HELDERSCHE
EN NIELIWEOIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1879. N°. 139.
Woensdag 19 November.
Jaargang 37.
„W ij liuldi^en
het goed e."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalJ 1.30.
0 w franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
Prijs der Adverten11 ënVan 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEUWED1EP, 18 November.
Gisteren avond werd in Musis Sacrum eene vergadering
gehouden van de leden der districts-afdeeling van Eigen
Hulp, onder presidium van den waarnemenden voorzitter,
den heer Spanjaard. De begrooting van ontvangsten en
uitgaven voor 1880 werd goedgekeurd. Mede werd aan
genomen het voorstel van het districts-bestuur, dat voort
aan aan elk der leden het Orgaan der Vereeniging zal
worden toegezonden, tegen betaling van 10 cents per jaar.
De meerdere kosten zullen uit de districts-kas worden
vergoed. In 't Orgaan zullen voortaan dan ook de mede-
deelingen en berigten van 't districts-bestuur en die der
Winkelvereeniging uitsluitend worden opgenomen. Van liet
bedoelde Orgaan van Eigen Hulp zullen in het vervolg
per jaar 24 nommers verschijnen, en zal de inhoud zoowel
aangenaam als nuttig zijn.
De hier gevestigde Visscherij-Maatschappij den Helder
mag zich bij voortduring in een gewenscliten bloei ver
heugen. Zij heeft op de werf van den heer T. Pauw,
te Muiden, weder twee botters laten aanbouwen, waarvan
gisteren middag reeds één, H. No. V, in de haven kwam,
om spoedig door een zesde, H. No. VI, te worden gevolgd.
In antwoord op het voorloopig verslag der Tweede
Kamer ter zake van de begrooting voor 1880 deelt de
minister van Marine o. a. mede, dat tegen de vereeniging
der rijkswerven van Willemsoord en Amsterdam overwegende
bezwaren bestaan. De bestaande werf te Amsterdam is thans
ter naauwernood voldoendemen zou dan aan de noordzijde
van het IJ een nieuwe werf moeten aanbouwen, die ettelijke
millioenen zou kosten en dan nog zou men Willemsoord
als maritiem etablissement niet geheel kunnen missen.
Voor een paar dagen viel een matroos aan boord
van het stoomschip Zilveren Kruis, liggende alhier, uit de
marsra op de verschansing, daaraf op den kielligter en
eindelijk op een vlot. Uit- en inwendig zwaar gekneusd
werd hij naar het Marine-Hospitaal gebragt, alwaar hij,
zoo men verneemt, in zorgelijke omstandigheden verkeert.
Beter kwam er gisteren morgen een andere matroos,
aan boord van denzelfden bodem, af. Deze viel van het
jaaghout in het bassin. Na een oogenblik onder water
te zijn geweest, kwam hij weer boven en zwom, alhoewel
hij een jekker en zeemanslaarzen aanhad, als een rat naar
den wal en vischte toen nog naar zijn muts.
Gaarne maken we opmerkzaam op achterstaande
annonce, waarbij een optreden alhier van het Tvroler zang
gezelschap wordt aangekondigd. Het succès, dat dit gezel
schap in Neêrland's hoofdstad ondervindt, doet ons verwachten,
dat ook hier de noodige belangstelling zal worden gewijd
aan deze vereeniging van artisten.
22) LI ESJE VAN DEN LOMPENMOLEN.
Naar het Iloogduitsch van W. Heimburg.
{Vervolg.)
