IIELDERSUIIE EN NIEIIWEDIEPER COURANT. Nieuws- Advertentieblad voor Hollands Noorderïwartier. 1879. N°. 123. Zondag 12 October. Jaargang37. „W Ij huldigen het goed e." Verschijnt Diugsdag, Donderdag t AbaunemcuUprijs per kwartaal Zaturdag namiddag, franco per post J 1.80. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: M O L E N P L E I X X°. 163. Prijs der Advrrtentiën: Van 1regels 00 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plantsrnimte berekend. Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-lndië. Laatste ligting 's avonds 6 uur. HELDER en NIEUWED1EP, 11 October. Woensdag 15 dezer begint de winterdienst op den Hollandschen IJzeren Spoorweg. Treinen vertrekken van liier 6 u. 20 m., 9 u. 11 m., 1 u. 8 m. en 6 u. 45 m. treinen komen aan 9 u. 43 m., 12 u. 36 m., 7 u. 18 m. en 10 u. 52 m. Des Donderdags vertrekt ten 8 u. 5 m. een markttrein naar Schagen en des Vrijdags en Zaturdags naar Alkmaar op datzelfde uur, welke laatste trein ten 4 u. 4 m. bier weder terugkeert. Dezer dagen was Z. M. de Koning met eenige heeren op de jagt in de Hoog-Soerenscbe bosscben onder Apeldoorn. Tegen den middag verscheen ook II. M. de Koningin, vergezeld van eenige dames, op liet jagtterreinde jagt word voor een korten tijd gestaakt en allen gebruikten een déjeuner in de open lucht, dat door schoon weder begunstigd werd. Later werd de jagt hervat en smaakte Z. M. het genoegen een' prachtige hinde te schieten. De minister van Oorlog, in overweging nemende, dat de toestand van 's Rijks financiën het noodzakelijk maakt de uitgaven voor het leger tot het strikt noodzake lijke te beperken, heeft bepaald, dat dezen winter bij de verschil lende regimenten infanterie slechts zooveel man schappen onder de wapenen zullen gehouden worden, als voor de inwendige- en garnizoensdienst noodzakelijk is. Bij de grenadiers en jagers zullen ongeveer 700, bij de overige regimenten infanterie ongeveer 600 man onder de wapenen blijven. De overige miliciens worden van 1 November tot 1 Maart a. s. met verlof gezonden. Beroepen naar Hoorn op Texel ds. J. J. Elil Weurdinge, predikant te Midlum; te Zuid-Zijpe ds. J. Herderschee, th. dr., predikant te Rossumte Groot-Schermer ds. H. G. Kist, predikant te Andijk. Bij beschikking van den minister van Koloniën is o. a. de heer P. Backum Pastoor, hoofdonderwijzer te Harenkarspel, ter beschikking gesteld van den gouverneur- generaal van Nederl. Indie, om te worden benoemd tot onderwijzer 3de klasse voor de dienst daar te lande. Benoemd tot directrice aan de Bewaarschool te Burg op Texel mejufvrouw W. S. Kalf, te Schagen. 6) HESJE VAN DEN LOMI'ENMOLEN. Naar het Hoogduitsch van W. IIeimbcbg. (Vervolg.) Boven in het slot scheen nog laat in den nacht het licht in de kamer der oude barones. Zij zat achterover in haar stoel geleund, en hare handen speelden met den witten zakdoek op haren schoot. «En gij zegt, Army sprak zij vragend tot den jongen officier, die tegenovei haar zat, «tante Stontheim heeft zelve den wensch te kennen gegeven, dat Blanka ons hier bezoeken zal?" «Neen, lieve grootmama, dat is te veel gezegd." antwoordde deze: «tante Stontheim is eene zonderlinge vrouw; zij zegt eigenlijk nooit wat zij weuscht; zij sprak er over, dat de vermoeienissen van den winter Blanka verzwakt hadden, en vroeg mij, of de lucht onzer bosscben versterkend was; waarop ik natuurlijk, den wenk verstaande, aanstonds onze gastvrijheid aanbood." «Zeer voorbarig, mijn waarde Army! Ik moet bekennen, hier in dit ledige, eenzame slot aan eene jonge verwende dame eenigszins een geuoegelijk leven te verschaffen, schijnt mij eene moeielijke zaak toe. Het is onbescheiden van tante Stontheim, uw aanbod aan te nemen en dat nog wel voor die Blanka! Zij kan later haren vader verhalen, hoe men in het slot Dcrenberg gasten weet te ontvangen." De oude dame lachte bitter. Army zweeg; hij zag naar eene mug, die om de lamp fladderde. «Hoe ziet zij er toch eigenlijk wel uit, die Blanka?" vroeg de grootmoeder, na eenig stilzwijgen. Army's gelaat verhelderde zich. «Hoe zal ik u haar beschrijven, grootmama? Ik kan u alleen zeggen, dat Blunka eene buitengewone verschijning is; men wordt verblind, als men haar voor de