H ELDERSCHË
jMIEUWËRIEPER COURANT.
ei Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1884. N". 57.
Zondag 11 Mei. Jaargang 42.
VAN HAND TOT HAND.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
O franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Ad v er ten tien Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Brieven uit de hoofdstad.
8 Mei.
Wij schrijven Mei- of Bloeimaand, wij hebben rillend
en bibberend onze kachels weggeruimd en onze buizen van
bet winterstof gereinigd, onze kinderspeeltuinen zijn geo
pend en Zaterdag worden onze Schouwburgen gesloten,
als nu de lieve lente maar komen wil, wij zijn bereid haar
te ontvangen.
Of de schouwburgen dit seizoen goede zaken gemaakt
hebben, valt moeilijk te zeggen als men niet tot de zeer
ingewijden behoort. Ieder die zaken doet, klaagt over het
slechte jaar 1883, en het is dus best mogelijk dat de
schouwburg-directiën mede hun stern in dat koor ver
heffen. Van de honderd en een Maatschappijen en Ven
nootschappen, die in de laatste weken hunne gewone jaar
vergaderingen hielden, Havenbooten, Twentsche Bank,
Stoomvaartmaatschappij Nederland, Kon. fabriek van Stoom
werktuigen, Gooische Stoomtram, enz. enz. hoorde men
bijna niets dan jammerklachten over ongunstige resultaten,
te korten en nadeelige saldo's. Bij de tegenwoordige manie
om alle ondernemingen op touw te zetten of te herscheppen
in den vorm van Maatschappij of Xaamlooze Vennootschap,
is er geen vak dat in onze dagen zoo druk beoefend wordt
als dat van aandeelhouder, maar het begint er wel iets
van te krijgen of men ook op dit verschijnsel liet spreek
woord van de varkens en de spoeling kan toepassenmenig
aandeelhouder weet althans over anno 1883 van verijdelde
dividend-illusiën mede te praten.
Het publiek echter heeft, uit het oogpunt van kunst de
zaak beschouwende, over het schouwburg-seizoen, tamelijke
redenen tot tevredenheid. Met de riemen die ze hadden,
hebben de verschillende gezelschappen wakker geroeid.
Vooral in de laatste helft van het seizoen, toen er een
zeer gewenschte afwisseling kwam in het dusver eenigs-
zins eentonig repertoire. Die afwisseling werd vooral
gewaardeerd in de opvoering van eenige nieuwe stukken,
die over het algemeen met bijval ontvangen werden onze
vaderlandsche auteurs doen nog weinig of niet aan too-
neelarbeid maar toch hadden wij dit jaar in ,/Het Sonnet/'
,zijn meisje komt uit" en „Hannes" een drietal welspre-
Door GOLO RAIMUND.
Vervolff.)
Onmiddelijk na haar steeg er eene tweede dame in, die door
de andere dame, welke aan het raampje zat, met een kreet van
vreugde en cenc hartelijke omhelzing werd verwelkomd.
„CharlotteOf misschien wel reeds mevrouw...."
„Scholwin," antwoordde de instijgende levendig. „Ja, ik ben
gehuwd, beste mevrouw Morrin, sedert een geheel jaar."
„En hoe komt het, dat gij na een jaar reeds weder naar
Frankrijk gaat?" vroeg de andere dame, die thans, ondanks het
vlooiende Fransch, dat zij tot nu tot met hare reisgenoote had
gesproken, en ondanks haar Franschen naam, eene Duitsche bleek
te zijn. „Zoo jong gehuwd en met zulk een gelukkig gezicht,
wat kunt gij dnn bij ons zoeken
De blik van de nieuwe reisgenoote werd plotseling ernstig.
„Iets zeer, zeer treurigs, lieve vriendin. Mijne goede markiezin,
aan wie ik, zooals gij weet, alles te danken heb, wat ik ben en
bezit, is het, die naar mij verlangt. Ik ben zoo gelukkig, dat
ik eindelijk in staat ben, haar een weinig dankbaarheid te bewijzen
en zou ik nu die gelegenheid laten voorbijgaan?"