Zij lachte. „Zult gij ooit het beeld uwer bruid vergeten
vroeg zij, en de zwarte oogen schoten stralen uit hun brandenden
gloed. „Zeker niet! Evenmin vergeet de hertog van li. Leonore
van Derenberg, want hij heeft mij liefgehad, Armyvan het oogen
blik af, dat hij mij voor het eerst zag. Hij was toen nog
Erfprins; mijn man stelde mij ten hove voor; er werd juist een
feest gevierd ik weet niet meer ter eere van wie; en toen ik
door de bonte menigte, die de helder verlichte zalen vulde, aan
den arm uws grootvaders vooruit trad, dewijl het hertogelijke paar
mij wenschte te zien, en de menschen regts en links ter zijde
weken en de vreemde, de Italiaansche, aanzagen, terwijl ik eene
buiging maakte voor het hooge echtpaar toen werd mijn oor
getroffen door een kreet van vérrassing, en toen ik mijne oogen
ophief, ontmoetten zij die van een schoon jong man, welke mij
bewonderend aanstaarden. Ik was zeventien jaar, Army, en wat
bedwelmt eene vrouw meer, dan bewonderd te worden en
voorbij, voorbij!" fluisterde zij, „waartoe het verledene weer te
voorschijn te roepen!"
„En" vervolgde zij peinzend, zonder acht op zijn gloeijend
gelaat te geven, „hij kwam dikwijls naar Derenberg; hij was mijn
cavalier bij elke gelegenheid, tot hij eene verre reis ondernam
die goede ouders, zij waren bezorgd over hem, en mijn echtgenoot
was de belagchelijkste Othello, dien de wereld ooit zag; hij haatte
den levenslustigeu Prins, omdat mijne lippen lachten als hij sprak,
en mijne oogen schitterden als ik hem zag, iets dat zij reeds bijna
verleerd hadden; alles wat mij omgaf, droeg immers den stempel
der verveling, de hemel, de aarde, de menschen, zelfs de feesten
die mijn echtgenoot gaf. Hij was het, die in overeenstemming
met de vorstelijke ouders, den vlinder verwijderde, die zoo onstuimig
om de kaars fladderde echt burgerlijk, zooals alles hier te lande
Ik wist het, dat mijn gemaal opmerkzaam gemaakt was geworden
ik wist, wie hem in den geheel onschuldigen omgang het ergste
deed zien. O, ik heb hem gehaat, mijn zwager, dieu
„Grootmoeder! en aan dien man wilt gij schrijven? Bij hem
bedelen, omdat hij u eens bewonderde? Bij hem, die mijn groot
vader haatte?"
„Ik ben nu eene oude vrouw geworden, mijn kind," antwoordde
zij op hoogen toon, en wierp liet nog altijd schoone hoofd in den
nek, „en wat ik doe, heb ik slechts mijzelve te verantwoorden.
Toen wij voor twintig jaar plotseling arm werden, schreef hij mij
hij had de vrouw niet vergeten, die eenmaal zijn jong hart verrukt
hadik had ons in eens uit alle drukkende omstandigheden kunnen
bevrijden maar ik wist, wat ik den naam Derenberg, wat ik
De Sociëteit Mars zal op 2 December a. s. weder
eene Soiree Littéraire et Musicale geven, waarvan de
opbrengst zal strekken tot leniging van den nood eener
weduwe met een talrijk gezin. De lijst tot deelneming
zal eerstdaags circuleeren. Gaarne vestigen wij daarop de
aandacht onzer lezers. De soirees van Mars zijn steeds
zeer gezocht; de afwisselende werkzaamheden van zulk
een feestavond zijn in groote mate uitlokkend voor ieder,
zoodat deze Yereeniging zich voortdurend in een druk
bezoek mag verheugen als zij de gelegenheid openstelt ook
voor niet-leden om hare buitengewone vergaderingen bij
te wonen.
't Heeft zich helaas! bevestigd, dat het colossale
stoomschip van de Koninklijke Nederlandsche Stoomvaart
maatschappij de Pallas bij den jongsten storm, ter hoogte
van IJmuiden, met man en muis i3 vergaan. Naar men
verzekert bestond de equipage uit dertig man; eene kostbare
lading van 1000 last graan, dat alles werd mogelijk in
een oogenblik tijds door de woedende golven vernietigd.
