HELDERSCIIE
EN NIE11WEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1884. N°. 16.
Jaargang 42.
Woensdag 6 Februari.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
J) VAN HAND TOT HAND.
„Wij huldig en
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zntcrdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
an franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Ad verten tien: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 eents. Grootc letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Hln Ti enlana.
In de Amsterdammer wijst „Ares," onder den titel: „Een
woord aan ouders en voogden van militiepliclitigen," op de
voordeelen, die de militiepliclitigen deelachtig kunnen
worden door vroeger genoten schoolonderwijs en eenige
oefeningen in den wapenhandel; daardoor zullen zij des te
eerder in staat zijn, den graad van korporaal te verwerven,
die na vijf maanden werkelijken dienst kan worden verleend
aan vier miliciens van elke lichting per compagnie, eskadron
of batterij, waarvan één weder na vier maanden tot sergeant
of wachtmeester kan worden bevorderd, mits deze aan de
daarvoor gestelde vereischten van bekwaamheid voldoet en,
indien hij niet voor het blijvend gedeelte der lichting is
aangewezen, zich verbindt om ten minste zes maanden
onder de wapenen te blijven na het tijdstip, waarop hij
anders in liet genot van onbepaald verlof zou worden gesteld.
De laatste bepaling moge wellicht bezwarend toeschijnen,
zij levert daarentegen het voordeel op, dat de inilitieplich-
tige de gelegenheid heeft om voor eene benoeming tot
militie-luitenant in aanmerking te komen, hetzij bij de
militaire administratie, hetzij bij een der korpsen van het
leger, waarvoor o. a. bepaald is, dat men gedurende ten
minste vijf maanden in den graad van sergeant moet hebben
gediend. Behalve de verbetering der positie zelve en de
daaraan verbonden geldelijke voordeelen, geeft bovendien
de bevordering tot korporaal nog aanspraak op verlof met
behoud van soldij voor den tijd van twee maanden, indien
men tevens binnen tien maanden werkelijken dienst blijken
geeft van bruikbaar korporaal te zijn, terwijl, indien men,
tot onderofficier bevorderd wordende, dit verlof niet heeft
genoten, door die aanstelling aanspraak krijgt op verlof
met behoud van soldij voor den tijd van ééne maand.
Daar nu de militie-officieren, scbutterplichtig geworden,
in gelijken of hoogeren rang bij de schutterijen in dienst
zullen kunnen treden en door de bijzondere opleiding,
welke zij bij het leger ontvangen, veel zullen kunnen
bijdragen om die wapenmacht tot een bruikbaar onderdeel
onzer levende strijdkrachten te vormen, zoo behoeft er
voorzeker niet nader op te worden aangedrongen, meent
de schrijver, bij de ouders en voogden, dat zij daartoe
medewerken, omdat het toch voldoende bekend is, hoezeer
de schutterijen behoefte hebben aan kader vooral offi
cieren dat voor zijne taak geschikt is. Dit kunnen ouders
en voogden door zooveel mogelijk hunne zoons en pupillen
in persoon hunne militiedienst te doen volbrengen, omdat
Door GOLO RAIMUND.
Na een zwoelen, drukkenden dag van dc maand Juni achttien
honderd zeventig, hingen dreigende onweêrswolken boven de
uitgestrekte dichte bosschen, die in het westen van Duitschland
gedeeltelijk de grensscheiding met Nederland uitmaken en zich
diep in het land uitstrekken.
Van tijd tot tijd ruischte de wind door de boomen en schoten
de eerste bliksemstralen van het naderende onweder door de dikke
takken, plotseling en voor een oogenblik slechts met verblindende
helderheid den goed onderhouden straatweg verlichtende, waarop
zich in snellen draf een extra-postwagen voortbewoog in de
richting van een eenzaam gelegen jachthuis dat nu, in het midden
van den zomer, terwijl de boomen in hun vollen bladerdos prijkten,
bijna geheel in het dichte woud verschollen lag.
