haar moeder in de nog opene kist boven aarde stond, had
men aan het voeteneinde een kruisbeeldje met brandende
kaars geplaatst. Deze kaars is brandend in de kist ge
vallen. Te gelijker tijd is ook het kruisbeeldje gevallen
en gebroken.
Inderdaad bestaat dit gebroken kruisbeeldje nog, hetwelk
op last der justitie naar Den Haag verzonden is.
Jl. Donderdag is hier een brief van de beschuldigde
ontvangen. De brief is door haar zelve niet geschreven,
daar zij niet schrijven kan, maar zou door haar zijn voor
gezegd. In dezen brief komt een uitdrukking voor, die
zoogoed als een bekentenis is.
Jl. Vrijdag zijn een broeder en een zuster der beschul
digde in Den Haag voorgeroepen.
Het hoofdbestuur der Maatschappij tot Nut van 't
Algemeen heeft zich tot de departementen gewend met 't
verzoek, in eigen kring pogingen aan te wenden, 't zij
giften ter beschikking van 't hoofdbestuur te stellen 't zij
deel te nemen in een rentelooze leening, ten behoeve dei-
op te richten kweekschool voor bewaarschoolhouderessen.
De aandeelen zijn groot f 1000, splitsbaar in onderdeelen
van f 100, met een aflossing van f 1000 's jaars. De
benoodigde som is minstens f 70,000. Gelukt deze poging
niet, zegt het hoofdbestuur, dan zou een rentegevende
leening moeten gesloten worden, die een zwaren last op de
begrooting der Maatschappij zou leggen.
De bevolking der gemeente Zijpe bestond op 31
December 1882 uit 2331 m. en 2349 vr., te zamen 4680
personen. Zij is in 1883 vermeerderd door geboorten met
68 m. en 58 vr., te zamen 126; door vestiging met 173 m.
en 213 vr., te zamen 386; en verminderde door overlijden
met 34 m. en 37 vr., te zamen 71; door vertrek met
220 m. en 271 vr., te zamen 491. Alzoo is de bevolking
verminderd met 13 m. en 37 vr., te zamen 50 personen
en bestond op 31 December 1883 uit 2318 m. en 2312 vr.,
te zamen 4630 personen, naar de onderscheidene gods
dienstige gezindheden verdeeld als volgt: 3310 Ned. Herv.,
1061 R.-Cathol., 166 Doopsgez., 38 Chr. Geref., 19 Evang.
Luth, 2 Oud-Roomschen en 34 tot geene gezindte behoo-
rende. Het getal levenloos aangegevenen bedraagt 5. Er
werden 33 huwelijken gesloten, als: 28 tusschen jonkmans
en jongedochters, 3 tusschen weduwnaars en jongedochters
en 2 tusschen weduwnaars en weduwen.
Door het bestuur der Maatschappij van Weldadigheid
werd een circulaire verzonden, om op te wekken tot het
verleenen van geldelijke bijdragen aan die Maatschappij.
In wijle H. K. H. Prinses Mariannc der Nederlanden
verloor deze liefdadige instelling een krachtigen steun. De
Prinses schonk in 18 jaren tijds niet minder dan 117,000
gulden
Een andere milde onbekende gever is eveneens over
leden. Het getal contribueerende leden was eens 20,000;
thans is het tot 4000 gedaald. Daarentegen zijn de uit
gaven toegenomen.
Het minimum der jaarlijksche contributie (f 2.60) kan
zeker niemand terughouden, om steun te verleenen aan
deze nuttige instelling.
Commissarissen zijn de heeren jhr. mr. J. K. W. Quarles
van Ufford, C. W. graaf van Limburg Stirum, K. A. F. H.
baron van Heeckeren en jhr. mr. de Savornin Lobman.
Directeur is de heer F. B. Löhnis, te Frederiksoord.
Jl. Maandag werd te Schermerhorn het stoffelijk
overschot van den heer I. De Ploeger, uit Purmerend, ter
aarde besteld. De overledene woonde vroeger te Schermer
horn, waar hij als stalknecht zijne loopbaan begon, bijzonder
door de fortuin begunstigd werd en eenige jaren raadslid
en wethouder is geweest. Sedert ruim 13 jaren woonde
hij te Purmerend. Als voorbeeld van zeldzamen financiëelen
voorspoed mag vermeld worden, dat de nalatenschap van
dezen voormaligen stalknecht geschat wordt op 7 a 8 ton.
