daarvan waargenomen. Vier van deze gevallen kwamen
voor te Overscliie, twee te Schiebroek.
In de slachterijen binnen het spoelingsdistrict bleken de
longen van zes runderen van vier veehouders door long
ziekte te zijn aangetast.
Ter gelegenheid zijner aanvraag om ontslag, is de
gouverneur-generaal van Nederl.-Indië door den Koning-
Groothertog benoemd tot ridder-grootkruis in de orde van
de Eikenkroon.
De hofstad is nu tijdelijk weder residentie, zegt de
Haagsche correspondent van de Arnh. Crt., zij telt den
Koning met gemalin en dochter weder onder hare be
woners, en de hoffelijke Hagenaars kunnen hun hart
ophalen aan den aanblik van de Vorstelijke personen
toerende door de stad, Bosch en Boschjes, of wel van de
driejarige Prinses, 's voormiddags met haar officieel geleide
wandelende door het Voorhout. Als dat geen jille bien
gardée is, in den waren zin des woords, niet in dien
van Labiche, dan weet ik het niet: drie dames en een
lakei, een vent als een boom! Nu, het kleinood, waar
Nederlands toekomst van afhangt, kan niet zorgvuldig
genoeg bewaard worden. Maar waartoe dient dat Fransch
gekoeter, waarvan die dames het Voorhout doen daveren?
Wanneer eene Hollandsche Prinses zich in de straten
der Hollandsche residentie vertoont, kon dunkt me
het begeleidend gezelschap de landstaal spreken,
vooral omdat de Vorstelijke moeder daaraan terecht zoo
veel waarde hecht."
De Haagsche kroniekschrijver van de N. Gron. Crt.
verhaalt van het Prinsesje het volgende: Gisteren werd
te harer eere een kinderpartij ten hove gegeven, waarover
zij den ganschen dag praatte. Jl. Zondag ontmoette zij
een paar aardige kindertjes met een bonne in het Voorhout
en liep, zooals dikwijls haar gewoonte is, naar hen toe om
„handjes te geven." Niet onderzoekende of de papa en
mama der kleinen aan het Hof worden toegelaten, vroeg
de Prinses: „Komt u Maandag ook dansen?" »Ja,"
zeiden de kindertjes. En ik hoor dat zij later werkelijk
een uitnoodiging moeten hebben ontvangen.
De „matinée-dansante," gisteren middag ten Hove
ter eere van Prinses Wilhelmina gegeven, was schitterend.
Meer dan honderd kleinen uit de hoogste kringen dei-
residentie waren genoodigd en in de liefste toiletjes ver
schenen. De kleine Prinses was natuurlijk de „Reine"
van het feest.
De aanblik dei- zaal, waar 't feest werd gegeven, was
verrassend, ook door de decoratie met frisch groen en
bloemen, waarachter het orkest was verborgen.
Met bijzonder welgevallen vertoefden HH. MM. de
Koning en Koningin en vele leden der hofhouding in de
feestzaal, om getuige te zijn van de uitbundige pret dei-
kleinen. Tegen half vier was het feest geëindigd.
De bevolking der gemeente Sint-Maarten bedroeg op
31 December 1882: 523 m. en 555 v., totaal 1078 personen.
In 1883 zijn geboren: 22 m. en 17 v., totaal 39; inge
komen van elders: 42 m. en 56 v., totaal 98. Overleden
zijn: 8 m. en 11 v., totaal 19; vertrokken naar elders
39 m. en 65 v., totaal 103. De bevolking vermeerderde
alzoo met 18 m. en verminderde met 3 v., zoodat zij op
31 December 1883 bedroeg: 541 m. en 552 v., totaal 1093
personen, naar de onderscheidene godsdienstige gezindheden
verdeeld als volgt: 802 Ned. Herv., 198 R. Kath.j 52
Chr. Geref., 40 Doopsgez. en 1 tot geen der genoemde
gezindheden behoorende. Het getal huwelijken in 1883
bedroeg 9.
