HELDERSCHE EN NIEUWED1EPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1584. 10 Juli. 1884. N°. 83. Vrijdag 11 Juli. Jaargang 42. „Wij huldigen het goede." Verse liijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. TTlf 0-OT7D1' A A T^AT^*TT1?T? fV Prij3 dcr ^-d verten tien: Van 1—4 regels CO cents, elke "Abonnementsprijs per kwartaal0.90. UlbJjCVCl XX. XX. U 2x !x IV XJ II \j£i» regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Heden is het de 300ste verjaardag van den dood van Prins Willem van Oranje, den Vader des Vaderlands. Niet onopgemerkt ga die dag voor 't Volk van Nederland voorbij. We treden in onze gedachten drie eeuwen terug en doorleven met onze voorvaderen mee den tijd, toen het Spaansche dwangjuk zwaar drukte op de Nederlandsche ge westen. De Spaansche Koning Philips II heerschte over Nederland; hij tastte de vrijheden en rechten dezer gewesten aan en toonde zich ongezind om de vrijheid van godsdienst, door duizenden geëischt, toe te staan in de landen, door hem bestuurd. Een opstand tegen de Spaansche overheersching was daarvan het gevolg en aan het hoofd van dien op stand plaatste zich Willem van Oranje, 't Waren dagen van strijd en beroering, die er nu volgden. Aanvankelijk was Nederland onder 't juk van Spanje gebracht door de overmacht van Alva's krijgsheir, maar weldra kwam er, ook door Willem's toedoen, een wanhopig verzet en, op 't sein door den Briel ge geven, verklaarden zich vele steden voor Oranje en Nederland vocht zich vrij. De vertegenwoordigers van 't Nederlandsche volk zwoeren den Spaanschen Voi*st af en schaarden zich om Willem van Oranje, die de ziel was van den alleszins gerecht vaardigden opstand. Dit wekte even wel de wraak op van Koning Philips, die, Willem kennende, zeer terecht begreep, dat, zonder dezen bekwamen man, Nederland heel licht weder in zijne macht zou komen. Philips loofde daarom groote belooningen uit aan hem, wien 't gelukte, den Prins te dooden. Naar den bloedprijs, door den Spaanschen Koning uitgeloofd, werd helaasdoor onderscheidene personen gedongen. Eén aanslag op 't leven van den beminden Prins mislukte, maar Balthasar Gerards wist op 10 Juli 1584 den Prins te Delft door een pistoolschot van het leven te berooven. De moordenaar ont ging zijne straf niet. Op afgrijselijke wijze werd hij ter dood gebracht. Maar het vaderland had zijn ontnisbaren steun verloren en was diep geschokt door een zoo onherstelbaar verlies. Op treffende wijze werd door een onzer Vaderlandsche dichters indertijd in enkele dichtregelen uitgedrukt het ont zettende verlies, dat Nederland leed, door 't heen gaan van den man, op wiens graf men als zijn eernaam liet beitelen: „Vader des Vaderlands/' Die dichtregelen luiden aldus: „Daar ligt de hoop van Staat, wie stuit nu Spanje's woeden „De handen lmngcn slap, de held is bleek van schrik. „Wie leeft er, die na hem ons Neêrland kan behoeden? „Zoo sprak het weerloos volk. Maar Neêrland's God zei: „Ik!" En Nederland bleef gered, ook na een zoo groot verlies als het had geleden. Aan 't lijk des Prinsen wijdde men eene zeer eervolle begrafenis, aan zijne na gedachtenis een prachtig praalgraf in de Nieuwekerk te Delft. Maar weldra ook werden de handen uit de mouw gestoken, en Maurits, 's Prinsen zoon, ging op 's Vaders voetspoor voort om de vrijheid en onafhan kelijkheid des lands tegen Spanje's dreigen met het zwaard in de vuist te verdedigen. En nadat Maurits en zijn broeder Frederik Hendrik het tooneel hunner roemrijke bedrijven hadden verlaten, was het trotsche Spanje van weleer genoodzaakt het hoofd in den schoot te leggen en Nederland om vrede te vragen. Wie uwer, lezers, zal, bij de herinnering aan de groote feiten van voor drie eeuwen, het vreemd vinden, dat de dag van heden door heel het dank bare Vaderland als een gewichtigen gedenkdag wordt beschouwd en dat men, inzonderheid in Delft, hulde brengt aan de onmiskenbaar groote verdiensten van den man, die heden voor 300 jaren viel als het offer voor de vrijheid des lands, voor de