De kapitein van het stoomschip Etna, dat mede van
Koningsbergen voor Amsterdam was bestemd, achtte het
te roekeloos om IJmuiden binnen te loopen, maar wendde
't naar het Nieuwediep, alwaar men zonder de minste
hindernis binnenviel; het stoomschip Lion, van Harlingen
naar Londen bestemd, lag op de reede kalm en rustig ten
anker. De gezagvoerder van de Etna rapporteerde hier,
dat de Pallas ter hoogte van IJmuiden bij hem was geweest;
daaruit maakt men de gevolgtrekking, dat de gezagvoerder
van dat stoomschip het onmogelijke zal hebben beproefd
om IJmuiden binnen te stoomen, en een waagstuk heeft
ondernomen, dat aan zoovele menschen het leven heeft
gekost. Wanneer, zoo zegt men algemeen, de Pallas
IJmuiden was binnengekomen, dan had de kapitein van de
Etna zonder twijfel zijn congé mogen nemen.
Naar men verneemt is de boot, een der beste van de
Maatschappij, verzekerd voor f 900,000, waarvan f 25,000
eigen risico. Bovendien loopt vier ton op de lading.
Z. K. H. de Prins van Oranje is jl. Zaturdag nacht
ten half drie ure per extra-trein van zijne buitenlandsche
reis te 's Gravenhage teruggekeerd.
De Kamer van Koophandel te 's Gravenhage heeft
een adres gezonden aan den minister van Waterstaat enz.,
naar aanleiding van den kwijnenden toestand van handel
en nijverheid. Zij wijst er op, dat velen thans te Brussel
en Parijs inkoopen doen a contant, maar tegelijk hier te
lande een zoo ruim mogelijk gebruik maken van het crediet,
waardoor het den binnenlandschen handelaar onmogelijk
wordt, zijn kapitaal zoo veelvuldig om te zetten als noodig
zou zijn om met de groote buitenlandsche huizen te con-
curreeren.
Zulk een ongelijken strijd, zegt de Kamer, kan de binnen-
landsche handel onmogelijk volhouden, en de Kamer dringt
mijzelve verschuldigd was. Zij stond met opgeheven hand voor haar
kleinzoon, en hare groote oogen blonken van edelen trots.
„Meent gij, dat het mij ligt, valt aan hem te schrijven?" ging
zij voort, „ik doe het om uwentwil, Army, want het weinigje
ongeluk, dat u trof, heeft uwe hand verlamd, en heeft van u
gemaakt een weekhartigen droomer in plaats van een sterken man
met een vasten wil; daarom zal ik in uwe plaats handelen!" Zij
ging hem voorbij en verdween in de naaste kamer; de deur vloog
zoo luid cn hard achter haar digt, dat de roode gordijnen omhoog
waaiden.
Army stond onbeweeglijk bij den schoorsteen nu en dan schudde
hij zacht het hoofd, en een bittere lach zweefde om zijn mond.
Plotseling was het, alsof zijne gebogene gestalte zich in zijne volle
lengte oprigtte, als trof hem eene gedachte, een besluit dat hem
„Army," riep eene zachte stem, en het blonde hoofdje zijner
zuster kwam tusschen de plooijen van het deurgordijn te voorschijn
„Army, kom toch beneden! gaauw! Mama stuurt mij." Zij was
de kamer ingeslopen, en drukte zich tegen hem aan. „Weet gij,
wat ik geloof?" fluisterde zij, „mama heeft zeker een Kerstboom
ontstoken; cr schijnt zulk een helder licht onder de deur door."
Hij staarde in de donkere oogen, die zoo kinderlijk blijmoedig
tot hem opzagen.
„Spoedig," smeekte zij, „grootmama gaat toch niet meê; zij mag
immers den Duitschen Kerstboom niet gaarne lijden."
„Ja, kom Nelly!" zcide hij, en den arm om zijne zuster heen
slaande, verliet hij ijlings met haar het vertrek.
