HELUERSCHE
EN NIEUWEDIEPEI 00IIKAIVT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1879. N°. 130.
Jaargang 37.
Woensdag 29 October.
„Wij huldigen
het goed e."
Verachijut Dingsdajr, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal
a t franco per post
J 1.80.
- 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN 163.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 00 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail Daar Oost-lndië.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEUYVED1EP, 28 October.
Eene groote menigte vulde jl. Zondag avond de Nieuwe
Kerk der Hervormde gemeente alhier, om het laatste woord
te hooren van haar scheidenden leeraar, dr. J. C. Pool.
Naar aanleiding van de woorden. Hand. 18 21a:
„Hij nam afscheid van hen," bepaalde de heer Pool zijn
talrijk gehoor bij wat leeraar en gemeente voor elkander
zijn geweest.
De vertrekkende schetste het veelomvattende van den
werkkring van den predikant en dat men zelfs met den
besten wil niet voor alles in staat en tot alles bekwaam
kan zijn; gaarne erkende hij in veel te zijn te kort gekomen,
maar ook dat men niet altijd billijk en juist oordeelt
over het werk van den predikant.
Aan den anderen kant mogt hij gewagen van veel goeds,
't welk in de gemeente aanwezig was en door hem
in vele opzigten, en ook nog in de laatste dagen, op
treffende wijze ondervonden.
Volgens spreker moest geroemd worden de barmhartig
heid, welke bij vele gelegenheden wordt beoefend.
Verder wenschte de scheidende ook die offervaardigheid
op kerkelijk gebied, opdat vooral in deze dagen de belangen
van het godsdienst-onderwijs naar de eischen des tijds
kunnen geregeld worden.
Ten slotte wekte spreker op tot liefde jegens God, als
den grondslag voor al wat edel en goed is.
Eindelijk werden hartelijke woorden van afscheid gespro
ken tot den kerkeraad, kerkvoogden en ambtgenooten, en
niet het minst tot zijne tegenwoordige en vroegere
leerlingen.
Aan de vereenigingen, door den heer Pool alhier
opgerigt, werd het goede toegewenscht en vooral kracht
van bestaan.
Na het uitspreken van den zegen, werd den vertrekkenden
leeraar toegezongen Psalm 134 3.
De heer J. Rinner, godsdienstonderwijzer alhier, vierde
gisteren, met zijne echtgenoot, het zilveren feest hunner
echtverbintenis. De kerkeraad der Hervormde gemeente
en vele leerlingen toonden hunne belangstelling, ook door
1S) LIESJE VAX DE\ L0MPE\M0LE\.
Naar liet Hoogduitsch van W. IIeimbubg.
(Vervolg.)
Boven in het slot kwam men nog lang niet tot rust. De jonge
verloofde had zich wel is waar in hare vertrekken teruggetrokken;
het was alles zoo haastig, zoo onverwacht gekomen. Zij liet zich
trouwens de vleijerijen der oude barones welgevallen, en luisterde
naar de vriendelijke woorden van Army's moeder; toen werd zij
zoo moede en sloot zich op in haar kamer. De liefelijke lach ver
dween van het schoone gelaat, en Sophie, hare kamenier, had eene
zeer ongemakkelijke gebiedster te bedienen.
Eindelijk zat zij in haar nachtgewaad aan haar schrijftafel, en
vloog de pen over het papier, terwijl de trekken om haar mond
bitter verdriet teekenden.
In het woonvertrek beneden sloeg Army's moeder hare armen
om zijn hals en staarde in zijne van geluk stralende oogen.
„Mijn lieve, beste jongen," fluisterde zij, „moogt gij gelukkig
wordenHet is zoo snel gegaan, en gij zijt nog zoo jong, God
zegene u!"
De oude barones stond vóór haar, juist toen de jonge man zijne
lippen op den mond zijner moeder drukte.