In 1883 zijn te Alkmaar 144 proccessen-vex-baal
opgemaakt ter zake van openbare dronkenschap. In 1882
waren het er 184.
In de kazerne, der mariniers te Amsterdam schijnt een
ma zelen-epidemie te zijn uitgebroken.
Men schrijft aan de Leidsche Crt.
Op Nieuwjaarsdag heeft de zon geschenen en dat mogen
de tuinlieden wel zien. Het is een zeer oud gezegde, dat
als de zon op Nieuwjaarsdag schijnt, het een goed appel
en perenjaar belooft. Waarde heeft echter het spreekwoord
niet, dat weten de tuinlieden ook wel, want als de Nieuw-
„Wie ben je?" vroeg hij eindelijk op strengen toon. „Wat
doe je hier?"
Margareta gevoelde innigen spijt over haar onbeschaamdheid.
Hoe had zij het ook durven wagen het grasveld over te steken
en in het koepeltje te gaan zitten. Het huis was dus weêr
bewoond en zij had er toch niets van gehoord.
„Mijn naam is Margareta Tucker, mijnheer," zeide zij nederig.
„Mijn vader is baas Tucker. Wij wonen op Stickieford Dairy-
house."
„Wat kom je hier zoo vroeg in den morgen doen?"
Zij vertelde hem alles haarfijn, zelfs dat zij over de heining
geklommen was.
„En waarom gluurde je om den hoek heen."
„Ik zag uw elleboog, mijnheer, en ik was nieuwsgierig wat
gij toch doen zoudt."
„En wat deed ik dan?"
„Niets. Gij hieldt de eene hand onder uw voorhoofd en de
andere op uwe knieën. Ik hoop dat gy niet ziek zijt, mijnheer,
of verdriet hebt?"
„Het moet je toch vrij wel onverschillig zijn of ik ziek ben
of verdriet heb! Je kent mij niet en kunt dus geen belang in
mij stellen."
Zij antwoordde niet, uit vrees van te vrijpostig te zijn geweest,
door hare deelneming te betuigen. Maar toen zij ter sluiks even
naar hem opzag, bemerkte zij tot haar verrassing, dat haar
belangstelling hem goed had gedaan. Zij had niet durven denken
dat zulk een groote donkere man gevoelig kon zijn voor vrien
delijke woorden.
„Wel ik ben er zeer dankbaar voor dat je naar mij vraagt,"
zeide hij met een flauwen glimlach en op schijnbaar luchthartigen
toon, die echter zijn ware gemoedsstemming niet geheel voor
haar kon verbergen.
„Ik heb van nacht niet geslapen. Ik lijd aan slapeloosheid.
Die ken je zeker niet."
Margareta lachte even en hij beschouwde met welgevallen de
aardige verschijning die voor hem stond. Haar frisch gezichtje,
bruin haar, open oogen, ongedwongen manieren, schilderachtig
kostuum, mollige handen, hagelwit mandje en de doek over haar
hoed vormden een bevallig geheel.
„Ik had dit eigenlijk niet eens behoeven te vragen," zeide hij,
nadat de monstering was afgeloopen, „daar ik het evenbeeld van
de natuur voor mij zie...Maar, mijn beste meid," voegde hij
er op bitteren toon bij, „je weet niet, wat donkere wolken er
over het leven van sommige menschen kunnen hangen. Om er
aan te ontsnappen gaan zij reizen, koopen schilderachtige huizen
en nemen deel aan allerlei buitenvermaken. Maar het is hier
zoo treurig en de mist was van morgen afschuwelijk." „Wel,
de mist is juist het sieraad van den morgen!" zeide Margareta
op vroolijken toon. „Dat geeft een mooien dag!"
Zij wilde nu haren weg vervolgen, maar hij wist haar terug
jaarszon al belooft, komt hot voorjaar met nachtvorst niet
zelden de geopende bloesems der vruchtboomen vernietigen.
