HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1884. N°. 59.
Jaargang 42.
Vrijdag 16 Mei.
Uitgever
A. A. BAKKER Cz.
BEKENDMAKING.
SCHIETOEFENINGEN DER ARTILLERIE.
BEKENDMAKING.
VAN HAND TOT HAND.
NATIONALE MILITIE.
INSPECTIE TOOR DE VERLOFGANGERS.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
v franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Ad verten tiénVan 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De BURGEMEESTER der gemeente Helder brengt, naar
aanleiding eener ontvangen mededeeling van den heer Luitenant
kolonel, belast met het toezicht over de practische artillerie-
oefeningen, ter algemeene kennis, dat die oefeningen dit jaar zullen
aanvangen omstreeks de helft dezer maand en den 30 Augustus e. k.
zullen eindigen.
Dat de oefeningen zullen worden gehouden van de batterijen
Kaaphoofd en Erfprins, in de richting van het vaarwater cn de
plaat „de Onrustterwijl op de dagen dat gevuurd wordt, de
onveiligheid op de gebruikelijke wijze door het plaatsen van
roode vlaggen zal worden aangeduid.
Ten behoeve van die schietoefeningen zullen in het vaarwater
op 1000 M. van de vuurlijn van het fort Erfprins twee wrak
tonnen worden gelegd, en wel:
één in de Heisdeur, gelegen op 710 M. afstand van Ton
No. 8 (ton van de Laan) en op 870 M. afstand van Ton No. 9.
één in de Heisdeur, gelegen op 600 M. afstand van Ton
No. 8 (ton van de Laan) en 12*20 M. afstand van Ton No. 9.
Dat de juiste plaatsing van die tonnen, door de zorg van den
heer Inspecteur van het Loodswezen, ter openbare kennisgeving
voor de belanghebbenden in de Staatscourant zal worden vermeld
en ten slotte dat het weghalen van alle soort materieel daaronder
begrepen de weggeschoten projectielen van de plaat „de Onrust
uitsluitend is opgedragen aan den vletterman KENNINCK, die
daartoe voor den ganschen duur der oefeningen in dienst der
Artillerie is.
Helder, 12 Mei 1884.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
De BURGEMEESTER der gemeente Helderbrengt ter alge
meene kennis, eene ontvangene aanschrijving luidende aldus:
Aan het Gemeentebestuur van Helder.
Bolsward, den 6 Mei 1884.
De Bestuurders, tevens Collatoren van het HendrikNannes en
Catrijn Epes Leen alhier, goedgevonden en bepaald hebbende, dat
de begeving van een deel der inkomsten van gemeld leen, weldra
aan een jongeling uit het geslacht der stichters zal plaats hebben,
Door GOLO RAIMUND.
Vervolg.)
Die brief, eene beleefde mededeeling en tevens eene beschul
diging tegen Clemence, bevatte voor de gravin eene zeer duide
lijke herinnering aan eene afgelegde belofte. Nora beschouwde
met tevredenheid het gebouw van hare toekomst, zooals liet door
hare handen werd opgetrokken, zonder eene enkele gedachte van
berouw over het geluk, dat zij zoo moedwillig verstoord had.
Zij was juist bezig een lang telegram voor harr zwager te
ontwerpen, toen zij van deze moeite ontheven werdeen extra
postrijtuig, dat juist de plaats opreed, bracht hem vermoeid terug,
vroeger dan hij zelf verwacht had. Hij had Clemence willen
verrassen en daar door willen beproeven, wat hij in de opwel
ling van een onbewaakt oogenblik kon ondekken van hetgeen in
de diepte sluimered van haar hart, waarvan de oppervlakte
zoo stil en onbewegelijk was voor zijne angstig waarnemende
blikken.
Dit rijtuig, zoo vroeg in den morgen, deed Nora naar het
venster snellen en zij trok zich misnoegd terug, toen zij Erwin
gewaar werd. Hij kwam minstens een paar uur te vroeg, waarin
zij hare houding rijpelijk had willen overleggen.