„Army," begon zij, blijkbaar geërgerd over dit beloon van harte
lijkheid, „gij weet, wat gij nu het eerst te doen hebt. Gij reist naar
tante Stontheim en vraagt formeel om Blanka's hand, en dan zal
al het andere, hoop ik, zich vanzelf schikken. Aan Blanka's vader
schrijft gij slechts; met dien mensch zullen wij, hoop ik, in ieder
geval niet in aanraking komen."
„Zeker, grootmama," viel hij haar met zachte stem in de rede.
Hij naderde Nelly, die in een grooten leunstoel gehurkt, de handen
voor de oogen hield„kleine," sprak hij zacht, „hebt gij geen
vriendelijk woord voor mij?"
„Och, Army," snikte zij, „ik ik schrikte zoo, toen ik u zamen
zag, en het bedroeft mij zoo, dat
„Maar, Nelly, het is toch voor ons allen zeer gelukkig, dat het
zoover gekomen is, en ik heb Blanka zoo lief
„Heeft zij u ook lief?" vroeg zij ernstig, zijne hand vattende,
„weet gij dat zeker?"
„Maar, kindlief! denkt gij, dat zij mij zonder dat zou willen
trouwen? Zij die zoo schoon en gevierd is?"
Nelly schudde het hoofd en zag haar broeder met betraande
oogen aan.
„Ik stelde mij alles zoo geheel anders voor," fluisterde zij.
„Kleine gekkin!" sprak hij, en streek haar zacht liefkozend over
hare lokken. „Maar, niet waar Nelly, het is toch heerlijk, dat ik
zoo gelukkig ben?"
Zij lachte door hare tranen heen en verliet toen schielijk het
vertrek. Buiten klonk het eerste rollen des donders van het nade
rend onweêr in dc zwoele lucht.
„Nelly is ziek, vrees ik," sprak hare moeder bezorgd, „hare
handen waren gloeijend heet."
„Och kom, zij is in een kwaden luim; zij mokt, omdat haar
Liesje naar hare meening, vandaag niet vriendelijk genoeg bejegend
is," verklaarde de oude barones wrevelig. „Ik wed, dat zij reeds
naar den molen geweest is, en het onnoozele kind om verschooning
gevraagd heeft: het is waarlijk ongehoord."
„Zij scheen er vnndaan te komen, toen zij ons zoo onverwacht
stoffelijke blijken, en legden daardoor het getuigenis af,
hoezeer 's mans werkzaamheid in deze gemeente wordt op
prijs gesteld.
Het Zweedsche barkschip Anna, kapitein Wallenius,
in de Buitengronden van Terschelling vastgeraakt, is door
het ligten van den bovenlast vlot gekomen en door een
sleepboot naar onze haven gebragt.
De kapitein Riesz, overgeplaatst van het 6de regiment
infanterie bij het 7de, is geplaatst bij het 4de bataillon van
genoemd korps, alhier. Genoemde officier zal voorloopig
aan de krijgsschool voor officieren gedetacheerd blijven.
De 1ste luit. de Wijs, van het 7de regiment infanterie
is overgeplaatst bij het regiment grenadiers en jagers.
Naar wij van goederhand vernemen, blijft de heer
R. C. Dijksterhuis aan de inrigting van onderwijs van den
heer Ilissink alhier werkzaam.
De heer D. Watjon, hulponderwijzer alhier, is als
zoodanig benoemd te Wormcrveer.
Aangenomen het beroep naar Groot-Schermer door
ds. H. G. Kist, predikant te And ijk.
Bedankt voor het beroep naar Amsterdam door
dr. A. II. de Ilartogh, predikant te Rotterdam.
De heer D. G. Jelgersma, doctorandus le Leiden,
staat op de voordragt voor leeraar in het Latijn en Grieksch
aan het Gymnasium te Amsterdam.
Benoemd tot stationschef te Nuenen Tongelree de
heer II. L. J. Paravicini di Capelli, thans stationschef te
Veenwouden.
