IIELDERSCHË
E\ NIEUWËDIEPER COURANT.
Nieaws- ei Advertentieblad voor HoMs Noorderkwartier.
1879. N°. 155.
Vrijdag 26 December
Jaargang 5/.
ONZE KERSTMIS.
„W ij huldigen
het goed e."
'Verichijat Diagsdng, Donderdag i
Abonnementsprijs per kwartaal
i Zatnrdag namiddag.
franco per post
- l.OU.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 1C3.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regel» 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Grootc lettcrB of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Toch gaat er door de stilte heen
Een klank- en geurgemcngeb,
Muziek en wierook onderdón,
Als naderde er een Engel;
Toch schemert aan den volen trans
Ik weet niet welk een tooverglans.
Dat is
omdat het Kerstmis wordt.
J. J. L. ten Ivate.
Ja, er ndderde een Engel, al die kille en „donkere
dagen vóór Kerstmis" door; we wisten het uur van zijn
komst; we kenden van ouds zijn voetstap en we begroeten
zijn verschijning met den blijmoedigen glimlach, die van
herboren levenslust getuigt te midden van zooveel leed en
- miskenning en zooveel doodende alledaagschheid om ons heen
Hij is er, de Engel der vertroosting, wiens tooverwoord
het licht kan doen gloren ver boven de winternevelen van
het landschap. Is zijn naam niet Liefde en houdt hij bei
zijn armen niet uitgespreid om al wat naar rust en vrede
snakt een plaats te bereiden aan zijn kloppend harte?
Als een grazige weide midden in de dorre zandwoestijn
als een geurige bloemtuil in den vunzigen kerker; als de
veelkleurige hoog aan het zwerk na de woede der
onweersvlagen, komt deze vriendelijke bode van licht en
liefde met zijn Kerstmisvreugd en zijn Kerstmiszegen. En
het is feest in elke woning waar hij aanklopt, en het is
of het winterzonnetje haar liefste stralen laat spelen dooi
de vensters van het huis, waarbinnen de Kerstengel toeft
om jong en oud met zijn goede gaven te verkwikken. En
zelfs buiten de woning, waar de sjilpende musch haar
karir roedsel zoekt en de bruiscliende stroom als in ijzeren
kluisters geslagen ligt, zelfs daarbuiten getuigt de ongewone
kalmte om u heen dat deze dag niet is als andere dagen.
O zeker, het is Kerstfeest!
Kerstfeest en.... winter. IJs en sneeuw, stormen en
hagelbuien daar buitenen daar binnen, onder het beschut
tend dak, om den koesterenden haard, het feest der her
nieuwing en der herinnering, vol van de schoonste poëzie
en de heerlijkste idealen, een tweedaagsch offer op het
SEPHORA LEEMANS.
Vrij naar het Fransch van ALPHONSE DAUDET.
{Vervolg.)
Dc groote deur van het Agentschap ging met statigen, deftigen
zwaai open en dicht; de gordijnen sloegen door den tocht heen
en weêr tegen de vensters en de rekeningen woeien op van de
lessenaars der bedienden. Er werden handen uitgestoken, voor
hoofden gerimpeld: J, Tom Levis was binnengetreden. Hij scheen
dien dag buitengemeen in zijn humeur te zijn; op welk heugelijk
verschijnsel do bedienden elkaar met veelbeteekenende oogwenkjes
opmerkzaam maakten. Er moest stellig iets bijzonders ophanden
wezen. Zelfs de bedaarde Sephora begreep dat achter haar
schrijftafel en waagde behoedzaam een vraag toen zij Tom zag
binnenkomen."
„Wat is er te doen?"
„Zaken!..." antwoordde hij, met een vreemden, zwijgenden
glimlach, en onophoudelijk zijne oogen verdraaiend.
Hij wenkte zijne vrouw:
„Kom eens meê!..."
En beiden gingen de vijftien smalle en steile, met koper be
slagen trappen af, die naar een klein boudoir in de beneden
verdieping voerden, dat met zekere kwistige overdaad op weelde
rige en kostbare wij/e was ingericht. Hier was het bijzonder
vertrek van den „Agent" en zijn „boekhouder." Zelfs de oudste
bedienden van Tom, menschen die reeds vijf of zes maanden bij
hem in dienst waren, hadden nooit een voet over den drempel
van dit heiligdom gezet.
Nauwelijks had hij de deur achter zich gesloten, of Tom
slaakte een juichkreet:
„Victorie!" riep hij. „Ik ben er! Ik kan mijn slag slaan!
Mijn grooten slag slaan!"
„Wezenlijk?... En hoe dan?..."