Tusschen de hooge stammen door zag men het flikkerende
licht, dat zich voor de verschillende vensters bewoog en zich,
toen het rijtuig stil hield, in de geopende deur vertoonde. Het
portier werd haastig van binnen geopend; een slank, nog jeugdig
man, sprong er uit, nog vóór de bediende, die inmiddels was
toegesneld, hem de behulpzame hand kon bieden.
„Kom ik nog vroeg genoeg?" vroeg hij, met een krachtige,
welluidende stem, en op een toon, die zijne innerlijke onrust en
bezorgdheid ten duidelijkste verraadde.
„De baron leeft nog, maar zijne uren zijn geteld, mijnheer de
ritmeester," was het antwoord van den man, die een lantaarn in
de hoogte hield en den pas aangekomene verlichtte naar de beide
treden, die den toegang verschaften tot eene ruime vestibule, wier
helder gewitte muren met groote hertenkoppen met hun volle gewij
versierd waren, maar die nu, bij het onzekere licht, iets spook
achtigs hadden.
Toen de aangekomene zijn mantel van zijn schouder deed
glyden, werd een dragonder-uniform zichtbaar, die een vorsch,
veerkrachtig lichaam omsloot, en het diep ernstige, mannelijke
gelaat, waarop zeker niet alleen de gemoedsbeweging van het
oogenblik zijn stempel had afgedrukt, zag den spreker, die met
eene stomme beweging der hand naar den broeden trap van
donker eikenhout wees, welke naar de hoogcro verdiepingen
leidde, met eene bezorgde uitdrukking aan.
De officier ging zacht en voorzichtig met zijne groote rijlaarzen
den trap op, ontdeed zich, boven gekomen, van zijn kletterenden
sabel, om elk gcdruiscli te vermijden, en volgde den man, die
onhoorbaar eene deur, tegenover den trap gelegen, opende.
Dit alles was zoo zacht mogelijk geschied en toch had de
bewoner van het slechts flauw verlichte vertrek, ondanks het
geraas van den wind en het rollen van den donder, het rijtuig
hooren naderen, welks aankomst hij zoo verlangend tegemoet zag
hij zat half opgericht in het bed, waarvan de groene gordijnen
wijd waren opengeschoven.
Alsof hij slechts op dit vurig verbeide oogenblik gewacht had,
zonk hij, met de armen ter verwelkoming wijd uitgestrekt, doch
niet in staat een enkel woord uit te brengen, weder achterover
in de kussens en de andere boog zich over hem heen, terwijl hij
hem sprakeloos, maar innig de hand drukte.
volgens art. 8 van het kon. besluit van 11 December II.,
No. 36, waarbij de militie-officieren in liet aanzijn zijn
geroepen, voor eene benoeming tot militie-luitenant niet
in aanmerking kunnen komen de plaatsvervangers, die
niet voor hunne broeders zijn opgetreden, en de nummer-
verwisselaars.
Vooral aan de leden van den Antirlienstvervangersbond
en tot de voorstanders van het beginsel van den persoon
lijken dienstplicht richt de schrijver het verzoek, door daden
te toonen, dat zij meenen wat zij met woorden voorstaan,
door niet langer hunne zoons en pupillen aan het leger te
onthouden, dat voor menigeen eene uitstekende oefenschool
is, zoowel voor het lichaam als voor den geest, en niet
minder voor de karaktervorming. Zij kunnen liet geld,
benoodigd voor het stellen van een ander persoon tot
waarneming van de militiedienst besparen, en moeten dit
liever gebruiken om het leven hunner zoons en pupillen
gedurende hun verplichten diensttijd te veraangenamen.