De kapitein-luitenant ter zee C. II. Bogaert, chef
van de torpedo-dienst, en de luitenant ter zee lste klasse
H. van den Mandele zijn door het departement van Marine
belast met het bijwonen der proeven met torpedo's, die te
Antwerpen door den Amerikaan Leer voor een commissie
van Belgische officieren genomen worden. De proeven,
door den Amerikaan genomen, moeten aanvankelijk uit
muntende uitkomsten hebben gegeven. De torpedo, voorzien
van een schroef die door een kleine gasmachine op de
waterlijn bewogen wordt, en van een roer, dat met het
eleetrische station op den wal in verbinding blijft, beweegt
zich met groote naauwkcurigheid en snelheid naar zijn
doel, dat bij de proeven 6 tot 800 meter uit den wal lag.
Ook bij nacht slaagden de eerste proeven volkomen; een
torpedo werd toen o. a. tusschen twee pontons door-
ontmoette; overigens, moet ik bekennen, en Blanka vindt het ook,
grootmamadat gij veel te lomp jegens het meisje waart."
Op dit oogenblik doorkliefde een helle bliksemstraal de lucht,
gevolgd door een zwaren donderslag.
„Misericordia, welk een weer! riep bevend de oude dame, op
wier lippen het scherpe nntwoord door den schrik bestierf, „zou
Blauka ook bang zijn?"
Daar vloog de deur open en in het ruime witte cachimiren kleed
stond de jonge dame plotseling midden in het vertrek; zij hield de
handen voor de ooren en zag angstig in het rond.
„Ik ben zoo bang," sprak zij huiverend, en liet zich in den stoel
vallen, die Nelly zooeven verlaten had.
Army ijlde naar had.' toehij zag haar bleek gelaat en vatte hare
koude kleine hand.
„Ik zou om niets ter wereld altijd hier willen wonenvervolgde
zq, en stampte met haar klein voetje heftig op den grond.
„Waar wilt gij dan wonen, mijn kind?" vroeg de oude barones
verwonderd.
„Dan wonen?" herhaalde verbaasd de jonge dame, die voor een
oogenblik haar angst totaal vergeten scheen te zijn. „Wel, lieve
grootmama, meent gij dan, dat Army en ik ons hier zullen be
graven? Neen, niet waar, Army? Wij gaan eerst reizen en wat van
de wereld zien; ik ken nog geen der groote badplaatsen, Ems,
Baden-Baden, dan Zwitserland, Italië verbeeld u eens Italië,
waar gij mij gister nog zooveel van verteld hebt, en dan, als wij
dat alles gezien hebben, zoeken wij een plekje uit, waar het ons
bevalt, om te wonen." Zij zweeg opeens, want een nieuwe bliksem
straal en donderslag deden het oude slot op zijne grondvesten
schudden.
Army hield de hand zijDer verloofde vasthij stond regtop naast
haar en luisterde naar oen wegstervenden donder; de oude dame
echter naderde het jonge paar met een gelaat, waarop de hoogste
verbazing te lezen stond, terwijl hare schoondochter angstig luisterde
naar hetgeen die kleine mond zeide, als iets dat van zelf sprak.
„Wij zullen wel daar moeten wonen, Blanka," sprak nu de jonge
man kalm, „waar tante Stontheim het verkiest."
„Neen, nooit!" antwoordde zij driftig, „ik wil hier in dit oude
slot niet eens begraven wordenik ben nog jong, en wil het leven
genieten; Army! gij zult mij gelijk geven. Hier wonen? Nooit
of nimmer! Tante is te verstandig, zij zal dit niet van mij vergen
neen, zeker niet," voegde zij er bevestigend bij.
„Zeker, Blanka, wij zullen reizen, maar onze vaste woonplaats
heeft tante te bepalen."
