HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPEK COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1884. N°. 63.
Jaargang 42.
Zondag 25 Mei.
VAN HAND TOT HAND.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
r franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Oz.
MOLENPLEIN.
Prijs der Advcrtentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager,
Brieven uit de hoofdstad.
22 Mei.
Voor den „arbeid" en voor het „kapitaal" zijn de Zondag
en Maandag hier gehouden samenkomsten van groot gewicht
geweest. Zondag de vergadering van 800 werklieden, om
de middelen tot verbetering, of althans de aanleidende
oorzaken, te hespreken van de thans bestaande slapte in
den handenarbeid. Maandag de bijeenkomst van een
groote 100 effectenhandelaars, om maatregelen te beramen
tot demping van den heilloozen speculatie-put, waarin dezer
dagen weêr tal van onnoozele of roekelooze kalveren zijn
neêrgetuimeld.
Ik geloof te mogen beweren, dat de eerste vergadering
wel als de meest belangrijke van de twee mag beschouwd
worden. Niet om liet resultaat. Want eigenlijk was er
geen resultaatalthans de onder toejuiching aangenomen
vuurroode motie van „burger Ris," zooals hij zich het
liefst noemt en hoort noemen, kan kwalijk als zoodanig
dienst doen. De aanneming dier motie bewees eigenlijk
alleen, dat de groote meerderheid der vergadering het eens
was met de „denkbeelden" van den heer Ris aangaande
de practische toepassing van den socialistischen catechismus,
en dat zij de vaardigheid bewonderde, waarmede hij altijd
gereed staat om met zijn sociaal-democratischen passe-
partout alle deuren te openen, waarop een ander zoo gauw
geen sleutel kan vinden. „Die Ris is toch een ferme
vent!" redeneerde men. Wel zeker, dat is hij. Hij is een
weergalooze knoopen-doorhakker. Een geruimen tijd waren
daar nu 800 man reeds bijeen geweest om de schaarschtc
van werk te bespreken, de oorzaken hiervan na te gaan,
de middelen tot verbetering van den toestand op te sporen
en de daartoe dienstige maatregelen te nemen; maar in al
dien tijd en met al die besprekingen was men niet veel
verder gekomen dan tot de conclusie, dat er groot gebrek
aan werk is, dat de oorzaak hiervan niet zoo gemakkelijk
is aan te wijzen en dat er slechts van geleidelijke maat
regelen verbetering is te wachten. Die uitslag der bijeen
komst was niet zeer bevredigend, was vooral niet wat men
er van verwacht had. Men begreep, dat met de door het
Bestuur voorgestelde middelenvermindering van arbeidstijd
Door GOLO RAIMUND.
Vervolff.)
Het was feest op de Tuileriën, een van die schitterende
feesten, gelijk alleen in de laatste dagen van het keizerrijk
gegeven werden. Welke geheime zorgen den beheerscher van
het land ook kwelden, zij wierpen hunne schaduwen niet te
midden van den schitterenden kring, waarmede de schoone Keizerin
zich omgaf.
Een zee van licht vulde de hooge zalen en galerijen en weer
spiegelde zich in de kristallen kronen en luchters en girandolcn,
in de met goud gestikte uniformen en schitterende juweelen, en
verveelvoudigde zich in de reusachtige spiegels.
Eene bonte menigte verdrong zich in de vertrekken en galerijen
een zeer afwisselend, bont tafreel van schoonheid en jeugd, van
heeren met ordeteekens en dames in prachtige toiletten, met
bloemen gesierd, even als in een kaleidoscoop telkens nieuwe
groepen vormende, de eene al bevalliger of belangwekkender dan
de andere.
Onder de uniformen viel voornamelijk in het oog die van een
Pruisisch generaal, die door een Fransch officier vergezeld, de
zaal de8 maréchaux binnentrad, waar het keizerlijke hof, de
diplomatie en de keur van den Bonapartistischcn adel, alsmede die
vreemdelingen zich bevonden, die op eenige onderscheiding konden
aanspraak maken of op eenigerlei wijze ontzien moesten worden.
Maar de stramme, grijze generaal scheen daar voorloopig niet
naar te verlangen; de rol van passief opmerker scheen hem
vooreerst beter te bevallen. Hij verzocht zijn geleider aan den
ingang te willen vertoeven, waar hij den vollen indruk van het
geheele tooneel op zijn gemak kon genieten.
De Fran8che overste, die hem blijkbaar officieel tot geleider
was gegeven, voldeed volijverig aan den uitgedrukten wensch,
die zijne nationale ijdelheid vleide, en hoorde met welgevallen
den ongehuichelden lof aan, dien de vreemde generaal voor die
keizerlijke pracht over had.