Zij sloot hare schrijftafel, maakte schielijk haar toilet in orde
en strekte zich vermoeid in de chaise longue uit.
Maar zij wachtte lang, zeer lang en toen hij eindelijk, na
zich te hebben laten aandienen, binnentrad, was het met een
duisteren blik en een korten groet.
„Vergeef mij, dat ik u zoo vroeg stoor," zeide hij, „maar
na hetgeen in mijn huis is voorgevallen, kan ik niet lang op
Erlenstein blijven. Ik wilde u vragen, wat u, meer dan de
bedienden, van de ziekte der gravin en van het vertrek van
Clemence bekend is?"
„Ik weet volstrekt niets,antwoordde zij koel; „indien gij
uwe bedienden hebt uitgehoord, alvorens mij iets te vragen, beste
Erwin, zult gij ook vernomen hebben, welke middelen uwe
vrouw heeft aangewend, om mij verre van zich verwijderd te
houden."
Sombere rimpels plooiden zijn voorhoofd.
Ja, ja, zeide hij, „dat weet ik, en daarover later. Laat ik een
oogenblik zelfzuchtig bij mijne eigene zaken blijven stilstaan
het betreft immers Clemence."
Hij noemde haar naam op een weeken, innigen toon, en
ofschoon Nora hem niet beminde, kwetste die klank toch hare
ijdelheid.
„Vraag dan," zeide zij op een ijskouden toon.
„Is, voor zoover u bekend, geen enkel bericht van de ongesteld
heid der gravin het telegram voorafgegaan, heeft Clemence met
geen woord, met geene enkele schikking te kennen gegeven, dat
zij voornemens was deze reis de doen?"
„Tegenover mij niet," antwoordde zij. „Voor zoo ver ik
weet, is er gister ook slechts éen telegram aangekomen, dat
namelijk, dat mijn verloofde mij zond en waarin hij mij eene
bijeenkomst verzocht."
„Gij houdt dus de ziekte van de gravin voor een bloot voor
wendsel?" riep hij verschrikt, terwijl hij voor haar bleef staan.
_//Ik kan mij vergissen, maar ik meen, dat het zoo is antwoordde
zij kortaf.
„Nora, Nora, en dat zegt gij zoo kalm, zoo bedaard," riep hij.
en dat liet bedrag van dit Beneficie is bepaald op 1 1000.
's jaars voor den jongeling boven 15 jaar, cn van f 900.
beneden dien ouderdomdat de jongeling niet jonger zal worden
aangenomen dan 12 jaren en niet ouder dan 24 jaren, en dat
het vak van studie is vrije studiein overleg met Collatoren.
Ingevolge art. 22 van Zijner Majesteits besluit van den
2 December 1823 (Staatsblad No. 49) U. W. E. A. hiervan
kennis gevende, hebben wij tevens de eer U. W. E. A. mede te
deelen dat de belanghebbenden, die zoodanige beneficie voor een
jongeling uit het geslacht der stichters verlangen, zich tot dat
einde tusschen 1 en 15 Julij 1884 schriftelijk bij den Ontvanger
des Leens, den heer J. BINKES te Bolsward, moeten aanmelden,
met opgave van den jongeling voor wien zulks wordt verlangd,
en overlegging van de gelegaliseerde geboorteacte, attesten van
bekwaamheid en bewijs van familie, Indien dit speciaal gevorderd
wordt.
Namens Bestuurders van het Hendrik Nannes
en Catrijn Epes Leen te Bolsward,
De Ontvanger des Leens.
(get.) J. BINKES.
Helder, den 10 Mei 1884.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder
brengen ter openbare kennis:
Dat het ONDERZOEK OVER DE VERLOFGANGERS
van de Militie te land, bedoeld bij art. 138 der wet op de
Nationale Militie, voor deze gemeente is bepaald op Maandag
den 16 Juni 1884, des voormiddags ten 10 ure, in de Bouwzaal
achter het Bureau voor Gemeentewerken, naast het Weeshuis alhier.