eerste maal ziet, en hoe meer men haar ontmoet, hoe meer zij iemand aan zich boeit." «Dat is de taal eens verliefden," sprak de oude dame koel; «zooveel ik weet, had zij nooit aanleg eene schoonheid te worden." Army werd gloeiend rood onder de koude blikken der groote zwarte oogen. «Zij is ook eigenlijk niet schoon; zij heeft zoo iets «Genoeg!" Wel de oude barones hem ongeduldig in de rede; «zeg mij liever, hoe denkt men over de verhouding van tante tot Blanka, en wat heeft deze te hopen «Zij gaat door voor de eenige erfgename harer tante. Veel harte lijkheid heb ik echter gedurende mijn veertiendaagsch verblijf, bij het Kerstfeest en den verjaardag van tante, tusschen die beiden niet kunnen bespeuren." De baroner haalde minachtend de schouders op. «Hebt gij uwe moeder het heugelijk berigt van het te wachten bezoek reeds medegedeeld?" «Neen, noch «aan mama, noch aan Nelly; zij waren niet alleen de kleine uit den molen was bij haar." «Natuurlijk! Het is onbegrijpelijk. Ik heb eens voor altijd ver zocht van hare tegenwoordigheid verschoond te blijven, en des niettegenstaande is zij de eerste en de laatste bij uwe moeder en zuster, die in haar een engel van schoonheid en goedheid zien. Maar, Army, waar ter wereld zal deze Blanka logeren? Door wie zal zij bediend worden?" «Ik had aan de kamer naast de uwe gedacht, grootmamaen de torenkamer zou tot zitkamer kunnen worden ingerigt." «De torenkamer? Nooit!" riep de oude dame vertoornd uit; Het dempen van een gedeelte der binnen- en buiten gracht te Hoorn is aangenomen door den lieer Jb. Zeijlemakcr te Hoorn ad f 123,700. - - In het begin dezer eeuw zoo wordt aan bet Handelsblad geschreven - zag men van Maandag des ochtends tot Vrijdag des middags trouw een oud en eerbied waardig man met zijne niet al te verlokkelijke uitstalling, hoofdzakelijk bestaande uit gelapte ketels, roes te messen en scharen, spijkers, platen en prenten en wat meer tot het vak behoort, uitgestald tusschen de tegenwoordige Halvemaansteeg en Blaauwbrug te Amsterdam. Zijn kostbare negotie werd des avonds in eenige manden gepakt, en na met een oude tabaksmat tegen weer en wind te zijn beschut, achter een der wachthuisjes aan de zorg der goed toeziende nachtpolitie overgelaten. O]) een goeden achtermiddag kreeg onze vriend een bezoek van een ouden heer, die, na zijn kostbaren handels voorraad eenige oogenblikken te hebben doorsnuffeld, met. merkbaar welgevallen zijn oog vestigde op een oud gehavend schilderstukje. «Wat moet dat plankje kosten, koopman?" was de vraag. «Voor u een daalder, mijnheer," antwoordde de koopman. «Ik geef je een schelling en niets meer." «Onmogelijk mijnheer," was het antwoord. Onze oude kunstliefhebber verwijderde zich. Niet lang daarna kwam hij echter weêr terug, en wilde den koopman het gevraagde ter hand stellen. De eigenaar van zijn kant echter begreep terstond, dat de man wat al te vlug van een schelling op een daalder terugkwam, hij weigerde dus het bod, voorgevende, reeds een ander liefhebber te hebben gevonden, en hij dus eerst zijn compagnon eens over deze zaak wilde spreken. Na lang loven en bieden echter werd de koop afgesloten en ging onze oudheidkenner met zijn stuk, dat hij nu met f 12.50 had betaald, naar huis. Eenige jaren hierna kon men hetzelfde schilderijtje zien bij den baron van Brienen op de Heerengracht, die het voor de som van f 16,000 had overgenomen, om na verloop van 3 of 4 jaren wegens sterfgeval aan een Engelsch Museum te worden overgedaan voor de aanzienlijke som van f 62,200. Het stukje is een echte «Jan Steen" en stelde den schilder zeiven voor in beschonken toestand in een bordeel haar buitendien reeds bleek gelaat had in dit oogenblik een bijna spookachtig aanzien. Army zag haar verschrikt aan. «Zooals gij wilt, grootmama!" «Schik dat met uwe moeder!" liet zij er haastig op volgen, «laat Blanka zitten, waar zij wilDe torenkamer blijft gesloten, zoolang ik leef. Begeef u nu ter rust! Morgen spreken wij elkander nader." Army kuste hare hand eu ging heen. Buiten op den corridor scheen de maan door de kleine ruiten der hooge ramen helder op den witten marmeren vloer. «Nog altijd het oude liedje," mompelde hij«wat heeft dat nu weêr te