„En wanneer zij Derenberg kiest, dan dan ga ik niet mede;
ik verzeker u, ik ga niet mee; het is hier veel te stil; ik zou
sterven in deze eenzaamheid."
„En zoudt gij mij hier alléén willen laten?" vroeg Army zacht
en bukte zich, om haar aan te zien. De toon was schertsend, maar
klonk toch eenigszins angstig; „en gij hebt mij straks in den tuin
nog verzekerd, dat gij slechts gelukkig zoudt zijn, waar
Zijne stpm daalde tot zacht fluisteren.
Een heftig hoofdschudden was het antwoord. „Neen, neen," riep
zij daarop; „zoo meende ik het niet, Army! Mijn weinigje vrijheid
laat ik mij niet ontnemen, het zou mijn dood zijn, als ik dage
lijks door de koude hooge gangen loopen en in het donkere park
uitzien moest."
„Als echter uw aanstaande echtgenoot wenscht dat gij hier blijft
vroeg de oude dame met ingehouden adem; hare handen grepen
gestuurd, op onderlingen afstand van niet meer dan 600 a
800 meter en op eenige honderden meter uit den wal
gelegen. De koers van het kleine vernielingsvaartuig kan
door rigtmiddelen, daarop aangebragt, van den wal beoor
deeld worden; deze rigtmiddelen bestaan des nachts uit
lichtende punten. Door het Russische gouvernement is
het geheim van de inrigting dezer tordepo's van den uit
vinder gekocht.
Aan het artikel „Herfstgedachten," voorkomende in
de Westfriesche Crt., ontleenen wij de volgende regelen:
„Maar nu ruischt de herfstwind door de bladeren;
behoedzaam maakt hij er hier en daar een los, dat dwarrelend
naar beneden valt, maar die behoedzaamheid schijnt wel
ingetoomde kracht en 't is of hij fluistert: „Straks zal ik
anders te werk gaan; ik kom met mijn gezellën en plunder
dit woud en gier ik met sneeuw en stormen in mijn armen
door de naakte stammen over de kleurlooze vlakte: „het
gras verdort, de bloem valt af en al deze heerlijkheid
gaat voorbij!""
Ziedaar, zoo dacht ik, lezer, een beeld van het leven.
Ook door de tinten en kleuren dezer veelzijdige bedrijvig
heid trilt het weemoedig herfstlied. Menig menschelijk
leven, vol jeugd, schoonheid en hoop is als een roos, die
ontbladerd wordt: één voor één vallen de bladeren af en
niets dan de dorre- rozenbottel blijft over. Er zijn genoeg
gebogen gestalten, gerimpelde gelaatstrekken, zilvergrijze
haren, schraapzieke handen, dorre harten, schorre stemmen,
verbleekte schoonheden, om deze waarheid te staven. Hier
schijnt de zon der fortuin nog slechts met bleeke stralen
daar rukt de stormwind van den volksgunst één voor één
de lauwerbladen af van den roem, die een vroegere windvlaag
kwistig had aangebragt; ginds gaat een man, die letterlijk
een ruïne vertoont van hetgeen hij vroeger was.
Maar dit is het ergste nog niet. Wel kunnen een groot
fortuin, uitgestrekte bezittingen in het oog van menigeen
een menschenhoofd met een stralenkrans van ongenaakbare
grootheid omringen; wel kan een schitterend talent als een
afgod worden bewierookt; een hooge, krachtige gestale, een
indrukwekkend voorkomen, een gelaat vol edele lijnen met
een zacht en sprekend oog kan iemands heerlijkheid zijn,
maar er is ook een heerlijkheid van edeler aard, waarmee
de herfstwind speelt; een kroon van kostbaarder goud, die
van de slapen wordt genomen. De heerlijkheid eener vrouw
krampachtig de plooijen van haar kleed.
