HELDERSCHE EN NIEIIWEDIEPER COURANT. Bieiiws- en Advertentieblad voor Hollanis Noorderkwartier. 1884. N°. 41. Vrijdag 4 April. Jaargang 42. Uitgever A. A. BAKKER Oz. POSTKANTOOR HELDER. 27) VAN HAND TOT HAND. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. ^Abonnementsprijs per kwartaal0.90. n franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Ad verten tien Van 14 regels 60 cents, t regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Lijst der brieven, geadresseerd aan onbekenden, gedurende de tweede helft der maand Februari. Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming. J. K. SmitAmsterdam. Mej. A. Dijkstra J. v. Helten H. v. DijkNijmegen. J. J. A. VisscherVianen. A. C. Noorstcn Van het hulpkantoor Anna Paulowna: Mej. v. WeeldenRotterdam. Verzonden geweest naar Amerika: J. RiekenIJmuiden, later New-York. België Trees VerheijenAntwerpen. Engeland Mr. DiriniLondon. Spanje J. BootGibraltar. Denemarken .- F. H. LindgreenSundswall. Blnnenlan <3.- Hetgeen in Plancius, op naam van „Patrimonium', door mij op 11 Maart 1884 tot de leden der Transvaalsche deputatie werd gesproken, is in onderscheidene dagbladen kort weergegeven, en gaf in dien onvolkomen vorm aan een deel van de liberalistische pers aanstoot" aldus dr. Kuyper in de voorrede van zijn afzonderlijk uitge geven „Plancius-rede", die öf den aanstoot aan het Wag. Weekbl. gegeven over 't hoofd blijkt gezien te hebben, óf ook dit blad indeelt bij „een deel der liberalistische pers." Om nu den aanstoot weg te nemen, verscheen deze offici- eele lezing, die, vreemd genoeg, volgens de Amst. niet volkomen klopt met de eveneens officiëele lezing, bij brok stukken namens dr. K. in de Stand, gegeven. De Amst. wijst er dan ook op, dat K.'s o[)iciëele rede niet is de rede, die hij in Plancius heeft uitgesproken, maar die hij op 29 Maart wenschte 11 Maart gehouden te hebben. „Zij 't geen reclitstreeksche schuldbelijdenis," zegt laatstgenoemd Door GOLO RAIMUND. Vervolg.) Een plotselinge vreugdekreet van den vreemdeling deed hem verschrikt opzien; met al de levendigheid aan het Fransche bloed eigen, ging deze voort. „Ha, enfin la voila! Discrétion! Mijn zeer geachte heer dominé, de bescheidenheid en geheimhouding houden op, waar de familie onaantastbare rechten kan doen gelden. Weet gij wel, dat ik landen en zeeën doorkruist heb om deze kleine Clemence te vinden en haar aan de handen van hare verdrukkers te ontrukken? Weet gij wel, dat ik de gevolmachtigde ben van hare familie, van hare arme moeder, van hare grootmoeder, de gravin de Frésange en dat ik een beroep zal doen op het hart van dit ongelukkige kind, voor wie het zich verklaart voor hare moeder ot voor den echtgenoot, dien men hare onervaren jeugd heeft opgedrongen." Tot nu toe had mevrouw Teichmanu sprakeloos en in verwar ring toegeluisterd, maar nu scheen haar plotseling een licht op te gaan. „Gy vergist u in den persoon, mijnheer de graaf," riep zij, volgens hare gewoonte haar broeder geen tijd latende om te antwoorden, „er komt niets uit dan wellicht alleen de naam. Clemence heeft geene moeder meerzij heeft haar reeds in hare prilste jeugd verloren! En een echtgenoot! Mijnheer de graaf zou zelf over dat denkbeeld lachen, al3 hij Clemence zag. Zij is niets meer dan een kind, met hare zeventien jaar, en is reeds twee jaar onder mijne hoede! Wie zou haar in dezen tyd een echtgenoot hebben kunnen opdringen en waartoe? Een kind op deze plaats en in mijn bijzijn?" Dit denkbeeld deed haar hartelijk lachen, maar zy verstomde als verschrikt, toen niemand met haar gelach instemde en zich verwaardigde haar een antwoord te geven. „Gij zult begrijpen, mijnheer de dominé," zei de vreemdeling, zonder op hare woorden acht te slaan, „dat ik thans in allen ernst moet aandringen op mijn wensch om juffrouw Clemence, of beter gezegd mevrouw de barones van Tromberg te zien, zoo ik niet moet aannemen, dat zij met geweld en met opzet ver wijderd wordt gehouden. In mijne hoedanigheid van mannelijk vertegenwoordiger der familie