe te zenden. Zijne
nieuwsgierigheid naar zijn medereiziger „Pinkerof" zal
daardoor, gelooft de uitgever, volkomen bevredigd worden.
Een middel tegen overbevolking, in de kippen-
wereld wel te verstaan. Om kippen, die tegen den zin
van haar baas broeijen willen, daarin te keer te gaan, bindt
een oolijke Duitscher haar een stroowisch op den rug.
De kippen loopen dan van het nest weg om te beproeven
zich van dien last te ontdoen, en vergeten onder hare
vruchtelooze pogingen daartoe de zorg voor hare nakome
lingschap. Een paar dagen daarna beginnen ze weder dapper
te leggen.
In een Fransch landbouwkundig blad wordt melding
gemaakt van een nieuw soort ploeg, die door electriciteit
in beweging wordt gebragt.
Het berigt van den dood van Paulina Lucca, in
Fransche bladen medegedeeld, heeft zich niet bevestigd.
Zij vertoeft in Zwitserland en denkt niet aan sterven.
Men verhaalt, dat toen de onlangs overleden tooneel-
speler Charles Fechter te Londen woonde, de Prins van
Wales hem dikwijls een bezoek bragt en zelfs in mimiek
en grimeering les van hem ontving. Op een goeden dag
drong de Prins, zijne vorderingen in de kunst willende
toonen, de vertrekken der Engelsche Koningin binnen, als
een Londensch bedelaar. De grap slaagde nog beter dan
bij dacht, want de Koningin, hem niet herkennende, trok
verschrikt aan een schelkoord en gelastte de toegeschoten
bedienden onmiddellijk den „indringer" weg te leiden.
Het kostte nog moeite de Koningin er van te overtuigen,
dat de „indringer" een Prins was.
Onder de personen, die onlangs naar Chislehurst
kwamen, om van hunne deelneming bij het overlijden van
Prins Napoleon blijk te geven, behoorde ook generaal
Schramm. Men wil, dat de 95jarige grijsaard eens als
jongeling op het slagveld van Friedland door Napoleon I,
schijnbaar stervende, werd gevonden. „Waarom weent
ge?" vroeg Napoleon, die tranen zag vloeijen. „Omdat
ik sterven moet zonder het tot den rang van kapitein te
hebben gebragt!" was het antwoord van den luitenant.