Daar de heer Ploeger geene kinderen had, raakt zijn groot
vermogen onder vele personen verdeeld; de erflater heeft
echter aan kerken en liefdadige instellingen zoowel als aan
bijzondere personen aanzienlijke sommen en wel tot een
gezamenlijk bedrag van f 160,000 gelegateerd.
Te Hellevoetsluis lieten eene kapitein der genie en
een overste van de zeemacht hunne kinderen al de lessen
volgen, die aan de openbare school gegeven worden, behalve
die in de nuttige handwerken. B. en W. lieten genoemde
een teeken van den baron bracht de notaris haar een stoel en
werd de benauwde stilte afgebroken door de woorden van den
baron.
„Ik sta voor de poort van den dood, Margareta," zei hij„en
ik zal er wel gauw doorgaan.... Mijn zielsrust i3 dikwijls ver
stoord gedurende mijn ziekte, want voordat ik ongesteld werd,
kreeg ik dat geschenk van je terug en daaruit zag ik, dat je
huwelijk niet doorging.... Dat was mijn schuld en je kunt dus
begrijpen, hoezeer mij die tijding schokte. Hij heeft mij mijn
geheele ziekte door gevolgd en laat mij niet met rust.... Ik heb
behoefte het kwaad, dat ik je berokkende, weêr goed te maken.
Margareta, je hebt mij altijd gehoorzaamd en hoe vreemd mijn
verzoek ook moge schijnen, wil je het ook nu doen
Zij fluisterde, of scheen te fluisteren„Ja."
„Nu dan," zei de baron, „deze drie heeren zijn hier ieder met
een bijzonder doel: de een helpt het lichaam hij is de dokter;
de andere helpt de ziel hij is de geestelijkede derde is een
notaris. Zij zijn hier gekomen, gedeeltelijk voor jou, gedeeltelijk
voor mij."
Daarna gaf hij een wenk aan den notaris, die de kamer ver
liet. Hij kwam bijna oogenblikkelijk terug, maar niet alleen.
Achter hem, gedost in zijn beste kleeren, een bloem in het
knoopsgat en een bruidegomsgezicht, verscheen Jaap.
Margareta kon nauwelijks een kreet weerhouden. Zij had al
zooveel gebloosd en gebeefd en was dan weêr bleek en dan weêr
rood geworden, dat zij nu geheel ontzet bleef staan. O, welk
een teleurstelling! Die zoete droom dat heerlyke woord:
„barones," dat haar voortdurend in de ooren had geklonken.
In plaats van den baron stond daar Jaap met een wit vest
aan, ernstig, het haar keurig opgemaakt.
Wij zijn eenige opheldering schuldig over Jaaps tegenwoor
digheid bij dit tooneel. Zyn verzoek om den baron te mogen
spreken was onmiddellijk toegestaan. De baron had hem alles
verteld van zijn kennismaking met Margareta. De waarheid
van het verhaal en het berouw, dat hij toonde over het door
hem gestichte onheil, waren zoo duidelijk, dat Jaap hem volstrekt
niet meer wantrouwde, maar hem om raad vroeg. Daarop was
de baron ziek geworden en daar hij gaarne voor zijn dood de
beide jongelieden vereenigd zou zien, liet hij Hayward bij zich
komen en stelde hem zijn plannetje voor. Hij wilde hen laten
trouwen voor zijn bed, bij buitengewone volmacht. De invloed
van eenige bloedverwanten van den baron en de legaten van
zijn overleden moeder aan de kerkelijke fondsen, waren de redenen
waarom de bijzondere volmacht niet werd geweigerd.
Dit is echter van weinig belang. De baron wist, dat bij deze
wijze van huwen zijn macht over haar, haar alle bezwaren zou
doen vergeten. Hij had ook voorzien, dat hij haar eerst bij zich
heeren weten, dat de kinderen alle lessen moesten bijwonen,
op strafte van verwijdering uit de school. De ouders
hielden nu hunne kinderen thuis, en wendden zich midde
lerwijl tot Z. Exc. den minister van Binnenlandsche Zaken
met verzoek in deze eene beslissing te nemen. Met zeker
heid wordt nu meegedeeld, dat de minister geantwoord
heeft, dat hij in deze niet tusschenbeiden kan treden en
dat B. en W. dus volkomen in hun recht waren. Een
antwoord in gelijken geest heeft ook de heer Dekker van
Scheveningen ontvangen, die zich met een zelfde vraag
tot den minister had gewend in zake de lessen in de
gymnastiek.
De toestand van den heer Modderman gaat gelukkig
goed vooruit. Dagelijks is hij eenige uren op en de
krachten komen weder bij. In April zal hij, indien de
toestand blijft vooruitgaan, waarschijnlijk weder uit Wies-
baden te 's Hage terugkeeren.