Frésange, als naaste bloedverwant van de jonge dame en gevolmachtigde van hare grootmoeder, meen ik tot dezen eisch gerechtigd te zijn. Toen mijne tante, tegelijk met het doodsbericht van haar vroegeren behuwdzoon de tijding ontving van de gewelddaad, die hij stervend jegens Clemence gepleegd had, toen zij vernam, dat dit arme kind gehuwd was, wellicht tegen haar wil, alleen om den haat van den baron tegen zijne vrouw te koelen en haar zelfs de minste aanspraak op hare dochter te benemen, wier aandenken zy zoo lang en smartelijk had beweend, toen zeide de zwaar beleedigde familie, dat het haar plicht was, het kind aan hare ellende te ontrukken, Clemence bekend te maken met hare rechten en haar den weg te wijzen, die leiden moest tot terug keer in den schoot harer bloedverwanten. Die dame beweert, dat de moeder van Clemence overleden is ik wil niet onderzoeken, of deze leugen verzonnen is of ten doel heeft u te misleiden, dan of men daarmede werkelijk het arme kind den weg tot redding heeft willen afsnijden. Ja, tot redding, want wie staat ons borg, dat zij niet tot dit huwelijk blad, „het is toch een stap op den goeden weg. Deze lof komt hem toe." Ook aan den oud-hoogleeraar Harting te Amersfoort, die zich in de Engelsche pers ongunstig over dr. K. en diens redevoering uitliet, is de „Plancius-rede" verzonden, vergezeld van een open brief, waarbij dr. Kuyper hem uitnoodigt zijn oordeel nogmaals te laten gaan over het thans gedrukte stuk. „En brengt lezing van mijn woord," schrijft dr. K., „U dan tot de overtuiging, dat Gij, natuurlijk onwillens, onrechtvaardig te mijnen aanzien geweest zijt, herstel dan dit onrecht op zoodanige wijze als u best voorkomt." Is er de laatste jaren groote beweging op te merken op het gebied van vee-veredelingvooral is dit het geval in Hollandsch Noorderkwartier, vanwaar het vee op alle binnen- en buitenlandsche markten ten zeerste wordt ge roemd. Hooge prijzen worden er voor besteed, vooral door Amerikaansclie opkoopers. Dezer dagen werd een eenjarig beest door de Stieren-Vereeniging te Henshroek voor f 800 aangekocht, terwijl men van exemplaren van meer dan f 1000 spreekt, die ingeschreven zijn voor de aanstaande Paasclitentoonstelling, te houden door de af- deeling Alkmaar der Hollandsche Maatschappij van Land bouw. De schoonste collectie, op den catalogus voorko mende, waaronder 43 eenjarige stieren, doet dan ook van genoemde tentoonstelling veel verwachten. Als eene bijzonderheid kan van Oudendijk gemeld worden, dat door den heer H. Stam aldaar aan Ameri kaansclie kooplieden is verkocht een kalf, oud 10 weken, voor f 400. De Kamer van Koophandel te Schiedam heeft een adres aan de Regeering gezonden, waarin zij zich zeer sterk verklaart tegen het afmaken van alle van longziekte verdachte runderen. Adressante meent, dat men ook daar door de longziekte niet meester zal worden. De Kamer stelt daarom de volgende te nemeij maatregelen voor: 1. De verplichting voor eiken veehouder tot het oprichten van een afzonderlijken stal voor die runderen, welke aan longziekte of eenige andere kwaal lijdende zouden kunnen zijn. 2. De verplichting voor eiken veehouder tot het onmiddellijk afzonderen naar dien stal van alle runderen, gedwongen ia, wie zou den hulpkreet hebben kunnen hooren, zoo de arme kleine dien heeft doen hooren, in plaats van een jawoord, en waarom wordt zij met al hare rechten en eischen, met hare jeugd en schoonheid in dezen afgelegen hoek der aarde verborgen gehouden? Waarom heeft de echtgenoot zich van haar ontdaan en haar zijn naam onthouden waarom dit alles, vraag ik heden, in naam der familie, wanneer ik het morgen niet in naam der wet zal doen? De dominé was opgestaan. „Doe, mijnheer de graaf, wat u dunkt, dat gij doen moet, maar eerbiedig dan ook tevens mijne rechten. Ik ben alleen verant woording schuldig aan degenen, die de jonge dame aan mijne zorg hebben toevertrouwd, en ben niet bevoegd, noch geneigd, mij met vreemden over familieaangelegenheden te onderhouden. Waarom kiest gij niet den naasten