vrijheid van godsdienst en geweten? Een waarlijk groot man was Willem van Oranje, want wat thans, na 3 eeuwen, als 't hoogste goed der natiën wordt beschouwd: volkomen vrijheid in zake van godsdienstige over tuiging daarin was hij toen zijne tijdgenooten oneindig verre vooruit. Verheugen we ons thans in 't bezit dier vrijhedendanken wij het, vooral op den dag van heden, den waarlijk grooten man, die dit ideaal in de 16de eeuw wel koesteren, maar de ver wezenlijking slechts voorbereiden kon. De bede, door den Prins in zijne stervensure geuit: „Mijn God, mijn God, ontferm U over mij en mijn arme volk toont dat hij in dat ontzettend oogenblik, zoowel aan 't volk, dat hij zoo innig liefhad, als aan zichzelven dacht. Die geest van toewijding blijve, naar zijn voorbeeld, onder ons leven tot in lengte van dagen! We laten hier volgen een drietal citaten, uit de werken van schrijvers over 't leven en streven van den Vader des Vaderlands: Willem van Oranje heeft de Republiek der Ver- eenigde Nederlanden gesticht onder het geschutvuur der Inquisitie, trotseerend de reuzenkracht van Spanje. Een veroveraar is hij geweest in den ver- hevensten zin des woords, want vrijheid en zelf standig bestaan heeft hij veroverd voor een geheel volk. Langdurig was de worsteling en de aanvoerder viel in den strijd; maar de zege was aan den ster venden held, niet aan den monarch, die hem over leefde. J. L. Motley. De Prins was een welgemaakt man, wat langer dan middelbaar, bruin van verwe en van baard. Voorzichtig stilzwijgend had hij, bij vroolijke oogen, een zeer minlijken, aantrekkenden aard in gesprek en omgang; was ook, vooral over tafel, zoo vroolijk, alsof hij geen zorg of zwarigheid op het hart had; waaraan eenige neuswijzen zich ergerden, niet denkende, dat het dikwijls een gedwongen vroolijk- lieid was, omdat alle oogen op hem zagen. Everardus van Reyd. Wat latere eeuwen aan het licht hebben gebracht, lag open en bloot voor den zienersblik van Oranje. Terwijl de mannen van de Kerk der Geuzen voor het meerendeel allengs de onverdraagzaamheid zelve werden, stond Oranje, èn uit staatkunde, èn uit diep gewortelde overtuiging, tegenover die Kerkelijken. Hij beschermde de Doopsgezinden, zelfs toen ook de mannen van Staat hierin bezwaar zagenhij nam het op voor de Roomschen en wilde hun gelijke voor rechten gegeven hebben als aan de Protestanten. C. P. Hofstede de Groot. 8) ANNE MARIE. Naar liet Duitsch van Wiliielmina Heimburg. (Vervolg.) Ik stond nog op dezelfde plek, toen de deur openvloog en Susanne's oude gezellin binnentrad. „Genadige freule," riep zij op angstigen toon, „kom toch, het kind zij weent, zij is ziek, zij beneemt zich het leven!" „Het opgewonden schepsel wrong de handen en beefde over haar geheele lichaam; ik hinkte naar de kamer van het meisje, alweder met de gedachte: Wat zal dat geven? Susanne zat half ontkleed voor de toilettafel, de donkere haren hingen los over een witten poedermantel, het gelaat in de handen verborgen, weende ze. De oude vloog op haar toe: „Mijn hartje, daar is de genadige freule, zij zal goed voor ons zijn, zy zal mij hier laten blijven en een goed woord bij de freule doen; vraag het haar slechts, allerliefste schat, zij doet het zeker!" Susanne Mattoni hief het hoofd op en droogde haar tranen toen zij mij zag, sprong zij overeind, en weder viel mij de lief talligheid op, die het jonge wezen als betooverend omgaf. „Wat scheelt u, mijn kind?" vroeg ik teeder. „Gij zijt zeer goed, mademoiselle," antwoordde zij, „het is niets dan het ongewone en de verre reis." Zij huiverde van kou. „Kleed u schielijk aan," raadde ik haar, „in de eetzaal is vuur aangelegd, en de warme soep zal u goed doen." De oude vrouw greep naar de kam en trok dien met trots door de prachtige haren en bediende daarbij het jonge professors dochtertje, alsof zij werkelijk een prinses was. Daarby sprak zij van teére constitutie en van zenuwen. Ik vergat het heengaan, en stond er vol verbazing bij. Rechtvaardige God! Bij de oud- markische edellieden waren