„Zeker niet, klein vrouwtje," antwoordde de anderedame. „Ik
herinner mij thans mevrouw de markiezin is door een vreeselijk
ongeluk getroffen; niet waar? Ik hoorde slechts den afloop;
hoeft zij haar eenigen zoon niet in een deul verloren of zoo iets?
Gy zegt het; het ongeluk gebeurde kort na myn huwelijk,
voor negen maanden. Is de dood in een deul, die zoo plotseling
aan een hoopvol leven een einde maakt, op zich zelf reeds
vreeselijk, in dit geval is hij nog verschrikkelijker, daar de eer
eener vrouw, die zelf geene eer bezat, de aanleidende oorzaak was."
De andere dame knikte toestemmend.
„Wat was het dan eigenlijk?" vroeg zy met deelneming.
De jonge vrouw wierp een korten blik op de jonge, Fransche,
die uit het raampje keek en op Clemence, die onverschillig voor
zich heen staarde. Zij scheen er geen gevaar in te zien met
hare mededeelingen voort te gaan, die toch wel reeds in de
nieuwsbladen zouden zyn opgenomen.
„De jonge markies," zeide zij, „was, toen ik nog gezelschap-
juffrouw bij zijne moeder was, verloofd met de dochter van eene
oude, Fransche familie, en ofschoon zij sedert hare kindsheid
met hem verloofd was, moet hij, in tegenstelling met de over
levering omtrent zulke lang vooraf beraamde huwelijken, werkelijk
liefde voor zijne bruid gehad hebben, die van haar kant op eene
dweepzieke wijs beantwoord werd."
De verhaalster lette niet op Clemence, anders zou zij gemerkt
hebben, hoe hare donkere, mijmerende oogen zich openden en
haar met eene smartelijke uitdrukking aanzagen.
„Gedurende den laatsten winter voor de voltrekking van het
huwelijk, ging de bruid, die niet sterk was, naar Pau, de markies
ging naar Parijs. Hij had de hoofdstad slechts nu en dan in
het voorbijgaan loeren kennen en te Tours of op zijne goederen
wel een leven geleid volgens zijn stand en zijne jeugd, maar
toch zonder eenige uitspatting, omdat zijne innige liefde voor
zijne moeder, die op zijn doen en laten een grooten invloed
uitoefende, hem daarvan weerhield. De markiezin vond het minder
gepast ook te Parijs voortdurend in het gezelschap van haar zoon
te zijn en bleef dus te Tours, te meer, daar zij juist aau eene
oogziekte leed.
kende bewijzen, dat zij de muze der tooneelspeelkunst nog
niet geheel vergeten. En wat de vertalingen betreft, was
het laatste misschien liet beste; althans „de Industriëel van
Pont-Avesnes," op het einde van het seizoen door Het
Nederlandsch Tooneel gemonteerd en waarmede de Ver-
eeniging Zaterdag avond hare voorstellingen besluit, mag
werkelijk een aanwinst voor liet repertoire heeten, al heeft
Georges Ohnet bij het schrijven er van misschien wat al
te zeer in den waan verkeerd, dat ieder toeschouwer zijn
roman gelezen zou hebben alvorens zijn tooneclstuk te
gaan zien. Maar bij zijn „Gravin Sarah" vergeleken is
„de Industriëel" een buitenkansje te noemen. Vreemde
„sterren" van bijzondere grootte hebben zich dit seizoen
niet aan onzen dramatischen hemel vertoond; geen Sarah
Bernhard, geen Agar, geen Possart, geen Coquelin. Zou
wellicht het povere succes, door de artisten van het Odéon
hier behaald, deze beroemdheden van een uitstapje naar
Amsterdam afgeschrikt hebben
De Fransche Opera (altijd nog uit Den Haag!), die
hier o. a. ook mnd. Albany Hot optreden, onthaalde ons
dit seizoen weer op een reeks van meerendeels hoogst
voortreffelijke opvoeringen. De heer Voitus van Hamme
is een opera-directeur, dien de residentie en de hoofdstad
wel in waarde mogen houdenhij had met de betrekke
lijk beperkte middelen, die hem ten dienste staan, een
ensemble weten saam te brengen, dat ons herhaaldelijk
veel goeds te genieten gaf. Geen wonder dat een bezoek
aan de Fransche Opera voor tal van Amsterdammers steeds
een der meest geliefkoosde uitspanning was. En geen
wonder ook dat de uitmuntende artisten, bij hun afsclieicls-
voorstelling de vorige week, in ruime mate de huldeblijken
hunner toehoorders ontvingen; zij hadden zich in ruime
mate die huldeblijken waardig gemaakt.