Naar aanleiding van het hoofdartikel van Het Vader
land over de voorgestelde wijzigingen in de drankwet,
waarvan wij een uittreksel gaven en waarin, zooals men
zich zal herinneren, het blad de hoop uitsprak, dat de
banketbakkers geen vergunning zouden verkrijgen, wordt
der hoofdredactie van dat blad de volgende brief geschreven:
Mijnheer Hoofdredacteur
„Ik en velen mijner vriendinnen zijn erg boos op u, dat
u in het hoofdartikel in uw blad van 31 Januari 11. die
goede banketbakkers zoo hard valt en daarmede ook ons,
dames, die veel van een ijsje houden, letterlijk troosteloos
maakt, Hoe is het mogelijk, dat u zoo hardvochtig kunt
zijn! U is waarschijnlijk wel getrouwd of geëngageerd,
in alle geval houdt u van de dames. Welnu, dan weet
u immers, dat wij allen dol op een ijsje zijn en dat de
geneesheeren steeds aanraden na ijs een glaasje marasquin
te gebruiken. Zonder dat is ijs, ik verzeker het u bepaald,
mijn broer de dokter zou 't kunnen bewijzen, hoogst
ongezond. Die twee zaken, ijs en marasquin, zijn onaf
scheidelijk, gelijk Castor en Pollux in de oude en Sia-
meesche tweelingen in onze tijden. En nu zoudt u willen,
dat wij dames onze gezondheid in gevaar brachten, of in
het geheel geen ijs gebruikten? Daar zie ik u niet toe in
staat. Gij moogt als Hoofdredacteur van een humaan blad
al streng zijn, onmenschelijk zijt ge stellig niet. Welnu,
verbiedt men het schenken van marasquin en fijne likeuren
aan den benketbakker, dan moet zijn nering een nekslag
„Daar ben ik, Walter," zeidc hij, na eenige oogenblikkcn
zwijgens met eene gedempte stem, „en ik zou reeds gisteren hier
zijn geweest, indien ik onmiddelijk aan uw verzoek om tot u te
komen gehoor had kunnen geven. Ondanks uwe ziekte en de
afzondering, waarin gij leeft, is het u zeker niet onbekend, dat
het leger mobiel wordt gemaakt en onder die omstandigheden
was het uiterst moeielijk zelfs dit korte verlof te verkrijgen,
waarvan ik, wegens de lange tijdroovende reis, slechts óén enkelen
dag aan uw ziekbed kan doorbrengen."
De zieke keerde zijn hoofd een weinig ter zijde en vertoonde
nu bij het volle schijnsel van het licht, dat daarop viel, dc trekken
van een vijf- of zes-en-vijftigjarigen man, die echter vóór zijn
tijd verouderd scheen.
„Een dag is voldoende," zeide hij met een flauwen glimlach;
„wat zoudt gij, als alles afgcloopen is, ook nog langer hier uit
voeren?"
De officier begreep wel is waar den zin dier woorden, maar
maakte met de hand een ontkennend gebaar.
„Zoo ver is het met u nog niet gekomen, Walter," antwoordde
hij ontroerd, „zoo ver is het nog niet. Niettegenstaande gij
wist, dat ik niets vuriger verlangde dan tot u te snellen en uw
wil voor mij eene wet is, hebt gij mij steeds van u verwijderd
gehouden, en het zou dus wreed zijn, indien gij mij slechts had
ontboden, om afscheid van u te nemen."
„En toch is het zoo," zeide de zieke zacht, maar vast, „en
gij moogt u daardoor niet belecdigd gevoelen, beste Erwin. Het
afscheidsuur is het beste wat het leven mij nog geven kon
en dat deel ik met u. Scheidend geef ik u het grootste bewijs
van mijn onbegrensd vertrouwen, van mijne broederlijke vriend
schap, want ik, wiens wil voor u eene wet is, zooals gij zooeven
zelf gezegd hebt ik heb u eene laatste, eene zeer gewichtige
gunst te verzoeken."
„Spreek," riep de dragonderoffieier in de hoogste ontroering,
terwijl hij de hand van zijn ouderen vriend vast in de zijne drukte
„alles wat ik bezit eer, rijkdom, mijn laatste ademtocht, alles
is het uwe!"
Een weemoedige glimlach vloog over het gelaat van den zieke.