en eenvoudigsten weg, en wendt u tot den baron van Tromberg zelf, van wien gij beweert, dat hij de echtgenoot van Clemence is? Indien hij werkelijk zulke gegronde rechten heeft, als gy meent, dan zal hij ze bezwaarlijk laten aanranden is echter deze bewering niets anders dan eene voorstelling van uwe verbeelding, dan zal hij niet weifelen de rechten van anderen te erkennen. Ik echter, ik kan hier niet beslissen, ik kan slechts herhalen dat gij Clemence, met mijne toestemming niet zult spreken. Zij heeft, hoe jong ook, reeds veel geleden, onder mijn dak zal zij bescherming vinden en aan geene nieuwe twijfelingen en angsten worden blootgesteld." „Maar gij beschouwt de zaak van een verkeerd standpunt, waarde dominé," riep graaf Frésange, hoe langer hoe driftiger wordende, „wie wil haar angst en onrust veroorzaken? Het geldt de dierbare, zedelijke vrijheid, aangeboren en geërfde rechten. Dat de jonge dame, die hier verborgen wordt gehouden, werkelijk de barones van Tromberg is, blijkt niet alleen uit de omstandigheden, niet alleen uit de zonderlinge gelijkenis, die zij met hare moeder heeft en die mijne aandacht onmiddellijk op haar vestigde, het wordt nog nader bevestigd door uw eigen gedrag in deze aangelegenheid." Tot nu toe had de jonge grondeigenaar, die blijkbaar op de hoogte was van zijns vriends voorgeven, zich vergenoegd een aandachtig toehoorder te zijn, maar thans mengde ook hij zich in het gesprek. „Bezin u, beste dominé," zeide hij, terwijl hij den ouden man op den schouder klopte, „geef toe. Dergelijke familietwisten kunnen onaangename gevolgen hebben voor degenen, die zich daarin laten medeslepen. Welk gevaar loopt gij, wanneer gij aan mijnheer den graaf een onderhoud met de jonge dame in uwe tegenwoordigheid toestaat? Veel grooter zal uwe verant woordelijkheid zijn, als hij, van zijne rechten gebruik makende, de moeder doet overkomen, en u misschien den landsadvocaat wegens het berooven der persoonlijke vrijheid op den hals jaagt. Gij hebt u, naar het schijnt, tot zeer onvoorzichtige, zij het geheel onbaatzuchtige zaken laten verleiden, en als gij, wat wel niet anders zijn kan, persoonlijk volkomen onschuldig in deze zaak gehandeld hebt, zult gij toch als geestelijke alle opzien willen vermijden." De arme dominé, die radeloos nu eens den een, dan weder den ander had aangezien, wischte met zijn zakdoek zijn bezweet voorhoofd af zijn woord verbood hem te spreken. „Maar antwoord dan toch, Godlief," jammerde zijne zuster, „is deze ongehoorde geschiedenis, of slechts een klein gedeelte daarvan waar? Dit jonge ding eene gehuwde vrouw en gij i welke verdacht worden aan eenige ziekte lij lende te zijn. J 3. Toepassing van hooge boeten en verbeurdverklaring van het rund in geval van verzuim. 4. Onmiddellijke onteigening en afmaking van elk rund, dat naar het oordeel van deskundigen lijdende is aan longziekte. 5. Verplichte inenting van het rundvee door het gansche rijk, met zorg en nauwgezetheid verricht. 6. Scherp toezicht op alle veemarkten. Te Leeuwarden is aangekomen de burggraaf J. De Rainneville, van Parijs, ten einde jong Friesch fokvee voor den Franschen veestapel aan te koopen. De onlangs in de Scheveningsche Boschjes door een revolverschot gewonde boschwachter Snoek, wiens toestand in den beginne nog al onrust baarde, neemt in de laatste dagen aanmerkelijk in beterschap toe. Bij de Kaag (gem. Haarlemmermeer) is jl. Zondag avond een schip, inhoudende 410 vaten naphtha en petro leum, verbrand. Ziehier omtrent dit ongeval, reeds met een enkel woord medegedeeld, nadere bijzonderheden: Te Sassenheim, enz. hoorde men om half negen een slag of er een kanon afgeschoten werd. Deuren vlogen open, ramen trilden. Een vat, met de ontplofbare vloeistof ge vuld, was niet hevigen knal gesprongen en had de heele lading van een tjalkschip in volle vlam gezet. Dit schip lag dicht bij de Leeghwater en stond oogen- blikkelijk in lichtelaaie. De schipper en zijn vrouw konden zich redden. De zoon sprong overboord en werd inet haken aan wal