beteekenen met dat torenkamertje? En ik had mij zoo voorgesteld, het voor Blanka in te rigten «Voor Blanka!" Hij hield een oogenblik op; zijne gedachten vlogen terug naar de groote stad, naar de deftige villa met de hooge spiegelruiten en de met bloemen getooide veranda; daar, boven op de tweede verdieping, achter de fijne kanten gordijnen, rustte zij nu zeker en sliep. Hij trad zijne kamer binnende vensters waren geopend, en de lucht voerde hem een stroom van geuren te gemoet; hij zag naar buiten in het door de maan be schenen park. Hij herinnerde zich dien winteravond, toeu hij in deze zelfde kamer vertoefd had, nog onbekend met het leven, beangst voor de toekomst, en hoe hem toen de oude spreuk voor den schoorsteen zoo verrassend hoop en levensmoed gaf. «Vertrouw gerust op God, geluk is dan uw lot." Was het geluk hem reeds ten deel gevallen? O, neen; het geluk zelf nog niet, maar toch de hoop er op. In den geest bevond hij zich bij tante Stoutheim, in haar sierlijk salon. Hij was, op de uitnoodiging der oude dame, de Kerstdagen te D. komen doorbrengen, en toen hij haar de hand kuste, die zij hem ter verwelkomiug toereikte, had hij niet zeer vriendelijk gezien. Hem werd thee gediend, eu een gevoel van onuitsprekelijke ver veling beklemde zijne borst. Op eens was de deur opengedaan, en zweefde een meisjesgestalte de kamer binnen. De kroon aan den zolder wierp haar verblindend licht op een wezen, aan een elf gelijk, gehuld in een kleed vnn bleek groen krip, waardoor fijne, marmerwitte schouders zigtbaar werden, en over bet blanke smalle voorhoofd glinsterde het goudkleurig haar, dat langs deu rug nederviel in zware, weelderige vlechten. Hij was opgesprongen en staarde haar aan, alsof hij eene geestverschijning zag. De jonge dame wierp den prachtigen ruiker van witte camelia's op de tafel, ijlde hem voorbij, en begroette hare tante. «Agnèse!" klonk het in zijn binnenste; «de schoone Agnèse Matliilde uit de familiezaal t'huis!" «Is bet reeds zóó laat?" vroeg hare tante, een onderzoekenden blik op de bekoorlijke gestalte werpende, en toen op hem wijzende, zeide zij «Lieve Blanka, uw neef Armand van Derenberg, die gedurende de feestdagen onze gast zijn zal!" De jonge dame, met hare donkere oogen, had een vlugtigen blik op hem geworpen; hij staarde haar nog steeds aan; hij kon niet anders; voor hem stond immers zij, de schoone Agnèse Matliilde, alsof zij zoo uit haar vergulden lijst getreden wasJa zeker, hij had zich zeer linksch gedragenhet bloed steeg hem nog gloeijend heet naar boven, als hij daaraan dacht. Toen had hij, op verzoek zijner tante, haastig toilet gemaakt, en was met de dames in een prachtig rijtuig uitgereden, was eene vorstelijk verlichte zaal binnen- achter het paneel leest men eenige toepasselijke regelen, die ik hier liefst achterwege laat. Naar het Vaderland verneemt, heeft de heer Chatwood te Londen het voorstel tot het houden van een wedstrijd met brandkasten, hem door den heer L. Vogel te Middel burg gedaan, met aangenomen. Hij wil alleen om f 6000 wedden, terwijl de winner die gelden aan de algemeene armen te Arnhem moet afstaan. Men schrijft uit Schiedam, dd. 6 dezer: «Dat landbouw en veeteelt zich tegenwoordig in geen al te grooten bloei verheugen, weet iedereen. Algemeen hoort men dan ook klagen over slechte tijden en geleden verliezen. Het spreekt van zelf, dat men ook hier, in het zoogenaamde spoelingsdistrict, niet vrij blijft van rampen. De longziekte vertoont zich hier thans weinig. Een enkel geval mag zich nu bij den een, dan bij den ander al eens voordoen, groot is dat getal toch niet. Als een klein staaltje van de verliezen, die hier nu en dan eens geleden worden, diene het volgende: Een vetweider uit den omtrek kocht in het voorjaar 27 magere ossen a f 160; na ze dezen zomer gemest te hebben werd hem nu f 125 per stuk geboden. Den volgenden dag verkocht hij ze voor f 127. Als men nu nagaat, dat genoemde landbouwer een half uur gaans van de stad woont, en hij dus zijne spoeling over de Maas moet vervoeren, dan valt het ligt, 's mans verlies te berekenen. Nog van een ander voorval waren wij getuigen. Voor eene schuit koemest, die wij andere jaren voor f 40 zagen