Dc naam, dien hij nu uitsprak, werd door Sephora met een
minachtend lachje begroet:
„Wat? die groote lummel?.... Maar die bezit geen cent meer...
Wij hebben hem geschoren, gevild, hem en zijn Leeuw van
Illyrië Er is zie dat niet meer van hem te halen!..."
„Smaal niet op den Leeuw van Illyrië, kind... De huid alleen
is tweehonderd millioen waard," sprak Tom op zijn gewonen
bedaarden toon.
De oogen der vrouw schoten vuur. Hij intusschen herhaalde
met nadruk op elke lettergreep:
Tweehonderd millioenen
En daarop begon hij rustig en stap voor stap zijn plan te
ontwikkelen. Het hoofddoel wasChristiaan II er toe over te
halen om de voorstellen van den IUyrischen Landdag aan te
nemen (volgens welke de koning voor altijd afstand van den
troon zou doen tegen teruggave van zijne goederen, ter waarde
van 200 millioen, welke voorstellen Christiaan echter onder den
invloed der koningin mét een grappig vertoon van grootmoedig-
Door bemiddeling van Tom Levis had de koning de ridder
orde van zijn Rijk, de Leeuw van Illyrië, voor grof geld ver
kocht aan kappers, koekebakkers enz. te Parijs, die er nu als
reclame meê pronkten.
outer van menscbenliefde en hartelijke gezelligheid. In de
tegenstelling ligt reeds genot.
Er is iets troostends, iets weemoedig liefelijks in, dat
juist telkens de laatste weken des jaars, de donkerste
dagen onder den scepter van den grimmigen wintervorst,
kleur en geur krijgen door onze liefste huiselijke feesten.
Nauw is December in 't land en komt er wat sneeuw op
den weg en een vliesje op de sloot, of daar steekt heel
jong Holland de mollige handjes uit naar al het moois en
liet lekkers van ziju besten „Heilige" en zingt liet honderd
uit om zijn goedheid en rechtvaardigheid te loven. Straks
bet feest voor jong en oud Holland saam; saam vereenigd,
hier en daar misschien voor de eerste en eenige maal van
't jaar, om denzelfden disch; saam zich vermeiend in de
herinnering aan 't verleden en zich verkwikkend aan
elkanders gezelligheid en onbedwongen vreugde; sa&m
elkaar ook opbouwend en versterkend tot wat goed en
groot is, tot wat liefelijk is en wel luidt. En later weer,
aan den laatsten avond des jaars, de bemoedigende hand
druk, het vernieuwde verbond, de nogmaals bezegelde
belofte, als de twaalfde slag dreunt en de oude rekening
is afgesloten. Laten we 't maar erkennen, vrienden, dat
al die heerlijkheid ons nooit zoo onbeschrijfelijk veel vreugd
zou geven, als ze niet tegelijkertijd meehielp om het ijs-
korstje weg te smelten dat zich wel eens ook om onze
harten pleegt vast te zetten, trots pelsen en kachels; laten
we 't maar niet onder stoelen of banken steken dat menig
een aan zijn winterfeesten, aan zijn Kerstdag, dank brengt
dat hij de muizennesten van zich af kon zetten, liet hoofd
weer kloek boven water vermocht te honden, en weer een
open oog kreeg voor de hoogere poëzie des levens, ver
over alle grootboeken en eftëctenlijsten heen. Voor die
poezie, die het hart verkwikt en de ziel vertroost, die van
geen grens of scheiding weet, en die hare heerlijkste uiting
vindt in het profetisch woord van den Kerstengel, „vrede
op aarde" brengend en.... „in de menschen een welbehagen".
Maar is liet geen scherts? Is liet niet bijna een tergende
spot? „Vrede op aarde", en die aarde telkens weer het
tooneel van strijd en tweedracht; van den strijd der mee
ningen en der geesten, der belangen en der begeerten?
Op die aarde allerwegen verdeeldheid en tegenstand; de
heid had afgeslagen en met ccne gloeiende proclamatie aan de
aanhangers zijner partij beantwoord) en van zijne aanspraken op
de kroon af te zien, tegen den schoonen prijs, dien men er hem
voor bood. Wel beschouwd, wat beteekende het? Een pennestreek,
meer niets! Christiaan voor zich, zou al lang een besluit ge
nomen hebben. Maar zijn omgeving, vooral de koningin, weer
hield hem van dien stap. En toch zou het er den een of anderen
dag wel toe moeten komen. Geen cent meer in huis. Men stond
aan „liet. hof" in 't krijt bij den slager, bij den hooikooper, bij
iedereen. En altijd maar goede sier en open hof, terwijl de
ellende van onder de stoelen en tafels u aangrijnsde. Het
koninklijke linnengoed, met de kroon er op, lag vol gaten in de
kasten, omdat men geen ander kon koopen. Het mooiste zilver
was beleenden de weinige bedienden bleven nog maanden achter
een zonder loon. Al die bijzonderheden was Tom te weten
gekomen van Lebeati, den kamerdienaar, die hem ook de geschie
denis van de 200 millioen had verteld en hoe liet daarmede
afgeloopen was."