Het begon reeds te schemeren, toen Liesje boven in haar kamertje
een sierlijk korfje vol kleinigheden pakte; telkens voegde zij er
nog iels fraais bijeiudelijk sloot zij het, en een hafluid„zie zoo,
liet is vol marsepein en chocolade dat lust zij het liefste,"
kwam over hare lippen. Zingend trok zij het met bont gevoerde
jakje aan, dat gisteren avond onder den kerstboom had gelegen,
en zette het daarbij behoorende mutsje van zwart fluweel, met een
rand van marter omzoomd, vlugtig op de bruine vlechten; zij
bekeek zich in den spiegel en begon op eens te lagchen.
„Precies een jongen 1 Tante beeft wel gelijk," sprak zij en zette
het sierlijke hoofddeksel wat vaster en midden op het hoofd.
„Nu nog de mof, en dan spoedig weg; want ik moet tijdig weêr
terug zijn."
Zij greep mof en mandje en sprong de trappen af. „Ik ga naar
Nelly," riep zij, de deur der huiskamer even openende.
„Zorg, dat gij op tijd weêr tehuis komt, Liesje," vermaande
hare moeder; „anders wordt oom de dominé boos en de kinderen
ongeduldig. Gij weet, om zeven uur wordt voor hen de Kerstboom
aangestoken
„Ja, ja, zeker," riep Liesje, en weg was zij.
Tante Marie zag haar na, toen zij over de molenbrug ging.
„Och lieve God!" dacht zij, „hoe zal het er daar op liet slot
er daarom op aan, dat de Redering middelen moge beramen
om hem te hulp te komen. Zij wenscht dat met dit doel
moge worden onderzocht of sommige artikelen niet aan een
liooger invoerregt beliooren te worden onderworpen.
Beroepen bij de Doopsgezinde gemeente te Hoorn
op Texel de heer J. de Stoppelaar, proponent.
De burgemeesters in Noordholland zullen, naar men
verneemt, aan den afgetreden commissaris des Konings in
die provincie, mr. II. H. baron Roëll een aandenken ver
eeren, «als blijk van achting voor zijn persoon en van
erkenning zijner verdiensten in de betrekking, welke hij
onlangs heeft nedergelegd.
Men schrijft ons van Texel, dd. 17 dezer:
,/Tot ons leedwezen vernemen wij heden dat de heer
J. Koning Pz., geneesheer te de Cocksdorp, denlödender
volgende maand onze gemeente gaat verlaten om zich te
Ouderkerk a/d IJssel te vestigen, dezelfde plaats waarvoor
de heer Koning, voor ongeveer een maand geleden, tot
groote blijdschap zijner plaatsgenooten, had bedankt.
Welke redenen den heer Koning tot deze verandering van
besluit hebben geleid, is ons onbekend en zullen wij gaarne
eei'biedigen, doch dat de herhaalde uitnoodigingen van inge
zetenen zijner nieuwe standplaats tot vestiging aldaar,
zoomede de goede vooruitzigten hem geopend, hieraan niet
vreemd zijn, zullen velen met ons vermoeden.
Wij zien den waardigen en alom beminden geneesheer
noode vertrekken, en houden ons overtuigd dat dit vertrek
door zijne medeburgers opregt zal worden betreurd."
Een voorval, dat gelukkig geene ernstige gevolgen
heeft gehad, maar dat zeer tot leering kan strekken bij het
zoogenaamde „opsteken" met paard en rijtuig in doorrij-
stallen bij herbergen, vond dezer dagen plaats bij de terug
reis van de Hoornsche koemarkt naar dén Oosterdijk.
Bij de herberg van den kastelein H. te Oosterzwaagdijk
gekomen, zou men met een rijtuig, waarin zeven personen
plaats hadden, /opsteken;" men plaatste paard en wagen
in den stal en zou intusschen, terwijl het paard wat at,
een partijtje billard spelen.
De kastelein II. had de onvoorzigtigheid om de deuren,
waarnaar het paard met den kop gerigt stond, niet te
sluiten, en zeer zeker ook niemand in den stal bij het
p.aard te laten.