verkoopen, werd nu betaald f 14, zegge 14 gulden. De reden van dit alles ligt voor de hand. Vooreerst heeft het vee door de aanhoudende regens veel geleden en is dus weinig gegroeid. Ten andere wordt de Londensche markt, waarheen nog al wat vet spoeling-vee ging, thans van Amerikaansch vee overstroomd." De N. Rott. Crt. behelst een uitvoerig artikel van professor dr. S. Mayer, hoogleeraar in het strafregt te Weenen, over de cellulaire gevangenis te Rotterdam en over de kwestie der eenzame opsluiting in het algemeen. Hij spreekt daarin met lof over hetgeen op dat gebied in Nederland wordt gedaan. Men ontleent aan dit stuk het volgende: getreden, en had met Blauka gedanst; hij had haar verteld, dat er t'huis in het slot een portret in de familiezaal hing, dat haar sprekend geleek, en waarvoor hij als knaap uren lang had gestaan, zonder zich ooit aan het aanschouwen te kunnen verzadigen. Zij had toen gelagchen, en hem gezegd, dat zij wel lust had de proef te nemen en er naast te gaan staan, om te zien, of het niet veel meer inbeelding was dan werkelijke gelijkenis. Trouwens, die oogen, die diep treurige oogen, bezat zij nietwel waren zij ook donker, maar die onbegrijpelijke smart lag er niet in; hoe was dit ook mogelijk? Was zij niet zóó jong, zóó vrolijk, zóó gevierd! Hij volgde haar met zijne blikken, toen zij hem in den dans voor- bijzweefdc; als een goudkleurige sluijer omgaf het loshangende haar het bleeke gelaathij kon zich niet verzadigen aan dien wou dervollen tooi; hij benijdde elk, die met haar danste, en verheugde zich in het vooruitzigt van den heiligen avond, om welken te vieren hij toch eigenlijk gekomen was, cn die men zeker stil in den huiselijkcn kring zou doorbrengen. Maar juist daar was zij hem het minst bevallen; niet, dat zij er minder bekoorlijk had uitgezien zeker nietde gouden sluijer lag zoo wonderschoon op het donkerblaauw zijden kleed de lichten van den kerstboom weefden schitterende vonken daarin, maar de vrolijke lach, die een gelaat eerst waarlijk betooverend maakt, ontbrak; de innige kerstvreugde miste hij geheel in Blanka's zwarte oogen. Daarop volgde het eene feest het andere, en eindelijk moest hij vertrekken, hoe zwaar het hem ook viel. Hij bad zijne tante, spoedig terug te mogen keereu, en in den borstzak zijner uniform droeg hij, in een sierlijk étui van juchtleder, een geschenk zijuer nicht dit was zijn kleinood geworden; want daarin lag een lange lok rood, zacht vrouwenhaar. Zij gaf hem op zijn verzoek het haar al schertsend, opdat hij zou kunnen vergelijken, welk het meest goud kleurig was, dat op het portret in de familiezaal, of het hare. Army stond nog aan het geopende venster in het donkere vertrek hij haalde het étui te voorschijn en beschouwde in het maanlicht de haarlok, die van boven en van onderen sierlijk met een blaauw zijden lintje was vastgemaakt; hij drukte ze aan zijne lippen, en heerlijke beelden der toekomst kwamen hem voor den geest; hij zag zich weder gevestigd in het slot zijner vaderenzij stond naast hem in den zomernacht; hij hield den arm om haar heen geslagen, en het lokkige hoofd rustte aan zijne borst; buiten op het eenzame voorplein murmelde weder na langen tijd een frissche fontein, nieuw vrolijk leven aankondigende. Hoe schoon was dez.c droom der toekomstMaar het was immers slechts een droom; en de werkelijkheid? Army huiverde; zij stelde hem eischen, die hem deden terugschrikkendeze vervelende, ongelukkige werkelijkheid. Waar zou hij de middelen vinden, om voor de schoone gast de treurige armoede in het slot Derenbcrg te verbergen? Dat geld, o, dat booze geld! Hij zag droomend naar het park. De nachtwind was opgestoken en ruischte door de boomen. «Het is tijd om te gaau slapen," zeide de jonge dweeper. Met zachten tred verliet hij de zaal en zocht zijn legerstede op. In den droom verscheen hem de schoone Agnèse Mathilde. Zij stond vóór hem in een zilverkleurig zijden gewaad, cn daarover lag een gouden sluijer; zij zag hem met hare groote, treurige oogen aan en hief waarschuwend de hand omhoog «Let daarom op de kleur van 't haar, En is dat rood, dan dreigt gevaar." klonk het in zijn oor.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 1