In het vorige jaar scheen de zon ook op Nieuwjaarsdag en
de oogst van vruchten is zoo overvloedig geweest als sedert
het jaar 1848 bijna niet bekend was. Nog weet men geen
raad met de menigte appelen, die opgehoopt liggen. Doch
er ging dan ook geen bloesem verloren zonder vrucht te
zetten, want toen de boomen bloeiden, bleef de gevreesde
nachtvorst uit.
Na een buitengewoon stormachtigen herfst was het te
wachten dat kalmte, misschien wel spoedig winter, zou
volgen. Deze kwam toch niet, hoewel het nog vroeg genoeg
is om ernstig winter te krijgen. Zeer opmerkelijk was het
dan ook, dat o. a. het blad van den moerbeienboom dit jaar
vergeeld is afgevallen, hetgeen nooit gebeurt, daar bet
doorgaans, slechts door eene harde vorst getroffen, gelij
kelijk groen, achter elkander afvalt. Het kalme weêr heeft
tegelijk eene grauwe lucht met veel mist meegebracht,
zooals dat gaat met geen winter en dat is niet best om de
bloemen in de kweekkassen vooruit te krijgen of ze op kleur te
houden. Er gaat niet boven zonneschijn, hoe doelmatig ook
verwarming in de kassen moge zijn aangebracht.
Van sommige hoog gelegen en goed gemeste stukken
weiland wordt nog gras gemaaid. De koeien eten het nog,
maar met „lange tanden," daar zij liever hooi hebben. De
boer zegt dan ook, dat de fut er wel wat uit is, maar "t
zonde zou wezen om 't weg te gooien. Als dus de beesten
maar het gras opeten, krijgen ze lekker hooi en lijnkoek,
zoo geen zemelen toe en dan is tusschen den boer en zijn
vee de vrede verzekerd.
Jl. Zondag zijn weder zeven jongens uit het Gesticht
voor verbetering en opvoeding te Alkmaar ontsnapt, wier
opsporing en aanhouding wordt verzocht.
Op 4 Januari 1859 werd in de H. Willebrorduskerk
te 's Hage de aartsbroederschap der H. Familie opgericht
door den heer B. H. Brinkman, pastoor te Helder, destijds
kapelaan aan genoemde kerk. De eerste vergadering telde
zeven leden, maar in den loop van haar vijf-en-twintigjarig
bestaan klom het ledental der broederschap tot 800. Met
het oog op haren toenemenden bloei vierde die Vereeniging
jl. Zondag haar zilveren feest met hooggestemde geestdrift
in eenen luisterrijk versierden tempel. Het plechtig lof
werd des avonds verricht door msgr. P. G. Schagt, ter
zijde gestaan door de oud-directeuren H. A. Horning,
pastoor te Medemblik, A. J. Hendriks, kapelaan te Delft,
den tegenwoordigen directeur A. C. Hoogstraaten, de
heeren Th. Bosman en A. Verbeek, kapelaans der H. Wille-
brordus-parochie en tal van geestelijken der stad. Onder
het lof sprak de oprichter B. H. Brinkman de feestrede uit.