Ook in den Parkschouwburg is men de zomer-campagne
ingetreden, nadat Anton Schott met zijn prachtige stem
juist op het eind van het winterseizoen de aandeelen een
percent of vijf naar boven gezongen had. Doch pas is de
Meimaand in het land of men zot in den Parkschouwburg
zoowel de lichte en dichte operettes als de deftige muziek
van Wagner en Schott aan een kant en herneemt zijn
oude qualiteit van café-chantant eerste klasse (eerste klasse
„In dien winter, waarin de keizerin schitterende feesten aan
richtte, maakte de markies kennis met eene buitengewoon schoone
vrouw van rijperen leeftijd, die, hoewel zij van eene legitimistische
familie afstamde, aan het Bonapartistische hof de opmerkzaam-
hied vond en zocht, die haar in den Faubourg St. Germain ont
zegd werd. Zij was meer dan tien jaar ouder dan de arme
markies en haar naam niet vlekkeloos. Zij was gehuwd geweest
met een braven, Duitschcn edelman, dien zij in een luim van
het oogenblik hare hand had geschonken, om hem korten tijd
daarna schandelijk te verraden, hem en een eenig lief kind.
„Er moeten in dien tijd hevige tooneelen zijn voorgevallen,
een deul, gevolgd door echtscheiding want hij was protestant
een éclat, met het tragische slot, dat de bedrogene niet, zoonls
zoovele anderen, zijn smart vergat en overwon, maar dat hij,
onder zijn verdriet bezwijkend, in den een of anderen hoek met
zijn kind is omgekomen."
De verhaalster zweeg en keek eens rond; in den hoek van
den wagen hoorde zij een zwaren zucht; de bleeke, jonge dame
scheen niet wel te zijn, want zij had hare oogen gesloten en
drukte hare smalle hand tegen hare borst. Maar zij verroerde
zich niet en verzocht noch door blik noch door woord om hulp
zij was zeker zeer vermoeid.
„Hoe treurig," zeide mevrouw Morrin, den afgebroken draad
weder opnemende, „nu, en viel hij in do handen dier kokette
vrouw
„Ja, hoe ongeloofelijk het ook klinken moge volkomen
Vrienden der familie maakten hem opmerkzaam op haar eerste
huwelijk en op het schandaal daardoor verwekt, dat al de groot
moedigheid van haar echtgenoot niet voor de wereld verborgen
had kunnen houden, op hare latere, kleinere en grootere liefdes
avonturen, op het verschil van jaren en zijne eigene plichten
alles te vergeefs. Hij was volkomen verward in de strikken
van die gevaarlijke vrouw; zij was nog altijd schoon, buiten
gewoon geestig en speelde eene groote rol aan het hof, waar
men haar verleden zeer verschoonend beoordeeld en het later ver
geten had. Voor de volgende zonden, die voorzichtig en met be
valligheid begaan werden, sloot men toegevend de oogen.