Aan het verslag der militaire verrichtingen in Atjeh
en onderhoorigheden, loopende van 18 tot en met 30
November jl., is het volgende ontleend:
20 November marcheerde de mobiele kolonne van Boekit-
Seboen naar Kampong Lampoe-Oek, en verdreef den vijand
van den voet van het gebergté, ten noordwesten van de
Kampong.
Versterkt door 1 officier en 30 man nam men den
terugtocht aan, doch werd daarbij door den vijand beschoten;
de terugtrekkende troepen gingen toen tot een tweeden
aanval over en wierpen den vijand zoo afdoende terug,
dat hij van verderen strijd afzag. De kolonne bekwam
bij deze schermutselingen 6 gewonden, waaronder de tweede
luitenant der infanterie Van Buuren; de vijand leed zware
verliezen.
De Shipping and Mercantile Gazette, sprekende over
den brief van den beer Woodhouse, kapitein der Nicero
en de houding der Nederlanders, zegt het volgende:
„Zij, (de Hollanders) hebben, hoewel te vergeefs, zeer
edelmoedig gehandeld, door het aanbieden van een zwaren
losprijs, en hun ijver, betoond bij het bedwingen van den
overmoed van dezen te wilden buurman, is boven allen
lof verheven. Het is hier een van die gevallen, waar niets
anders kan worden uitgericht, dan op de eerste wijze de
beste de verlossing van de manschap te bewerken. De
inboorlingen te gaan beoorlogen is onmogelijk.
Iets verder zegt het blad:
„Het is wel wonder, dat een zoo knap en practisch volk
als de Nederlanders, hunne vestiging in dezen hoek van
den Archipel zoo véél geld waard vinden; want alle
pogingen, om daar een waarlijk belangrijken handel te
vestigen, hebben tot nu toe tot niets geleid.
„Sumatra en Java zijn vruchtbaar genoeg en waar het
land niet bebouwd is, is het bedekt met schoonen hout-
groei; maar ongerekend de menigvuldige aardbevingen
hebben de Nederlanders altijd met de inboorlingen van
Atjeh hart moeten strijden om het oppergezag."
Door den burgemeester van Edam is proces-verbaal
opgemaakt wegens dierenmishandeling. Een opgeschoten
knaap aldaar heeft in den pijl van een boog een groote
stopnaald gestoken en toen geschoten op een kip. De
naald was in het lichaam der kip gedrongen.
In de Hanoversehe veenstreken ziet men met bezorgd
heid dat de roggeakkeré op 't veen reeds zulk een
dicht en prachtig tapijt uitmaken als men gewoonlijk eerst
in 't begin van Maart te zien krijgt. Deze voorlijkheid
is zorgwekkend, omdat de eerste vorst de beste, als die
zonder sneeuw komt, het gewas onfeilbaar zeer schaden
zal en bij meerdere vorst zal vernielen. Daarom ziet men
dan ook, ten einde den groei eenigszins te keer te gaan,
allerwege schapen en ook varkens op den roggeakker, die
de blaadjes gretig tot den grond afknabbelen.
Tengevolge dezer handelwijze gaat men den snellen
voortgang van 't gewas tegen, waardoor de aar zich steviger
ontwikkelen kan, terwijl het tevens voor het kleine vee
een goed en krachtig voedsel is.
In de Niederlausitz, dus melden de Duitsche bladen
als een bijzonderheid is een dorpsschoolmeester aan vet-
ziekte gestorven, waaruit een humoristisch blad de gevolg
trekking maakt, dat de Duitsche onderwijzers het zoo
schraal nog niet hebben.
moest laten komen, voordat zij den naam van haar toekomstigen
echtgenoot kende.
Margareta's trots kwam hem ook te hulp. Toen zij van den
schrik was bekomen, was haar eerste gedachte de teleurstelling,
die zij had ondervonden, niet te laten blijken, maar liever alles
te verdragen.
„Kom hier, Hayward," zeide de zieke.
Hayward kwam nader. De baron hield in de eene hand de
hare en in de andere die van haar minnaar en vroeg: „Wil je,
ondanks al het gebeurde, haar nu trouwen, wanneer zij niet
weigert?"
„Dat wil ik, mijnheer," antwoordde Jaap.
„En Margareta, wat zeg jij er van? Wij moeten elkander
goed begrijpen. Je hebt dezen jongen man al beloofd zijn vrouw
te worden en zult dus zeker je belofte volbrengen. Je hebt toch
geen hekel aan Jaap?"
„O, neen, mijnheer," antwoordde zij zacht.