Hij vroeg op zijne beurt naar pruisische toestanden en het
pruisische hofleven en was verbaasd te vernemen, dat men te
Berlijn, aan het koninklijke hof, wel met waardigheid, maar
niet met die verfijning en verkwisting te werk ging, als hier
uit alles sprak.
„Ach, maar waarom?" vroeg de Franschman met een mede
lijdend schouderophalen. „Sedert het jaar zes-en-zestig is
Pruisen gerechtigd, bijna zou ik zeggen verplicht, ons na te
streven. Waarom leeft men bij u zoo eenvoudig vindt gij
niet, generaal, dat uiterlijke glans de verdienste vereert en de
schoonheid verhoogt
De generaal glimlachte goedaardig; het hinderde hem niet,
het maakte hem vroolijk, dat de ydele Fransch man van gerecht
vaardigde navolging sprak.
„Wel wij volgen de overlevering," antwoordde hij bedaard,
„en de oud-pruisische overlevering is eenvoud. Eene oude
dynastie is iets verplicht aan de voorvaderlijke zeden en is daar
mede vereenzelvigd,"
De^ Franschman voelde den kleinen steek.
„Bij ons hangt het niet van de dynastie af, maar van het
volk, van de maatschappij," antwoordde hij driftig. „Weelde en
schitterend vertoon omringen der Franschen toon, onverschillig
wie hem bezet houdt. Een eenvoudig Frankrijk zou ik mij
en bespoediging van de uitvoering van openbare werken,
door Nederlanders uit te voeren, heel wat tijd zou heengaan.
En al kon dit nu niet anders, al laten zulke diepingrij
pende maatschappelijke quaestiën als er hier aan de orde
waren, zich niet maar zoo in een ommezientje bijspijkeren,
men was door de ontboezemingen van verschillende
geachte sprekers nu eenmaal niet in de rechte stemming
gebracht, om met zulke langzaamvverkende heelmiddelen
genoegen te nemen. Boven de medicijnen van den genees
heer gaf men verreweg de voorkeur aan het mes van den
chirurg, al is de man die het hanteert ook nóg zoo roeke
loos en onbedreven. Was er niet iemand in de vergadering,
die zoo iets bij de hand had? Jawel, die was er. Burger
Ris was er immers? Die laat zijn luidjes nooit in den
steekZijn recept is universeel als de Holloway-pillen en
onfeilbaar als de Haarlemmer-olie. Hij heeft wel wat
beters dan die slappe drankjes van het bestuur! En met
een triomfeerend glimlachje laat hij voor de bewonderende
blikken zijner vrienden en geestverwanten zijne messen en
lancetten flikkeren: „Opheffing der internationale grenzen
afschaffing der staande legers verdeeling van den
arbeid naar ieders krachten verdeeling der vruchten
van dien arbeid naar ieders behoefte aan de regeering
den eisch stellen om op staanden voet die zaakjes in orde
te brengen," ziedaar de alleenzaligmakende methode, die
burger Ris wil toegepast zien om aan de Nederlandsche en
bepaaldelijk aan de Amsterdamsche timmerlui, schilders,
metzelaars, behangers, letterzetters, kleedermakers enz. enz.
meer werk en meer loon te geven. Hoe „de regeering"
het moet aanleggen om die operatiën te bewerkstelligen,
is iets waar burger Ris zich minder om bekreunt. Hij
heeft der Regeering liet mes in de hand gegeven, zij behoeft
maar toe te snijden als zij durft. Durven? Zij durft toch
niet, denkt de oolijke Ris. Maar hij durft welmet
groote woorden schermen, en zijne van buiten geleerde holle
phrases laten rinkelen als de bellen aan een narrekap.
Dat is óók nog niet ieders werkSocialistischen bom
bast aan den man te brengen, heeft soms zijne eigen
aardige bezwaren. Maar daar ziet Ris niet tegen op.
Ris durft dat wel. Een flinke vent, die Ris! En daarom,
al begreep ze grootendeels misschien geen tittel of
niet kunnen voorstellen; onze cischen, ons verleden en onze toe
komst, onze mannen en onze vrouwen zorden er niet voor
deugen."
„Gij hebt misschien gelijk," zeide de generaal aan het gesprek
eene andere wending gevende, daar hij op gastvrijen grond geen
aanstoot wilde geven, „vooral met het oog op de vrouwen. Die
zijn van een geheel ander genre. Zij zijn bekoorlijk," voegde
hij er bij, terwijl hij zijn blik over de zaal liet zweven, waarin
zooveel jeugd en schoonheid zich vereenigde.
„Niet waar?" zeide de Franschman gevleid, „en ik zal niet
zoo onbescheiden zijn, generaal, om te onderzoeken, aan welke
van beide gij den prijs zoudt toekennen, aan de Fransche of
Duitsche vrouwen. Ik stel mij tevreden met den lof, dien gij
zoo even voor de dames van mijn land over hadt."