„Zij had tot nu toe als katholieke geen nieuw huwelijk kunnen
aangaan, maar daar de dood haar juist van den gehaten band
ontslagen had, vatte zij het dolzinnige plan op, met den armen,
mooien jongen in het huwelijk te treden. Zoo als meer gebeurt
op rijperen leeftijd want zij is bij de veertig werd zij
smoorlijk verliefd op den schoonen markies, op zijne frissche
jeugd, op den onverzwakten gloed zijner gevoelens En hij
hij was als zinneloos. Hy gaf zijne bruid haar woord terug,
geraakte in onmin met zijne moeder, die hij zoo hoog vereerde,
met zijne vrienden in den woord, hij deed alles en deinsde
voor niets terug, hij was totaal verblind.
„Zijne bruid, een zwak schepseltje, zou waarschijnlijk toch
niet lang geleefd hebben, maar deze slag verhaaste haar einde.
Met haar geheele hart had zij hem aangehangen. Zij kwam in
het geheel niet meer uit Pau terug; eene vliegende tering rukte
haar binnen twee maanden uit het leven en zy stierf in de
armen mijner markiezin, die evenzeer leed door haar zoon als
zij door haar verloofde.
„Zij was de eenige dochter harer ouders geweest, maar zij had
nog een ouderen broeder, die meende, dat deze euveldaad niet
ongewroken mocht blijven. Hij daagde den markies uit tot een
duel op de pistool en schoot hem vlak in het hart."
„Arme, arme moeder!" zeide mevrouw Morrin aangedaan.
wat de grootte van het geb;>u\v betreft, vergeleken bij
andere dergelijke localiteiten.) De liefhebbers kunnen er
nu weer hun hart ophalen aanspecialiteiten, excentrici
teiten, accrobaten, gymnasten, pantomimes, enz. enz. En
wie onder al dat fraais op het tooneel zijn gading nog
niet vindt, zal allicht met goed gevolg onder liet kunst
lievend publiek in de zaal zijne oogen den kost geven.
Daar zijn de specialiteiten, de excentriciteiten en de panto
mimes nog wèl zoo interessant als die van het affiche,
altijd voor de liefhebbers!
Dus de schouwburgen gesloten en de kinderspeeltuinen
geopend. Evenals de huisvlijt, de vacantie-kolonies, het
figuurzagen en dergelijke met meer of minder succès uit
den vreemde geïmporteerde nouveauté's, behooren ook de
kinderspeeltuinen tot de elementen der moderne opvoeding.
De Amsterdamsche volksjeugd wel te onderscheiden
van de gewone jeugd leert er spelen onder toezicht en
volgens de bepalingen van een reglement. Vader Van
Alphen scheen zoo iets in den geest aanschouwd te hebben,
toen hij zijn vermaard „Mijn spelen is leeren" dichtte. De
welmeenende aanleggers dezer inrichtingen hebben er inder
tijd gouden bergen van voorgespiegeld omtrent den invloed,
dien de speeltuinen zouden hebben op de beschaving en
de goede manieren van de jeugdige leden der volksklasse.
Maar tot het eenparig leedwezen van alle Amsterdammers
laten de sporen van dien gunstigen invloed zich nog altijd
wachten. Men zou veeleer zeggen, dat da baldadigheid en
onbeschaamde brutaliteit der straatjeugd steeds toeneemt.
De Chinezen uit de dagen der Tentoonstelling weten er
van mede te praten; en zelfs een machtig en tegelijk hoogst
minzaam Vorstin als Oostenrijks Keizerin is niet veilig
voor de listen en lagen der Amsterdamsche straatbengels,
die haar incognito zoo streng mogelijk opvatten en haar
dezelfde bejegening doen wedervaren, waaraan iedere fat
soenlijk gekleede vrouw hier elk oogenblik op straat is
blootgesteld. Wij putten ons verstand uit om geneesmiddelen
togen het verergerende kwaad te zoeken. Een spreker in
de Afschaffers-Vereeniging, die deze week dit chapiter uit
voerig behandelde, zocht de oorzaak vooral in het ruwe
gedrag en het slechte voorbeeld der ouders en (natuurlijk)
in hun misbruik van sterken drankeen inzender in een
„Ja, wel arme moeder!" herhaalde de verhaalster, terwijl zij
hare oogen met haar zakdoek afdroogde. „Zij heeft hem lang
beweend, zoo lang, tot zij nu geheel blind is geworden. Zij moet
nu geopereerd worden, en deze operatie zal in haar eigen huis,
met behulp en verpleging der barmhartige zusters, plaats hebben
maar zij heeft haar verlangen ie kennen gegeven, mij, die al
hare kleine gewoonten kent, die haar kan voorlezen en troosten
bij zich te hebben. Zij heeft mij doen uitnoodigen bij haar le
komen en gij kunt u voorstellen, hoe bereidvaardig ik aan hare
uitnoodiging gehoor geef. Ik heb mijne kleine huishouding voor
eenigen tijd aan mijne behuwdzuster toevertrouwd, haar op het
hart gedrukt goed voor mijn man te zorgen en daar ben ik!"