Aan dat onderzoek moeten deelnemen alle verlofgangers der
Militie te land. die vóór den lsten April 1884 in het genot van
onbepaald verlof zijn gesteld, onverschillig tot welke lichting zij
behooren.
De belanghebbenden worden herinnerd aan de volgende wets
bepalingen
Art. 140. De verlofganger verschijnt bij het onderzoek in
uniform gekleed, en voorzien van de kleeding- en uitrusting
stukken, hem bij zijn vertrek met verlof medegegeven, van zijn
zakboekje en van zijn verlofpas.
„Zij zou ontvlucht zijn, ontvlucht aan haar echtgenoot, haar
beschermer, die haar op zijne handen zoo gaarne over al het
leed des levens hadde weggedragen. Ik wachtte, arme dwaas,
dagelijks met het grootste geduld op hare liefde en zij ont
vluchtte mij."
Hij bedekte eenige oogenblikken zijn gelaat met zijne handen
en zij zag hem aan met het gruwzame genoegen van een schoon
roofdier, dat, gereed om den doodelijken sprong te doen, zich
eerst verlustigt in de hulpeloosheid van zijn slachtoffer. Eens
had hij haar toebehoord met zijn innigste wezen en zij had hem
wel is waar niet bemind, maar zij was er toch door gevleid, te
weten, dat hij haar toebehoorde, dat hij haar dienstknecht wilde
zijn in alle omstandigheden des levens. Nu had de hand eens
kinds spelend de bekoring verbroken en hare macht vernietigd.
„Wilt gij niet de waarheid, altijd de waarheid en de waar
heid boven alles?" vroeg zij op een snijdenden toon. „Kon zij
u beminnen, is zij niet weggegeven en heeft men niet over haar
beschikt als over een stuk speelgoed, dat lang onopgemerkt in
een hoek had gelegen en nu in een vluchtig oogenblik voor den
dag werd gehaald? Wat weet gij van kinderlijke wenschen en
voorstellingen, wat van de eischen van een achttienjarig hart,
dat gij van uwe trotschc hoogte tot haar kondt afdalen Meent
gij inderdaad, dat zij voldaan was aan uwe zijde, dat zij ooit,
ook zelfs maar voor een oogenblik, uw karakter begrepen heeft?
Zonder eenige belangstelling, zonder de behoefte, ja zelfs zonder
den wensch, u in zekere mate nabij te komen, heeft zij het
ellendige leven van eene gevangene geleid, voortdurend peinzende
op middelen om vrij te worden. Zoo wijd mag de klove niet
zijn, die man en vrouw scheidt, noch met betrekking tot den
leeftijd, noch tot verstandelijke ontwikkeling. Wanneer hij zoo
ver boven haar verheven is, wordt de man een voorwerp van
angstige vrees nooit van liefde. Hebt gij ooit geluk en liefde
uit hare oogen gelezen? Heeft zij ooit door een liefkozend
woord uw bloed in gisting gebracht? Is zij u niet steeds voor
gekomen als een vijandelijk element in den huiselijken vrede,
stom, in zichzelf getrokken, koel; volkomen vreemd en afge
zonderd in den kring, waarvan zij het middelpunt moest uit
maken? Wat ik zeg is geene aanklacht, het is eene verdediging.
Zij was diep ongelukkig aan uwe zijde cn moest dit blijven, dat
lag in haar aard."
„Ja, ja," zeide hij, een diepen zucht slakende, terwijl hy de
handen van zijn gelaat liet vallen. „Gij maakt het mij gruwe-
lyk duidelijk. Nora ik moest haar vrij laten, maar niet zoo
zoo niet! Nog altyd zie ik in uwe voorstelling de nood
zakelijke aanleiding niet tot zulk een plotseling besluit
ik had die gezocht in de krenking van haar nog ongerept,
vrouwelijk gevoel, in de ontwijding van haar kinderlijk heilig
dom door u, Nora."