„Dweeper," fluisterde hij met eene afgematte stem. „Zie, ik
weet uwe vriendschap beter naar waarde te schatten en ook waartoe
zij in staat is, anders zou ik misschien nog aarzelen, mijn verzoek
in woorden in te kleeden. Ik heb een veel bewogen leven achter
mij liggen, Erwin, en heb mij door den last der smarten en
teleurstellingen dieper laten ter neder drukken dan ik als man
had mogen doen, en zoo is de avond des levens reeds vroeg
voor mij aangebroken. Maar nu de dag ten einde spoedt, heb
ik geen vuriger verlangen dan mij gerust te slapen te leggen
wilt gij mij daartoe uwe hulp verleencn, Erwin
„Ik zou niets liever willen dan u zoo zacht en zoo stil te zien
insluimeren, alsof gij werkelijk slechts gingt slapen," antwoordde
Erwin met eene door ontroering bijna onhoorbare stem, „zeg mij
echter, wat ik voor u doen kan, Walter!"
Een glans van tevredenheid verspreidde zich over het gelaat
van den zieke.
„Zoo aanstonds, Erwin, aanstonds. Vooraf wilde ik u eenige
vragen omtrent u zeiven doen. Uwe brieven aan my bevatten
steeds de nauwkeurigste berichten omtrent u zeiven, uw uiterlijk
krijgen en wij dames geen ijs of: maagkwalen.
Denk eens aan alle lieve vrouwen en meisjes, die u op
uw levenspad gezien of gekend heeft, aan liet genot, dat
ook de heeren smaken, wanneer ze ons een ijsje aanbieden,
en overweeg dan eens, of er niet iets op te vinden zou
zijn, om den banketbakkers te vergunnen marasquin na
bet ijs te blijven schenken. Wanneer u dit er door krijgt,
dan, zegt mijn jongste nichtje, een lieve snoes van nog
geen duizend weken, en die mij wel een weinig beeft
opgestookt, komt ze u certain beau jour van uw bureau
balen, om u bij Monchen in de Houtstraat op de plom-
bière te tracteeren met een glaasje marasquin toe!"
Uw hoopvolle dienaresse Amèlie.
De Redactie van Het Vaderland is natuurlijk zeer ge
roerd door de jammerklacht en geeft aan de „geëmanci
peerde" dametjes den raad voortaan de gewone cafés te
bezoeken. Zij zouden er zich aan marasquin kunnen te
goed doen en de kastelein zou zich, ter wille zijner
nieuwe clientèle gaarne op het leveren van ijsjes willen
toeleggen. „En een glaasje marasquin met een ijsje zou
licht even goed smaken als een ijsje met een glaasje
marasquin." Tevens zouden de cafés gezelliger worden
en de aanwezigheid der dames niet anders dan goed kunnen
werken op het gedrag der heeren. Een nieuw argument
dus, besluit het blad, ten gunste van bet door Amélie
bestreden wetsontwep."
Men leest in het Rott. N.blad:
„De Arnh. Crt. vreest dat bet bezoek van den beer
O. Van Rees aan Atjeh niet veel zal haten aangezien hij
dan nog geen gouverneur-generaal van Indië is. Het
koninklijk besluit meldt namelijk, dat bij bet eerst wordt
op den dag dat hij te Batavia aan wal stapt.
We hebben de Arnh. Crt. nog nooit streng aan de letter
zien hechten. Vreest zij wellicht dat de autoriteiten op
Atjeh den heer Van Rees zullen toevoegen: „wc hebben
niets met u te maken mijnbeer Van Rees; we kennen u
niet en erkennen u niet; eerst moet uw voet Batavia's
reede hebben gedrukt, dan zullen we u te woord staan?"
De autoriteiten in Atjeh zullen, vermoeden wij, wel van
betzelfde slag zijn als andere menschen en terdege begrij
pen, dat bet raadzaam is aan den man die over weinige
dagen gouverneur-generaal wezen zal, gelijke hulde te
brengen, maar vooral gelijke inlichtingen te verstrekken,
als aan den werkelijken gouverneur-generaal, dien zij in
Indië nimmer zullen terugzien.
leven, uw loopbaan, uwe kleine dwaasheden maar nooit hebt
gij mij gebiecht of uw hart nog vrij is gebleven."