„Dat is braaf van u gehandeld, Charlotte; mevrouw de markiezin
heeft het aan u verdiend. Is zij te Parijs?"
„Ja, uit hoofde dezer operatie.,,
„Nu, Parijs is groot genoeg," zeide mevrouw Morrin, „en
mevrouw de markiezin komt zeker door haar rouw en hare oog
ziekte niet in de wereldhet ware anders verschrikkelijk, indien
zij de oorzaak van dien jammer ontmoette."
„Zeker, dat ware verschrikkelijk, maar daarvoor is gezorgd;
de lichtvaardige zondares heeft zich, zooals wel meer na zulk
een éclatant geval plaats vindt, bekeerd en is in een klooster
gegaan."
„Allons! Wie was zij eigenlijk?"
„Eene baronnesse Hersfeld; haar overleden echtgenoot was,
zooals ik reeds zeide. een geboren Daitscher, en zij is het eenigste
kind van de gravin de Frésange, die ook wel eene dame is van
de groote wereld, maar toch in een beteren zin," antwoordde de
verhaalster, onrustig naar den hoek van de coupé ziende, waar
de bleeke dame opnieuw een pijnlijken zucht slaakte. Maar zij
hield hare oogen en lippen vast gesloten en scheen te drooraen.
„Wat moet nu zulk eene vrouw in een klooster beginnen?"
vroeg mevrouw Morrin, terwijl zij haar hoofd schudde.
„O, die doet boete, dat is een waardig besluit," antwoordde
de jonge vrouw met bitterheid. „Het is het laatste bedrijf en
eindigt met effect. Er zou nu niemand meer gevonden worden,
die zich in hare netten liet vangen; hare rol in deze wereld is
afgespeeld en op die wijze vestigt zij nog eens aller oogen op
zich. Voorloopig heeft zij zich volkomen overgegeven aan de
zusters van het sacré coeur, wier overste eene zeer energieke,
verstandige vrouw moet zijn. Mais voilh ik geloof, dat
wij aangekomen zijn," viel zij zich zelve in de rede.
„Ja, dadelijk," antwoorde mevrouw Morrin. „Ik zie u toch
bij mij, als gij dien weg langs komt, Charlotte; wij zullen toch,
evenals vroeger, als goede landslieden, de kennis onderhouden?
Door deze treurige geschiedenis heb ik niets vernomen van wat
mij toch eigenlijk veel meer ter harte gaat, van u en uw leven?"
„Dat zal ik wel inhalen," antwoordde de jonge vrouw, terwijl
zij haar hartelijk de hand drukte, „zoodra ik uit kan, kom ik u
opzoeken."
Terwijl de dames hare goederen bijeenzochten, reed de trein
het station binnen. De portieren werden geopend, en de reizigers
stegen uit. Clemence draalde nog altijd, zij was half wezenloos.
Het was ook zoo ontzettend wat zij vernomen had en toch
moest zij voort, voort!
Zij stond langzaam op, hare leden waren koud en als verlamd.
Zij behoefte op niets te wachten; het bewijs van hare bagage
zat in de gestolen portemonnaiozij achtte ook deze verloren en
was blijde het gedrang van deze dringende, pratende, gesticulec-
rende menigte te kunnen ontkomen.