„Het antwoord zou ook moeielijk zijn," was het antwoord van
den generaal, „daar het niet gemakkelijk is eene vergelyking te
maken. Slechts zooveel kan ik u zeggen, dat de Duitsche
vrouwen een zeker iets hebben, dat haar van alle andere vrouwen
onderscheidt en dat mij, zoo ik ze niet dadelijk uit die van andere
nationaliteiten kon onderscheiden, van zelf onweerstaanbaar zou
aantrekken."
„Iets magnetisch dus," zeide de Fransche officier glimlachende,
„en aan welke van de vele bekoorlijke vrouwen, zooals gij ze gelieft
te noemen, en die wij heden avond gezien hebben, zoudt gij den
prijs toekennen."
„Wij laten er eerbiedig uwe schoone Keizerin buiten," ant
woordde de generaal galant. „Van zulk eene onbereikbare
hoogte, in zulk eene schitterende omgeving heeft de schoonheid
eene geheel eigenaardige uitwerking. Laat ons spreken van die
dames, welke ons stervelingen naderbij kornen. Het oog wordt
bijna beneveld door zooveel pracht cn schoonheidwanneer
het echter, uitrustend, altijd weder verrukt naar het zelfde punt
terugkeert, zou men mecnen, dat daar het oog de meeste bevre
diging vindt en dat die bevrediging slechts door de hoogste
schoonheid en kalmte verleend wordt."
„De Duitschers blijven toch philosophen, zelfs waar zij hun
gevoel laten spreken," zeide de Franschman schertsend. „Maar
veroorloof mij te deelen in uwe bewondering, generaal, welke
dame geldt zij?"
„Ziet gij daar ginds, aan den arm van dien grijzen, met orde-
teekenen versierden heer dat wonderschoone meisje, in dat met
goud doorweven kleed, met dat antieke gouden sierraad in de
zwarte haren rijk en toch edel en eenvoudig? Ziet gij
die prachtige oogen, die de juweelen harer geburen in de schaduw
stellen, het fijne ovaal van dat jonge gelaat, die buigzame, veer
krachtige gestalte!"
„Maar weet gij wel, dat gy een dichter zijt, wanneer gij in
extase geraaktgij leert mij, dat poëzie en philosophie hand aan
hand kunnen gaan," zeide de Franschman op vroolyken toon.
„Ik geef u gelijk; zij is do schoonste vrouw wellicht van geheel
Parijs en wat het merkwaardigste is, gij maakt door uwe keuze
eene reeds vroeger door u gemaakte opmerking waar, waarvan
ik het gewaagd heb bij mij zelve te twijfelen. Is het toeval of
instinct, maar gij hebt werkelijk voor uwe bewondering eene vrouw
uitgezocht, in wier aderen Dnitsch bloed vloeit, die, naar men
zegt, met elke gedachte en met haar volle gevoel eene Duitsche
is, ondanks zij van eene Fransche moeder op Fransch grondge
bied geboren is en thans, na een twaalfjarig verblijf, in Duitsch-
land, weder hier is teruggekeerd."
„Dan bewijst mijne voorkeur weleer de opmerking, dat de
jota van 's mans stadhuiswoorden en geleerde theoriën,
daarom juichte de meerderheid der SOU dien flinken Ris
eens dapper toe. De toejuichingen golden zijn persoon en
zijn „flinkheid," met zijne woorden, want men ziet vooruit
wel wat hij zeggen zou als Holloway opstaat, gaat hij
natuurlijk over zijn zalven en smeersels spreken. Als Ris
voor den dag komt, zit hij natuurlijk op zijn stokpaardje.
Maar dat hij het nog weer eens zoo flink en zoo kranig
bereed, juichte men daverend toe. Waar het paardje heen
liep en waar het de quaestie van de heerschende slapte in
de werkzaamheden" heen zou brengen, deed er minder
toe. Daarom kon dan ook de aanneming der motie-Ris
niet als het resultaat van de beraadslagingen der vergade
ring gelden, want over opheffing van internationale
grenzen en van staande legers was met geen enkel woord
beraadslaagd.
Maar wat zal dan het resultaat zijn? of liever, wat is
het resultaat geweest? In de eerste plaats dit, dat voor
allen die het nog niet wisten, op onomstootelijke wijze de
kwijnende toestand onzer vaderlandsche nijverheid is aan
getoond. Dit resultaat reeds is belangrijk want hoe beter
en overtuigender de kwaal is aangetoond, hoe eer er op
genezing is te hopen. De eigenlijke oorzaak van het kwaad
wist niemand met zekerheid aan te wijzen. Zeer natuurlijk
trouwens, want het euvel is niet aan ééne enkele op zich
zelf staande oorzaak te wijten. Verschillende omstandig
heden hebben samen gewerkt om den toestand voor te
bereiden, waaronder onze nijverheid thans gebukt gaat.