Toms plan was nu, den koning door allerlei middelen tot ccne
levenswijze te brengen, zoo kostbaar, zoo verkwistend, dat hij
zelfs ten spijt der koningin wel gedwongen zou zijn de acte
van afstand te teekenen als de eenige redding uit den nood.
Daartoe werd echter een zeer aanzienlijk bedrag aan voorschotten
vcreischt.
„Maar," meende Tom Levis, „de zaak is zoo prachtig, dat
we met de fondsen geen moeite zullen hebben. Het beste zou
zijn er eens met vader Leemans over te spreken en en familie
te werken. Alleen loop ik nog te tobben over de groote drijf
veer: de vrouw."
„Welke vrouw?" vroeg Sephora met het ounoozelste gezicht
van de wereld.
„Die de taak op zich wil nemen, den koning het touw om
den nek te slaan.... Maar wc moeten er eene hebben, die een
stevige maag heeft en eene goede spijsvertering."
Tom lachte even om zijne aardigheid.
„Amy Ferat, misschien?" vroeg zij.
„Bah! oud en verouderd!.. En daarbij niet bedaard genoeg.
Dat soupeert, dat zingt, dat gaat tc gast als een kleine meid....
Volstrekt de vrouw niet om haar millioentje per maand er door
te brengen, dood op haar gemak, bijna zonder er aan te raken,
vittende op kleinigheden, op een vierkanten duim, en zelf duur
der dan een hecle lap grond."
„O, ik begrijp kostelijk hoe men de zaak zou moeten aan
leggen," sprak Sephora peinzend.... „Maar wie?"
„Ja, juist.... Wie?"
En de eigenaardige glimlach, die ze elkander toewierpen, gaf
het antwoord.
„Kom, nu ge tóch eenmaal begonnen zijt..."
„Wat? Ge weet dus....?"
„Zou ik dan niets bemerkt hebben van zijne knipoogics als
hij u aanziet en hoe hij om uwe schrijftafel sluipt zoodra hij
denkt dat ik weg ben?... Overigens, hij steekt liet niet onder
stoelen of banken en geeft zijn minnend hart lucht aan ieder die
er naar wil hooren... Ilij heeft het zelfs opgeschreven en onder
teekend in het boek van de Club."
Toen zij de geschiedenis van de weddenschap vernam, ont
stelde de bedaarde Sephora toch:
mensch zich keerend togen zijn naaste en de broeder tegen
den broeder? En „in de menschen een welbehagen"?
Alsof die menschen ooit iets anders deden dan elkaar
benijden en belagen alsof wrok en wangunst en wrevel
niet overal den scepter zwaaiden en den fakkel der oneenig-
heid slingerden in elk tempeltje dat broederliefde ?en
menschenmin trachten op te trekken! Alsof vrede en
welbehagen niet voor altijd dit jammerdal ontvloden waren!...
Voor altijd?... Sla de oogen om u been op dezen Kerst
morgen treed bet buis van" den rijke binnen en toef een
wijle in de luit van den arme, om te zien boe ge dwaalt
en hoe de menschheid juist in haar edelen aanleg, in haar
hoogere vorming, de waarborgen bezit tegen die algebeele
verzinking in bet dorre, koude materialisme, dat „vrede"
en „welbehagen" reeds lang onder de noodlijdende fondsen
beeft genoteerd. Zie boe onder alle natiën en volken
millioenen bij millioenen zich althans voor een enkelen
dag onttrekken aan bet juk der dienstbaarheid, den last
des levens van zich werpen en bet hart openstellen voor
de heiligste, de reinste, de edelste indrukken. Lang ver
geten berinneringen worden verlevendigd, sluimerende
sympathiën doen zich weer gelden. Er is iets gaande in
den mensch; hij gevoelt zicli als hervormd, hei-schapen;
er spreekt een hoogere bezieling uit zijn oog, en schier
onbewust komt hem het vrede-woord op de lippen.