„Ik houd meer van hem, dan ik je kan zeggen," zei de baron.
„Hij is een eerlyk man en zal een goed echtgenoot voor je zijn.
Je moet bedenken, dat het huwelijk een verbintenis is voor het
leven, waarin gelijkheid van opvoeding en stand beter is dan
oen voorbijgaande hartstocht. Wil je nu, op mijn ernstig verzoek,
voordat ik naar het zuiden van Europa vertrek om te sterven,
dezen goeden man gelukkig maken? Ik heb ook namens u
gesproken, niet waar, Hayward?"
„Ja mijnheer," zei Jaap vol vuur, terwijl hij een beweging
mankte, alsof hij zijn hoed wilde afnemen, maar zich herinnerde,
dat hij er geen op had. „En hoewel ik vrees, dat Margareta
mijn verzoek niet zou inwilligen, geloof ik dat zij het wel zal
doen nu u het haar vraagt."
„En je neemt hem aan, mijn vriendinnetje?"
„Ja, mijnheer," fluisterde zy, „als hij mij twee dingen wil
toestaan."
„Dat zal hij zeker wel wat wensch je?"
„Dat ik niet bij hem behoef te wonen, voordat ik het verkies,
en dat ons huwelijk voorloopig geheim zal blijven."
„Wel, hoe denk je daar over, Hayward?"
„Ik wil alles doen, wat u of zij verlangt, edele heer," zei Jaap.
„Haar verlangen is niet onredelijk, daar de zaken wel wat
haastig in zijn werk gaan. Dus zullen wij dat maar vaststellen.
Je hebt dit zeker wel verwacht, Margareta, toen ik in mijn
briefje zinspeelde op een plechtigheid?"
„Ja, mijnheer," zei zy.
„Goed, dat dacht ik wel; je toonde je volstrekt niet verwonderd.
Wij verlaten nu voor een oogenblik de slaapkamer, om een
merkwaardig voorval te beschrijven, dat niet ver van daar
plaats had. Wordt vervolgd
Heriotit vilt atjeli.
Jl. Woensdag is het volgende telegram van den Gouverneur-
Generaal van Nederl.-Indië bij het Departement van Koloniën
ontvangen
Op 7 Januari zijn de troepen te Tenom geland. Volgenden
dag is de Gedei, na een hevig gevecht, stormenderhand genomen.
Pedang-kling, dat buitengewoon versterkt was, werd van twee
kanten aangevallen, genomen en verbrand. Simpang-Olim, de
verblijfplaats van den Radja, werd platgeschoten en Tenom
voorbeeldig getuchtigd, waarna de troepen naar Kotta-Radja zijn
teruggekeerd.
Leger en Marine wedijverden in moed en volharding. Bijzonder
onderscheidde zich kapitein jhr. Leyssius, van de infanterie, die
de stormkolonne aanvoerde. Luitenant graaf Schimmel pen ninck
was de eerste bij de bestorming en het nemen van de loopgraven
en de Gedeihij werd gewond door twee ligte klewanghouwen
De Araboinesche fuselier Patty was de voorste, die den gewonden
luitenant beschermde. Luitenant ter zee 1ste klasse Prager nam
stormenderhand eene door den vijand bezette versterking. Matroos
lste klasse Barent redde met levensgevaar, onder een hevig vuur,
het leven van een onderofficier.
Luitenant Snijder en twee mindere militairen gesneuveld;
twee minderen vermist en vier minderen, waarvan drie van de
Marine, gewond.
De Radja trok met de gevangenen van de Nisero land
waarts in.
Bultenlana.
Omtrent de noodlottige schipbreuk der City of Columbus
wordt nader gemeld, dat die te wijten is aan de schrome
lijke nalatigheid van den loods. Deze had, gelijk hij sedert
bekend heeft, zijnen post verlaten om zich een twintig
minuten lang in de rookhut te gaan warmen. Terugge
komen, bespeurde hij, dat het schip van den koers was
geraakt en zich te midden der klippen bevond. Het was
te laat om er iets aan te doen. De City liep met groote
vaart op eene rots, eene geweldige scheur ontstond in de
eene zijde van het schip, het water stroomde naar binnen,
ieder vluchtte op het dek, men poogde booten uit te zetten,
maar deze liepen onmiddellijk door de stortzeeën vol en
mannen, vrouwen en kinderen werden „als stroohalmen"
weggeslagen. Omtrent den tijd, dien de geredden in de
masten doorbrachten, loopen de berichten uiteen. De
ongelukkigen waren niet te bereiken en moesten zich in
zee werpen om door de uitgezonden douane-boot Dexter
enz. te worden opgevischt. Daarbij zijn nog verscheidenen
verdronken en een drietal zijn aan boord van de Dexter
bezweken van koude en uitputting. De gezagvoerder der
City, Wright, die tot het laatste toe op zijnen post bleef,
moet krankzinnig geworden zijn. De luitenant Rhodes,
van de Dexter, gedroeg zich als een held. Na zich een
lijn om het middel te hebben gebonden, sprong hij in de
onstuimige golven om de schipbreukelingen te helpen,
werd tegen een stuk wrakhout geslagen, zoodat hij eene
diepe wonde aan het been kreeg, keerde terug om zich te
doen verbinden en begaf zich opnieuw te water om zijn
grootmoedige taak te volbrengen.