Men heeft gesproken van de buitenlandsche concurrentie,
van den toevloed van vreemde werklieden, men laakte het
uitvoeren van groote Nederlandsche werken in Engeland
of Duitschland, den invoer van goedkoope artikelen en
materialen uit het buitenland, het gebrek aan aaneensluiting
onder de werklieden, enz. enz. Doch dit alles zijn in
zekeren zin slechts gevolgen van dieper liggende oorzaken.
De leus van onzen tijd: „veel en spoedig werk voor weinig
geld" is misschien almede een van de voornaamste oor
zaken. De huizen die wij bewonen, de meubelen die wij
gebruiken, de kleederen die wij dragen, de boeken die wij
lezen om niet meer te noemen kosten de helft of
misschien slechts het vierde van den prijs, het vierde van den
vrouwen van beide natiën onbeschrijfelijke eigenaardige schoon
heden bezitten," antwoordde de grijsaard verplichtend, „want
hier zijn zij als het ware vercenigd. En zeg mij nu eens, mijn
heer, wie dat dat wonderschoone jonge meisje is?"
„O, zei is geen meisje, maar eene vrouw, eene vrouw, die,
naar men zegt, reeds aan een tweede huwelijk denkt. Zij is eene
baronnesse Tromberg, in Duitschland gehuwd geweest, en thans
bij hare grootmoeder, gravin Frésange."
„Tromberg," riep de generaal, op een zachten, maar verwon
derden toon, „Wel, dat interesseert mij, die naam heeft een goeden
klank in Duitschland, en die familie is mij bekend; vooral de
zwager van de jonge dame. Gij moet mij aan die schoone lands
vrouw voorstellen, overste zoodra de kring, die haar omringt,
iets minder is geworden. En moet die oude heer echtgenoot
worden Maar dat is onmogelijk, dat mag niet."
De Friinschman haalde de schouders op.
„Wat wilt gy, generaal de markies de Brissac is rijk,
geestig en beminnenswaardig, een edelman in den waren zin
des woords."
„Die, naar men mag aannemen, zich toch met gedwongen
liefde tevreden stelt."
„Liefde," herhaalde de overste, niet zonder eenigenspot; „laat
ons liever zeggen: instemming, ofschoon toch ook deze uitdrukking
niet de ware is. Die schoone barones is eene vrouw van geest
kracht; zij kent geen dwang, wat zij doet is eigen vrije ver
kiezing."
„Er ligt wel een zekere mate van trotsch en eigenzinnigheid
om den fijnbesneden mond," zeide de generaal, haar oplettend
beschouwende. „Het is te hopen, dat haar eigen wil haar niet t-e
ver voert."
O, generaal," zeide de overste, op een toon, die niet vrij was
van verwijt, „heeft eene gehuwde vrouw dan, zooals bij u te
lande, volstrekt een voogd noodig, om standvastig te blijven?
Ofschoon deze vrouw de grootste tegenstellingen in zich vereenigt,
ofschoon zij niet vrij is van excentriciteit, omgeeft haar toch een
atmospheer van de hoogste vrouwelijkheid, eene ongenaakbaar
heid, die gij Duitsch zoudt noemen en het ook wellicht is. Niet
de minste schaduw rust op haar zij is voor hare jaren uiterst
ernstig en verstandig. Toen zij voor een paar jaar hier terug
keerde, om zich onder de hoede van haar grootmoeder te stellen,
was, naar men zegt, haar karakter reeds zoo merkwaardig stand
vastig als men het heden roemt, maar hare verstandelijke ont
wikkeling liet veel te wenschen over. Zij bracht de noodige
maatschappelijke vormen mede en reed te paard, als een echt
ruiter, maar dat was alles. Deze laatste pikante kunstvaardig
heid, hare jeugd en schoonheid, gepaard aan den kolossalen
rijkdom, dien zy te wachten heeft, verzekerden wel is waar
hare positie in de wereld, eene nieuwe schitterende partij,
maar wat de wereld genoeg was, stelde haar niet tevreden.
Hare gebrekkige opvoeding moet haar verschrikkelijk gehinderd
hebben, anders is het volkomen onverklaarbaar, hoe zulk eene
jonge, bewonderde en gevierden vrouw zich, ten koste van de
genoegens der wereld, op de studie toelegde met een ijver, die
een geleerde te schande zou hebben gemaakt. De beste onder
wijzers en professors van Parijs, de uitstekendste kunstenaars,
werden overgehaald om zich met hare ontwikkeling te belasten
zij heeft hen openhartig bekend, dat zij niets, volstrekt niets
wist."
Eenige Fransche officieren gingen hen voorbij en wierpen een
vragenden blik op den overste, die in zulk lang en levendig