Zij richtte zich op met een trotsch, uitdagend gebaar.
„Kan de verhouding van eene bruid tot haar bruidegom het
gevoel krenken?" vroeg zij, „hebt gij er ooit iets in gevonden,
om uwe liefde voor mij voor de wereld te verbergen, zoo lang
nwe familie-omstandigheden dit vorderden, en wilt gij het nu
Frésange als eene misdaad aanrekenen, wat gij uzelven veroor-
loofdet en van mij eischtet? Ik heb, uit angstige bezorgdheid
voor het „ongerepte gevoel" van uwe vrouw, het tooneel van
onze somtijds noodzakelijke en gewenschte bijeenkomsten zoo
ver mogelijk van uw haard verwijderd gehoudenin dit jaar
getijde komt zij toch nooit ïn het jachthuis. Ik heb onze be
trekking, zooals mij dat in mijne afhankelijke positie, die
l Art. 141. Behoudens het bepaalde in art. 130 kan een arrest
van twee tot zes dagen, te ondergaan in de naastbij gelegen
provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring of arrest, door
den militie-commissaris worden opgelegd aan den verlofganger:
1. die zonder geldige redenen niet bij het onderzoek verschijnt;
2. die daarbij verschenen zijnde, zonder geldige redenen, niet
voorzien is van de in het voorgaand artikel vermelde voorwerpen;
I 3. wiens kleedïng- of uitrustingstukken bij het onderzoek niet in
1 voldoenden staat worden bevonden; 4. die kleeding-of uitrusting-
stukken, aan een ander toebekoorende, als de zijne vertoont.
I Art. 142. Is de verlofganger, wien krachtens het voorgaand
artikel arrest is opgelegd, bij het onderzoek tegenwoordig, dan
kan hij dadelijk onder verzekerd geleide in arrest worden gebracht.
Is hij niet tegenwoordig en onderwerpt hij zich niet aan de
hem opgelegde straf, dan wordt hij op schriftelijke aanvrage van
den müitie-comraissaris, te richten aan den Burgemeester der
woonplaats van dien verlofganger, aangehouden en onder verzekerd
geleide naar de naastbij gelegen provoost of het naastbij zijnde
huis van bewaring of arrest overgebracht.
Art. 143. Onverminderd de straf, in art. 141 vermeld, is de
verlofganger verplicht, op den daartoe door den militie-commissaris
te bepalen tijd en plaats, en op de in art. 140 voorgeschreven
wijze, voor hem te verschijnen om te worden onderzocht.
Art. 144. De verlofganger, die zich bij herhaling schuldig
maakt aan het feit sub. 4. van art. 141 bedoeld, of niet over
eenkomstig art. 143 voor den militie-commissaris verschijnt, of
aldaar verschenen zijnde, in het geval verkeert, sub. 2 en 3 van
art. 141 vermeld, wordt onder de wapenen geroepen en va» 3
tot 6 maanden gehouden.
Art. 145. De verlofganger der militie, die niet voldoet aan
eene oproeping voor de werkelijke dienst, wordt als deserteur
behandeld.
Art. 130. Het Crimineel Wetboek en het Reglement van
krijgstucht voor het krijgsvolk te lande zijn op de manschappen
der militie te land, die zich onder de wapenen bevinden, van
toepassing en met opzicht tot de verschillende gevallen van desertie
op al de bij de militie te land ingelijfden.
Die manschappen worden geacht onder de wapenen te zijn
1. zoolang zij zicli bij hun corps bevinden; 2. gedurende
den tijd, dien het in art. 143 bedoeld onderzoek duurt: 3. in
het algemeen, wanneer zij in uniform zijn gekleed.