Bij de Plaatselijke Schoolcommissie te Amsterdam is
ingekomen het rapport harer Commissie over het adres van
het bestuur der Sociaal-Democratische Vereeniging, houdende
verzoek, dat van gemeentewege op de openbare lagere
scholen der 1ste klasse aan elk kind, wiens ouders dit
begeeren, dagelijks eene portie goed warm eten worde ver
strekt. Dit rapport, hetwelk jl. Zaterdag avond in behan
deling kwam, luidt als volgt:
„In de discussie over dit onderwerp werd door de leden
van de Commissie van voorbereiding niet ontkend, dat de
inwilliging van het voorstel een geschikt middel is om het
schoolbezoek te bevorderen een middel, dat, uit dit oog
punt althans, aanbevelpig verdient, zoolang de algemeene
leerplicht nog niet door de wet is' voorgeschrevendat
verder zonder twijfel liet onderwijs, ook blijkens ervaringen
elders opgedaan, betere vruchten afwerpt, wanneer ook aan
die kinderen, die te huis de noodige voeding niet of minder
goed ontvangen, door de zorg van anderen degelijk voedsel
dagelijks wordt toegediend. Maar men erkende de moeielijk-
heid te beslissen, of het op den weg van de gemeente of
wel van particulieren ligt, die zorg op zich te nemen. Er
werd op gewezen, dat de adressanten zich ten onrechte op
andere gemeenten, zooals Bern en Parijs, beroepen. Te
Bern immers geschiedt de voeding van arme behoeftige
kinderen uit particuliere ondersteuningsfondsen en strekt
zich de zorg der gemeente niet verder uit dan tot het
toezicht en de leiding, waarbij zij gesteund en geschraagd
te houden, door over alle mogelijke onschuldige onderwerpen,
die hij bedenken kon, te spreken. Het was zonneklaar dat hij
een reden had, waarom hij haar trachtte te weêrhouden, een
reden ernstiger dan zijn woorden zouden doen vermoeden. Het
was, alsof hij vreesde alleen te zijn.
Terwijl zij daar zoo stonden, kwam de postbode, die Margareta
een kwartier geleden verlaten had om zijn kronkelenden weg te
vervolgen, den weg naar het groote huis opgeloopen. Nadat de
vreemde heer Margareta met een handgebaar te kennen had
gegeven, dat zij een oogenblik in den achtersten hoek van de hut
zou gaan, om niet gezien te worden, riep hij den postbode toe
hem zijn brieven te brengen op de plaats waar hij zat. De man
deed het en toog weder op weg.
De vreemdeling maakte het pakket open en wierp het op de
bank neer, nadat hij er een brief had uitgenomen. Dezen las hij
zeer aandachtig en langzamerhand veranderde zijn houding
geheel. Het was, alsof de zon eensklaps door den mist was
heengebroken en zijn gelaat verlichtte, zoo vroolijk en bijna
stralend zag hij er uit. Hij wendde zich nu tot Margareta, die
een beweging maakte om heen te gaan en haar hand vast
grijpend, scheen het een oogenblik of hij haar wilde omhelzen.
Zijn eerste opwelling bedwingend, riep hijmijn beschermengel,
mijn weldoende fee, je hebt mij gered!"
„Waarom?" waagde zij te vragen.
„Dat moogt gij nimmer weten!" antwoordde hij plechtig.
Zij vermoedde wel, dat de inhoud van den brief dezen plot-
selingen ommekeer in zijn gemoedsstemming had teweeg gebracht,
maar zij durfde er geen toespeling op maken.
Na een oogenblik van stilzwijgen vroeg hij„Hoe was jc naam
ook weêr, beste meid?"
„Margareta Tucker," herhaalde zij. Hij drukte haar innig de
hand. „Ga eens even zitten, een oogenblikje slechts," zeide hij,
haar een hoekje aanwijzend op het eind van de bank en zelf op
het andere uiteinde plaats nemend om haar niet verlegen te
maken.
Zij ging zitten.
„Ik wil je een vraag doen," vervolgde hij, „en je kunt gerust
op mij vertrouwen. Je hebt mij voor een onbeschrijfelijke dwaas
heid behoed! Wat kan ik voor je doen?"
„Niets, mijnheer."
„Niets?"
„Vader is in een zeer goed doen en wij hebben niets noodig."
„Maar kan ik je dan geen enkelen dienst bewijzen? Zou ik je
geen enkel offer mogen brengen om zoolang als je leeft in je her
innering te griffelen, dat ik geen ondankbaar mensch ben?"
„Waarom zoudt gij mij dankbaar zijn, mijnheer?"