gehaald, maar eene oude vrouw, de moeder van den schipper, kwam in de vlammen om. De lading was bestemd voor Brussel. De schipper heet H. Van Hordijk. De overblijfselen van de ongelukkige vrouw werden eerst Maandag morgen aan wal gebracht. De drie zoons, die met haar aan boord waren, hadden tevergeefs het onmogelijke beproefd om de arme moeder te redden. Een van hen, zelf met brandwonden bedekt, had zijne moeder nog op het laatste oogenblik van het schip in een schuit geworpen, maar de ongelukkige was zoo in vlammen gehuld, dat zij niet meer te redden was. Men gist dat den schipper een lading is meegegeven, welke hij zelf niet kende. De ontploffing werd op meer dan een uur afstands gehoord. hebt het gewaagd dit mij te verzwijgen? En dat zoudt gij geweten hebben, gij zoudt de hand geleend hebben tot deze fraaie geschiedenis en Clemence met haar onschuldig gelaat mij dagelijks onder de oogen hebben doen komen Meent gij, dat ik mijn eerlijken naam tot hier toe gedragen heb om met den landsadvocaat in aanraking te komen o, God, Almachtige God!" Uitgeput zonk zij op een stoel neder toorn en schrik streden om den voorrang. Maar de dominé, hoe ook in het nauw gebracht, herinnerde zich zijne gelofte. „Doe wat gij niet laten kunt, heeren," herhaalde hij „juffrouw Clemence zult gij niet spreken." De graaf de Frésange haalde zijne schouders op en nam met een veelbeteekenenden blik zijn hoed op; de grondeigenaar fluisterde den dominé nog eene goed gemeende vermaning in liet oor om toe te geven, waarna heiden zich met een stomme buiging verwijderden, vergezeld van den dominé, die hen tot aan het hek van den tuin vergezelde. In de kamer teruggekeerd, vond hij zijne zuster, die hem met gevouwen handen afwachtte. „Is het dan toch waar, Godlief," snikte zy, „en wilt gij zooveel schande over uw naam, uw stand en mij brengen, over mij, die om zoo te zeggen voor dit zoogenaumde meisje heeft ingestaan. Zoo jong en reeds zoover in de huichelarij! Daarom dus was zij zoo waanwijs en heerzuchtig; daarom waart gij zoo zwak jegens haar en misbruiktet gij mij tot uwe doeleindenEn gij wilt nog wel een zielverzorger genoemd worden, een voorbeeld voor anderen!" De onrechtvaardige verwijten, waarmede zij den armen man overlaadde, deden hem eindelijk het geduld verliezen. „Ook aan u ben ik geene verantwoording schuldig," zeide hij, „maar wil u toch de verzekering geven, dat mijne eer vrij is van alles wat deze heeren beweren. Het doet mij leed, dat gij gelooft, dat ik de hand zou kunnen leenen tot iets onrechts- vaardigshet doet mij leed, dat gij mij verdenkt, dat ik misbruik zou willen maken van uwe diensten. Zoo gij ziet, dat ik bezorgd ben en terneder gedrukt, dan ben ik dit niet wegens de mogelijke gevolgen van mijne tot dusver gevolgde gedragslijn, maar wegens de maatregelen, die ik zal hehooren te nemen. Hier blijven kan Clemence niet reeds niet om uwentwille, die het arme kind wegens uwe verkeerde opvatting slechts zoudt grieven en krenken daur gij honderd en nog eens honderd vragen en toespellingen, die het kinderlijke gemoed in verwarring kunnen brengen, niet zoudt kunnen weêrhouden." „Het is dus waar?" schreeuwde de anders zoo resolute vrouw ontzet. „Zwijg toch, zwijg, zeide de dominé, die allo opzien vermijden wilde, toornig; ik kan nu noch het een noch het ander zeggen. Het eenige, wat ik doen kan, is u buiten de zaak te houden en dat zal geschieden! Laat ons een uur later eten ik moet met Clemence spreken." Het jonge meisje zat op dien stillen Zondag morgen, waarin de drukke werkzaamheid van mevrouw Tcichmann verstomde en de pastorie iets verkreeg van die poëtische rust, die hij mededeelt aan alles, wat met een vroom gemoed tot zichzelf inkeert, nog op dezelfde plaats in de met groen omrankte vensternis, waarin de zonnestralen in- en uit huppelden en gulden vonken wierpen over haar donker haar. De straat, die hier langs liep, was volkomen ledig, haar blik zweefde over de weiden naar den

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1884 | | pagina 1