Helder, den 15 Mei 1884.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
uwe vrouw mij genoegzaam deed gevoelen, betaamt, beschei
den geheim gehoudenhet kan m ij niet deren, als zij elk
mijner schreden, zelfs mijne gedachten bespiedt met haar onge
rept gevoel." Mijne positie is bijna onverdragclijk geworden,
sedert Clemence voor het eerst op het vermoeden is gekomen,
dat Frésange mij bemint. Welk gevoel haar blik zoo scherp
heeft gemaakt, waag ik niet te beslissen, al moge dit blijken
uit hare laatste wijze van handelen, waardoor zij gepoogd heeft
mijn naam te bezoedelen noch vóór Frésange mij den zijnen
heeft gegeven. Ik ben na zwaren rouw weder zulk eene ge
lukkige, geliefde vrouw geworden en ik heb zooveel medelijden
met hare ontgoocheling, dat ik bereid ben haar vergiffenis te
schenken. Of gij dit ook zult kunnen? Gij zijt zoo edelmoedig
en belangeloos, Erwin, laat mij een goed woord voor haar doen."
Hij was bleek geworden en drukte zijne tanden dicht opeen,
alsof hij moeite deed, zichzelven te beheerschen. Daarop stond
hij op en richtte zich in zijne volle lengte op.
„Wat ik op raijzelven vermag, hebt gij, dunkt mij, genoeg
zaam aan uzelve ondervonden," antwoordde hij trotsch, „niemand
behoeft een goed woord te doen voor mijne jonge vrouw, mijn
eigen hart doet dat. Maar ik dank u voor uwe aanwijzing
ik weet nu, in welk opzicht ik haar verschoonend moet be
handelen.
„Dat het haar zeer diep heeft moeten krenken, dat gij de
plaats harer reinste cn zoetste herinneringen voor het tooneel
van uw geluk koost, kunt gijzelf het best begrijpen. Het was
hare eigene woning, die ikzelf nooit betreden heb zonder haar.
Hare wraak was kinderachtig, ik geef het toe, maar in ervaring
en wereldwijsheid is zij nog een kind, en in al den toorn van
haar jong hart over den inbreuk op hare rechten, heeft zij u
niet ten toon gesteld, maar onze trouwste en meest toegenegene
dienstboden geheimhouding aanbevolen. Dat uw goeden naam
echter zelfs niet mag worden toevertrouwd aan eene beproefde
hand, spreekt van zelfhoe leed het mij ook doet, dat de
omstandigheden nog eenige geheimhouding vorderden in het
oog der huishoudster moet uwe samenkomst met Frésange opge
helderd worden.
„Het smart mij, dat gij, na de hartelijke toegenegenheid, waar
mede ik u als de weduwe van zijn broeder behandelde, na het
volstrekte stilzwijgen, dat ik tegenover Clemence in acht heb
genomen met betrekking tot den trouwbreuk van uwe eerste
jeugd, niet zooveel vertrouwen in mij hebt gesteld, dat gij, met
betrekking tot uw nieuwe keus mcendet achter mij om te moeten
handelen een groot leed hadt gij mij kunnen besparen.
„Na dit laatste voorval loopen onze wegen uiteen, Nora; hoe
zoudt gij, vrouwen, tegenover elkander staan, waar mijne plaats
naast Clemence is. Ik vertrek nog heden ik kan en mag
haar niet onbeschermd en onbewaakt laten, noch in haar nieuwen
levenstoestand, noch met die gevoelens, welke gij mij zoo even
hebt doen kennen. Als ik met haar terugkeer, zult gij dit huis
reeds verlaten, wellicht reeds met eene nieuwe eigene woning
verruild hebben. Ik verwacht van Frésange's eergevoel, dat hij
uw huwelijk bespoedigt. Hebt gij mijne hulp daartoe noodig,
laat het mij dan weten; de eer der familie gaat mij boven elke
opoffering."
Zij schudde haar hoofd met een ontkennend gebaar. „O, neen,
neen, mijn arme Erwin; het zou wreed zijn, zoo gij bij het leed
uws harten ook nog geldelijke offers zoudt moeten brengen
voor ons is gezorgd. Ik heb mijn proces te Parys wegens het
vermogen mijns grootvaders zoo goed als gewonnen ons geheim