Hij schudde het hoofd. „Er zijn nu eenmaal dingen, waar
over men liefst niet spreekt. Bedenk je nu eens goed. Wat zou
je nu wel het liefst van alles ter wereld willen hebben?"
Margareta scheen werkelijk een oogenblik in nadenken ver
wordt door de hulp en medewerking der openbare onder
wijzers. In Parijs verleent wel is waar de gemeente eene
subsidie, maar het grootste gedeelte der daarvoor benoo-
digde kosten wordt op andere wijze gevonden. Strekken
deze voorbeelden niet tot ondersteuning van het verzoek,
dat de zaak hier geheel en al van gemeentewege zoude
geschieden, door een der leden werd betoogd, dat zulk eene
zorg geheel niet op den weg der gemeente ligt en aan
particuliere liefdadigheid moet worden overgelaten. Daar
tegen werd door een ander lid er op gewezen, dat de ge
meente zonder twijfel weldaden mag bewijzen zonder zich
te beperken tot de armenzorg, haar door de politie-veror-
dening opgedragen; naar zijne wijze van zien mag de
gemeente in een algemeen belang gelden besteden en even
goed voedsel als belooning voor trouw schoolbezoek aan
behoeftige kinderen verstrekken, als zij, waar het noodig
wordt geoordeeld, ook prijzen uitreikt, die veelal in klee
deren en andere nuttige voorwerpen bestaan.
Daarentegen werd aan den anderen kant gewezen op de
bevoorrechting, die door het toestaan van het verzoek aan
de openbare scholen boven de bijzondere zou deelachtig
worden, omdat daarin een middel zoude gelegen zijn, alle
behoeftige kinderen naar de openbare school te trekken;
hierdoor zouden de bijzondere scholen, die toch reeds een
moeielijken strijd te strijden hebben, de concurrentie niet
meer kunnen volhouden. Ook was er sprake van de niet
geringe kosten, die voor de gemeente uit de inwilliging
van het gevraagde zouden ontstaan, van de moeielijkheden
der uitvoering, vooral nu de hoofden der scholen op paeda-
gogische gronden hunne medewerking meenden niet te
kunnen verleenen, van den handel in spijskaartjes, die
onder kinderen en ouders beiden daaruit zou voortspruiten,
van het losser maken van den band tusschen ouders en
kinderen in het huisgezin.
Men ontveinsde zich niet, dat men met de inwilliging
den weg opging tot invoering van den socialen Staat, die
geroepen is voor al zijne burgers te zorgendat na den
eisch van voedsel ook die van kleeding, goede huisvesting
en van wat niet al kan gesteld worden, een denkbeeld
geheel in strijd met de grondslagen, waarop thans de
maatschappij is gevestigd.
Ten slotte vereenigden zich alle leden der Commissie
van voorbereiding met de conclusie, aan burgemeester en
wethouders te adviseeren:
„dat, naar het oordeel der Commissie, het dagelijks ver
strekken van goed warm voedsel aan behoeftige kinderen
stellig het schoolbezoek zal bevorderen en de vruchten van
het onderwijs beter doen zijn, maar dat het niet op den
weg der Commissie ligt te decideeren, of de zorg daarvoor
van de gemeente moet uitgaan, dan wel aan de particuliere
liefdadigheid, gelijk in andere plaatsen, moet worden over
gelaten."
Naar men verneemt, zullen de torpedobooten worden
voorzien van eene toevouwbare sloep, een vaartuigje, dat,
toegeslagen, zeer gemakkelijk aan boord van kleine bodems
te bergen is, en waarvan de gereedmaking tot gebruik
weinig of geen tijd vordert.
Het Bestuur van het NederlandscheSchaatsenrijders-
bond heeft de twee welbekende Friesche hardrijders, Okke
Van den Berg, te Hardegarijp en Pieter Bruinsma, te
Sneek, geëngageerd om Nederland te vertegenwoordigen
bij de aanstaande internationale hardrijderij te Cambridge.