„Hij zal het niet wenschen," riep zij bartstogtelijk en sprong
overeindhaar lief gelaat had een dreigende uitdrukking aange
nomen en haar voet stampte hevig op het tapijt; geen spoor was
er meer van de minzaamheid van dien avond. De eigenzinnigheid
vertoonde zich op eens in hare hatelijke gedaante, en hare stem
klonk scherp en ruw.
„Het is belagchelijk, inderdaad belagchelijk," ging zij voort, „de
vrouw als eene slavin te behandelen en tegen haar te zeggen, daar,
waar uw man zich gelukkig gevoelt, moet gij het u noodwendig
ook doen, en doet gij het niet, dan is liet uwe zaak te zien hoe
gij u redt! Army kan en zal mij zoo niet behandelen: ik heb
hem mijn woord gegeven de zijne te worden, het ligt aan hem,
mij gelukkig te maken, maar hier kan en wil ik niet wonen."
„Blanka," riep hij, en zijue groote oogen zagen verschrikt het
jonge meicje aan, dat straks ouder duizend liefdesbetuigingen zijne
verloofde geworden was.
„Blanka! ik bid u, houd op! gij zijt opgewonden van angst en
schrik." Hij schelde en bragl haar naar haar stoel terug. „Een
glr.s water," beval hij den binnentredenden Hendrik.
De oude dame zag als versteend naar de verloofde van haren
kleinzoon. Zou dit kleine wezen al hare kostelijke plannen in duigen
werpen? Zou zij eveuals vroeger hier eenzaam, levenZju zij van
dien schitterenden rijkdom niet genieten? Zich niet koesteren in
de stralen, die een frisch, vrolijk leven hier zou verspreiden?
Ontsteld viel zij op een stoel en sloeg een donkeren blik op den
jougeu oflicier, die juist het glas water uit Hendrik's hand aannam
en het zijne verloofde toereikte.
Plotseling klonk een flaauwe kreet uit het belendend vertrek.
„Nelly," riep de jonge barones ontsteld, en verdween door de
kamerdeur. „Kind, wat scheelt u toch?" vroeg zij angstig, terwijl
zij zich over het op de sofa liggende meisje heenboog en de hand
op haar brandend voorhoofd legde.
„Och, zij is vreeselijk, mama, zij is vrecselijk!" snikte het kind
„mijn Army, mijn lieve, goede Army! Zij heeft hem niet lief,
mama, geloof mij."
„Heb maar geen zorg, liefje!" troostte de moeder zacht; „zq is
slechts wat nukkig; alles zal nog wel teregt komen."
„Neen, neen, mamaO, toen ik haar oauzng, schoot mij de oude
kroniek te binnen, en het vers over het roode haar. Och! dat zij
weer wegging, van avond nog, en maar nooit, nooit weêrkwam!"
Liefkozend poogde de moeder het opgewonden meisje tot bedaren
te brengen; haar hart was zelf zoo vol angst! De bleeke vrouw
boog het hoofd en hare oogen vulden zich met tranen. Nelly sliep
onder de troostredenen harer moeder in. Het was een onrustige,
koortsachtige slaap, maar toch liet de bezorgde, bleeke vrouw haar
dochtertje alleen. Zij had immers nog een kind, haar Army. Voor-
zigtig zag zij om den hoek van de deur; de oude dame en de
schoone verloofde waren verdwenen maar daar, in de diepe venster
nis, stond hij nog, haar lieveling, en staarde naar buiten. Zij
naderde hem, en de baud op zijn schouder leggende, sprak zij zacht
„Army!" Hij keerde zich om en zag haar vragend aan. Zij zweeg,
maar hare oogen bleven met een angstig onderzoekenden blik op
het schoone, trotsche gelaat gevestigd.
„Wees gerust, mama!" zeide hij haastig, hoewel met eenigszins
onvaste stem, „zij is een bedorven kind, eeu zeer bedorveu kind,
maar zij heeft mij lief zeker, ik weet het; zij zal zich ver
anderen; het spijt haar immers al, dat zq zoo driftig werd,"