Vrede, ideaal misschien; het zij zoo; maar een ideaal
dan toch, niet waar? dat sterkt, dat kracht geeft, en den
vrijen geest ten eeuwigen dage zal doen triomfeeren over
al wat in stof en vorm omsloten is.
En zie hoe de liefelijke bloem des „welbehagens" bloeit,
die Kerstbloem bij uitnemendheid. Welbehagen, dat liefde
en mededoogen en deernis omvat en de teederste snaren
des harten doet trillen; dat met verheugden blik toeziet
op den voorspoed van den naaste ter rechterzijde, maar
ook ter linkerzijde het ontfermend oog niet sluit voor het
grievend wee, waaronder een arm menschenkind den harden
strijd des levens heeft te volstrijden. Want, o driewerf
gezegende Kerstdag, dag der dagen bij uitnemendheid,
dat zal altijd uw schoonste luister blijven en uw liefelijkste
gave voor ons zijn, dat ge niet alleen het hart opheft tot
de dingen des hoogeren levens en de ziel drenkt met
stroomen van eeuwig water, maar dat ge ook den honge
rige spijst, den verkleumde koestert en den moede steun
„Wat? Wezenlijk?... Tweeduizend louis dat ik de zijne zou
worden?... Neen, maar dat is te erg!"
Zij sprong op, liep een paar maal heen en weêr om haar
toorn te laten bekoelen, en keerde toen tot haar man terug.
„Verstaat ge, Tom? Het is nu al meer dan drie maanden,
dat die groote doenniet om mijn stoel loopt te draaien... wel na
kijk, dat niet eens!"
En ze beet even op de punt van haar nagel.
Zij loog niet. Al den tijd, dat hij naar haar „hengelde," was
hij nog niets verder gevorderd, dan dat hij de toppen liarer
vingers mocht aanraken bij het overgeven van een penhouder,
of onophoudelijk voorbij en langs haar heen mocht loopen om
haar meer dergelijke diensten te bewijzen. Ten laatste kwam
zijn eigenliefde er hij in 't spel: heel de Groote Club sloeg den
afloop gade. Hij kwam alle dagen tegen vijf uur; en daar de
Leeuw van Illyrië niets meer opleverde, liegon zij hem reeds
cenigszins te laten gevoelen, dat zijne voortdurende tegenwoor
digheid minder gewensclit was, toen er in dat alles eene
groote verandering kwam daags na haar onderhoud met Tom.
„Heeft men Uwe Majesteit gisteren avond niet in de opera
gezien
Bij die vraag, min of meer op een toon van verdriet en wan
gunst uitgesproken, voelde Christiaan n zich alleraangenaamst
verrast.
„Inderdaad... Ik ben er geweest..."
„Niet alleen?"..
„Maar..."
„O!... wat zijn sommige vrouwen toch gelukkig..."
En om beter de juiste bedoeling van die klacht te doen uit
komen, voegde zij er terstond bij, dat zij al lang zoo vurig
begeerde eens naar de opera te gaan, „om die Zweedsche danseres
te zien, u weet wel..." Maar haar man ging nooit eens nVei—-
haar uit.
Dadelijk stelde hij voor, haar mede te nemen.
„O, men kent u overal zoo!"
„Niet als we ergens achter in een baignoire gaan zitten."
Goed, men maakte afspraak tegen den volgenden dag, want
dan zou Tom juist toevallig den geheelen avond van huis zijn.
Wat een verrukkelijk uitstapje! Zij, voor in de loge, in een
smaakvol eu eenvoudig toilet, met kinderlijke vreugde starend
naar de gracieusc bewegingen der vreemde danseres, die voor
een der beroemdheden van Parijs gold.
„Hoe prettig... hoe heerlijk!..." juichte Sephora.
En de anders zoo bewegelijke koning voortdurend achterhaar,
met een doos suikergoed op zijn schoot, sidderend van genot als
hij de fijne kant aanraakte, die haar blooten arm bedekte, als
haar zoele adem langs zijn gelaat streek. Hij wilde haar terug
brengen naar het station Saint-Lazare, omdat ze weêr naar de
villa ging, en in liet rijtuig kon hij een oogenblik zijne vervoe
ring geen meester blijven en drukte hij haar met beide armen
aan zijn hart.
„O!" prnilde zij gemelijk, „nu bederft ge al mijn genoegen."
De ruime wachtkamer eerste klasse was leêg en slecht verlicht.
Samen op ccn bank gezeten, zocht Sephora, rillend van koude,
eene schuilplaats in Christiaans wijde pels. Hier was zij niet
bang meer, legde zij alle beschroomdheid af, en sprak zij voort
durend met den koning, zacht en fluisterend, aan ziju or. Van