De Citv of Columbus was een prachtig schip van 81
meters en 2200 ton, nagenoeg nieuw. Zij werd in 1878
gebouwd en had 300,000 dollars gekost.
De laatste berichten luiden:
„Men gaat steeds voort met het opsporen van lijken uit
het wrak van het stoomschip City of Columbus. Tien
personen van de overlevenden, waaronder de administra
teur, 2de machinist, zes matrozen en twee passagiers, zijn
gevonden op Gav-Head-vuurtoren. Bij een verder onder
zoek langs de kust zijn verscheidene groepen lijken ge
vonden. Volgens opgave van de geredden der bemanning
waren er 81 eerste en tweede klasse passagiers en 45 man
equipage aan boord. Van al deze personen zijn 12 passa
giers en 17 man der equipage gered."
Naar men te Londen verzekert, beschouwt de Britsché
regeering de grenslijn, laatstelijk door de Transvaalsche
gedelegeerden voorgesteld, als volkomen onaannemelijk.
De Transvaalsche gedelegeerden zullen over eenige
dagen Engeland verlaten, om hun officiëel bezoek aan
Nederland te brengen. Een der voornaamste Nederlandsche
reeders heeft een schip te hunner beschikking gesteld.
Zij willen echter niet vertrekken vóórdat zij het ant
woord van lord Derby op hunne voorstellen ontvangen.
Het aanbod der Nederlandsche Stoombootvereeniging
(Rotterdamsc-he lijn), om de gedelegeerden eenigszins fees
telijk per stoomboot Batavier naar Nederland over te
brengen, is door hen aangenomen.
Een Engelsch ingenieur, die te Birmah en te Siam
geweest is en lang in zuidoostelijk Azië vertoefd heeft,
keurt het in de Globe af, dat de Londensche Zoölogische
Tuin door het tentoonstellen van den zoogenaamden witten
olifant wel zijne geldkist vult, maar het publiek misleidt
en aan zijne eigene reputatie schade doet. Deze olifant
toch is, zegt hij, veel donkerder van kleur dan die van
den Koning van Birmah of die van den Koning van Siam,
is maar l\ voet hoog Jumbo was 11£, en de beide
hier bovengenoemde zijn elk meer dan 9 voet hoog
heeft kleine slagtanden van nog geen 2$ voet, terwijl die
van den Siameschen 9 voet lang zijn.
Uit Osborne wordt gemeld, dat Koningin Victoria
korte wandelingen kan maken, maar niet langer dan een
paar minuten achtereen kan blijven staan. Zij is overi
gens wel.
Uit Londen wordt bericht:
„De commissie, belast met het onderzoek der veepest-
quaestie, heeft verslag uitgebracht. Zij verklaart, dat de
bestaande wet, volgens welke aangevoerd vee in de landings
plaatsen geslacht moet worden, geen voldoende zekerheid
geeft tegen het binnensluipen der veepest uit vreemde
landen. Zij beveelt daarom aan, den invoer van levend
rundvee uit het buitenland volkomen te verbieden, en
tevens den handel in vleesch met het buitenland aan
strenger toezicht te onderwerpen. Het verslag is door den
afgevaardigde Chaplain en verscheidene andere leden van
het Hooger- en Lagerhuis onderteekend."
De Engelsche afgevaardigde Cowen voerde te New-
castle het woord over het drank verbruik in Engeland. Hij
zeide, dat dit jaarlijks 1 p. st. per hoofd meer was dan
40 jaren geleden en meer was dan in 1880; 126 millioen
p. st. verdeeld over de bevolking, was ongeveer 2± penny
dagelijks, of, wanneer men de kinderen niet meêrekent,
4£ penny, terwijl aan brood dagelijks 2, aan boter en kaas
1, aan melk minder dan 1 penny werd uitgegeven.