'/Vrij geworden, wilt gij zeggen," antwoordde dc dragonder
officier op een scherpen toon. „Nu ja, Walter, het is vrij, ten
minste ik gevoel tegenwoordig die vlijmende smart niet meer,
die mij aanvankelijk dreigde te doen bezwijken, ofschoon ik u
toch ook moet bekennen, dat ik elke aanraking met zorg ver
meden heb."
„Hebt gij uw broeder noch haar sedert dien tijd niet weder
gezien?"
„Geen van beidenwaartoe zou dit gediend hebben
„Gij moogt zoo niet spreken, Erwiner is een tijd geweest,
dat het anders was; hij is uw broeder, uw tweelingbroeder!"
„Mijn broeder! En toch, toch heb ik de hand tegen hem
opgeheven en hebt gij mij slechts bewaard, dat ik niet zijn
moordenaar werd," riep de officier hartstochtelijk aangedaan uit.
i/O, Walter, welke dankbaarheid zijn wij u allen niet verschuldig
Mijn vader heeft it bestolen en terwijl hij in ons huis het
genadebrood at. leefden wij van uw rijkdom."
De zieke richtte zich in bed op met eene snellere beweging
dan men van zijne krachten had durven verwachten, en legde
zyne hand op den mond des sprekers, die zich tot hem voorover
gebogen had.
„Ik heb u verboden van hem te spreken," zeide hij vertoornd,
„zoowel toen het testament gevonden werd als later. Ik wil
niet, dat het aandenken uws vaders, die voor de verzoeking van
een enkel zwak oogenblik bezweek en later meende niet meer
terug te kunnen, onteerd worde. Het heeft mij niet ontbroken
aan liefde noch aan goedheid, was het niet de teedere hand
uwer dierbare, goede moeder, die mij het zoogenaamde genade
brood gaf. Robert en gij, gij hieldt zoo veel van mij als jongere
broeders slechts van een ouderen konden houden, en zou ik, voor
al het geluk, dat een vreedzaam te huis mij aanbood, den naam
van hen, die voor mij het dierbaarst waren wat ik op aarde bezat,
hebben moeten schandvlekken? Zwyg daarvan, Erwin; een smet
op den naam uws vaders zou ook mijn naam bezoedeld hebben,
evenals den uwen. Wij hebben in stilte immers alles gedeeld,
als echte broeders, en zou, nu ik zonder zoon overlijd, Erlenstein
toch. niet in uwe handen zijn overgegaan
„Dat zijn drogredenen, Walter, ofschoon vrome drogredenen,"
antwoordde de dragonder, „cn dankbaar aanvaard ik de eer van
ons huis uit uwe handen. Ik ontving van u veel meer, ik ontving
van u de vrede mijns harten, toen gij den revolver, die het leven
mijns broeders bedreigde en nu liet uwe verkort, uit mijne hand
sloegt. O, Walter, Walter!" riep hij plotseling, terwijl de tranen
zijne stem verstikteïi, „het is voor mij eene vreeselijke gedachte,
dat gij door deze daad, uit liefde gepleegd, verloren moet gaan
„Verloren gaan!" herhaalde Walter met verwijtenden spot,
„alsof gij niet wist, hoe zeer het leven mij ten last is! Maar
stel u gerust! Mijn einde is niet het gevolg van uw verdwaalden
kogel; de kwijnende ziekte ontstond uit andere oorzaken, uit
dieper lijden. Daarenboven ben ik fatalist genoeg om te gelooven,
dat de kogel, die mij trof, ook voor mij bestemd was, en ik
beschouw het als een geluk, dat ik juist na zulk eene lange
afwezigheid aan uwe zijde was, om u te behoeden voor een daad,
die u uw geheele leven berouwd zou hebbenZeg mij, Erwin