De Staatscourant meldt, dat in de maand April 1884
te 's Hage een vergelijkend onderzoek zal plaats hebben
van personen, die wenschen te dingen naar de betrekking
van klerk bij den Rijkstelegraaf. Voor de verdere ver-
eischten zie men de Staatscourant.
In eene particuliere correspondentie uit Chicago in
de Dordr. Crt. komt de volgende waarschuwing aan land
verhuizers voor:
„In den laatsten tijd zijn er duizenden zilveren „trade
„dollars" uit New-York naar Europa verscheept. Eene
Haraburgsche stoomboot nam er onlangs nog 100,000 mede.
Die verzendingen hebben geen ander doel dan die munt
stukken, in Amerika voor 85 cents opgekocht, tegen 100
cents in handen te spelen aan personen, die naar Amerika
zonken, maar zij kon onmogelijk zeggen wat zij het liefst
ter wereld zou bezittenhet was te moeielijk en ook zoo
onverwacht.
„Welnu, denk er eens over na. Ik ga van avond rijden. Je
woont waar ook weêr?"
„Stickieford Dairy-house."
„Ik zal dien weg terug nemen. Bedenk je nu tot acht uur en
zeg mij dan welk klein geschenk je het liefst zoudt willen hebben,
welken geliefkoosden wensch ik kan vervullen."
„Dat zal ik doen, mijnheer," zeide Margareta, die nu werkelijk
schik begon te krijgen in het geval.
„En waar zal ik u dan ontmoeten? Of wilt gij liever bij ons
aan huis komen, mijnheer?"
O, neen. Ik zou niet gaarne willen dat de omstandigheden, waar
door onze kennismaking heeft plaats gehad, bekend werden. Het
zou beter zijn maar neen."
Margareta scheen er ook niet bijzonder op gesteld, dat hij bij
haar aan huis zou komen. „Ik kan ook even in den tuin komen,"
zeide zij. „Mijn vader heeft nog al een lastig humeur en
misschien
Er werd van weêrszijden goedgevonden, dat zij op een trapje
achter in liaars vaders tuin zou wachten en dat hij den rijweg
aan de overzijde van het hek zou volgen om daar haar antwoord
te kunnen vernemen.
„Margareta," zeide de vreemdeling, „nu hoop ik, dat je met
niemand over onze eigenaardige ontmoeting zult spreken en mij
niet tot het slachtoffer van het gebabbel der nieuwsgierigen zult
maken?"
„Neen, mijnheer!" antwoordde zij ernstig. „Waarom zou ik
dat doen
„Zul je het nooit vertellen?"
„Nooit, neen, nimmer zal ik spreken over hetgeen dezen morgen
gebeurd is."
„Zelfs niet met je vader, noch met je vriendinnen, metjnie-
mand?"
„Met niemand ter wereld," zeide zij eenigszins geraakt.
„Dan geloof ik je," antwoordde hij. „Je meent wat je zegt,
lieve meid. Nu wil je zeker gaarne heengaan? Vaarwel!" Zij
liep den heuvel af en voelde onder het gaan, dat het oog van
den vreemdeling haar volgde, tot de mist haar in zijn sluier
gehuld had. Zij sloeg geen acht meer op het druipen der
boomen, haar gedachten waren te zeer met andere dingen ver
vuld. Hoe was het mogelijk, dat zij dien mooien, zwaarmocdigen,
slapeloozen, vreemden heer gered had, die onder zulk een zwaar
verdriet gebukt ging, tot de brief gekomen was? Wat had hij
toch willen doen? Margareta wisl het niet. Hoe wonderlijk
de gebeurtenis op zichzelf ook was, toch scheen zij haar vreemder
nog dan werkelijk het geval is. Contrasteerende kleuren komen
nog te sterker uit, wanneer zij naast elkander geplaatst zijn,
evenzoo is het met karakters, welke uiteenloopen. Wordt vervolgd.)