Eensklaps hoort en ziet men beweging langs de herberg;
men ijlt naar buiten, doch reeds hadden paard en wagen
een te snelle voortgaande beweging; men loopt en schreeuwt
het na, alles te vergeefs, het paard zet zijne vaart
geregeld voort langs Oosterzwaagdijk, het Zijdwerk, door
Werverslioof, de Kluft n«aar Andijk op en zoo vervolgens
langs den hoogen Westfrieschen zeedijk naar Oosterdijk,
tot «aan de brug bij de Oosterdijkerkerk. Daar houdt het
dier zeer bedaard op met draven en blijft op de brug stilstaan.
De arbeidersvrouw, die belast is met het ontsluiten der
uitzien? Daar zullen de Kerstgeschenken ook wel niet rijkelijk
zijn uitgevallen."
Liesje zat reeds sedert een kwartier naast Nelly bij den haard
te praten; tegen haar over zat Army op zijn gemak in een grooten
stoelhij was in diep gepeins verzonken, en luisterde slechts nu
en dan, wanneer een der beide meisjes hem met een hartelijken
lach uit zijne mijmering wekte.
En moeder kreeg van vader een pillendoos," vertelde Liesje,
„waarop geschreven stond„de beste medicijn," en waarin reisgeld
lag, om naar Italië te gaan. Gij weet immers, Nelly, de doctor
heeft altijd tegen mama gezegd, dat zij den winter hier niet moest
doorbrengen, maar zij was er altijd tegen: nu echter heeft zy half
en half toegegeven
„Zij gaat toch niet alleen?" vroeg Nelly.
„Neen, papa gaat in ieder geval meê, en
„Nu, en?"
„En ik," voegde Liesje er dralend bij.
„Eu zijt gij daar niet lieel blij om?" riep Nelly opgewonden.
„Hè, naar Italië; hoe mooi moet het daar zijn!"
„Neen, ik blijf liever bij tante tehuis; ik ben immers goed
gezond, en schooner dan hier, zal het daar wel niet zijn."
„O, Liesje, hoe dwaas van ubestrafte Nelly.
„Ja zie, Nelly! Gij moet mij niet voor zoo dwaas aanzien,
maar ik heb er nog eene andere reden voor. Gij moogt mij niet
verklappen, want ik heb er nog niets van tegen vader gezegd.
Zie, Bertlia van onzen meesterknecht in den molen lijdt aan eene
borstziekte; de doctor zegt, dat «alleen een verblijf in Yevey of
Montreux haar kan genezenzij is veel zieker dan moeder, en nu
zou ik graag zien, dat Bertlia in mijne plaats mééging; ik ben nog
jong, misschien kom ik nog wel eens in „la bella I tal ia,"
zooals uwe grootmama zegt."
Army stond plotseling op en ging naar het venster. Het jonge
meisje had zachtjes gesproken, maar des niet te min was hem geen
woord ontgaan. Dat was nog altijd de goedhartige Lise van vroeger,
die haar boterham aan arme kinderen en hare blinkende driepen-
ningstukken, die tante zoo zorgvuldig voor haar verzamelde, aan
den eersten den besten handwerksjongen weggaf; zij schudde nog
zoo, half trotsch, half bedeesd, liet hoofdje, wanneer zij beknord
werd. En dan rees een «ander beeld voor zijn oog, eene kleine,
teedere gedaante, met goudkleurig haar die terugdeinsde voor
bedelaars, cn dat „gemeen," met een wenk harer kleine hand
onbarmhartig van haar deur verdreef; die met minachting haar
kleed digt om zich heen trok, wanneer op de wandeling een kreupele
smeekend zijne handen naar haar uitstak. „Geef hem niets, Army,"
had zij gezegd, „ik word er wee van, kom, kom tante betaalt
overvloedig armengeld." Zóó ging zij den armen natuurgenoot
voorbij, met haar geparfumeerden kanten zakdoek voor den neus.
Buiten lag het park sneeuwwit en kalmiedere boom stak duidelijk