zenuwen nog geeen mode! Wat zou Anne Marie zeggen, wat moest in het algemeen Anne Marie had er over gesproken, dat Susanne Mattoni de huishouding leeren zou, om zich eenmaal zelf door het leven te helpen. En hier? Een kamenier, zenuwen, de schoonheid eener grande dame met kinderlijk smalle handen en voeten. Nu haalde de oude een zwart kleedje uit den koffer, dat van nieuwheid blonk, met plooisel, strikken, en God weet wat! Over den ver blindend blanken hals legde zij een zwart tulen fichu en deze werd in bevallige plooien om haar middel gevouwen; onder de korte rokken kwamen twee schoenen met kruiselings gebonden zijden linten te voorschijn, zoo bekoorlijk als zeker nooit over de oude vloeren van het oude Bützen gegleden waren. In waarheid, de oude verstond haar taak. Susanne Mattoni was, zooals zij daar stond, het bekoorlijkste meisje, dat mij in mijn lang leven, ooit verschenen was. „God sta mij bij, waar moet dat heen?" vroeg ik voor de derde keer ray zelf, toen de oude een witte vlierstruik afbrak, en die vaardig en niet zonder coquetterie in haar fichu plaatste. „Maar, mijn beste," zeide ik, „er is heden geen gezelschap wij eten van daag en familie, boekweitengort met melk." Maar ik kreeg geen antwoord: de bezige kamenier bukte zich schielijk, om een paar strikken terecht te trekken, en myn blik gleed van Susanne, wier wangen door een gloeienden blos bedekt werden, naar den koffer, die na het uitnemen van het nieuwe kleedje een verdachte ledigheid vertoonde. De oude bemerkte het en flapte het deksel toe. „De klok slaat zeven," zeide zij toen, en inderdaad liet de zwakke, fijne stem der Bützer kerkklok zeven maal haar slaan hooren, cn tegelijk begon het geraasmakende luiden der etensklok voor de dienstboden. „Kom," zeide ik tot haar, „de dienstbodenkamer is beneden." „Ik dank u," antwoordde zij, „ik heb geen honger, alleen wilde ik om wat hout verzoekenhet kind kan in deze vochtige atmos feer niet slapen." Ik verwees haar naar juffrouw Brockelmann en Susanne Mattoni ging onder mijn geleide naar de eetzaal. O, ik zou het tafereel nog kunnen schilderen. De vier lichten op de met tin gedekte tafel kampten met 't rooskleurig schemerlicht van den invallenden avondin de gewelfde vensternis stonden Klaus en Anne Marie. Hij had den arm om haar heen geslagen en zeker een vriendelijk, ernstig woord gezegd zij hebben nooit weder zoo bij elkander gestaanIk zie nog, hoe zij beiden zich omkeerden, hoe Klaus vol verwondering mij voorbij naar het slanke meisje staarde, hoe Anne Marie getroffen was en ik kon het hun beiden niet kwalijk nemenBekoorlijker, meisjesachtiger heb ik Susanne Mattoni zelden weder gezien, dan in het oogenblik, toen zij zoo verlegen voor den jongen vriend haars vaders stond. Of zij hem zich anders had voorgesteld? Een gloeiende blos vloog over haar fijn gelaat; ook Anne Marie bloosde. Ik weet niet of het angst of' toorn was, dat haar een beweging deed maken, alsof zij den arm van Klaus wilde grijpen, toen hij Susanne Mattoni te gemoet ging, om haar eenige woorden van welkomst toe te spreken. „Ik bid u, aan tafel!" riep Anne Marie luid door de kamer. „Hier juffrouw Mattoni, naast tante Rosamunde." En toen wij voor onze plaatsen stonden, sprak zij met een stem, die tusschen- beide zonderling beefde, bet oude tafelgebed „Aller oogen wachten op U, o Heer!" Het „Amen" bleef haar bijna in de keel steken, en aan een blik, die de bevallige kleeding van het jonge meisje cn vooral de witte bloem trof, zag ik, hoe laat het bij Anne Marie was. Het vermaakte mij bijna, de twee zoo verschillende meisjes te vergelijken en er over na te denken, of het gryze, tot den hals sluitende wollen kleed en het bevallige costuum ooit naast elkander konden voortleven, zonder wederkeerig toegevendheid te moeten vragen? Klaus onderhield zich met Susanne, die tegenover hem zat; hij bracht ongevoelig het gesprek op haar overleden vader, maar gaf het weldra op, toen hij zag, dat de groote oogen zich met tranen vulden, die zij echter door middel der ongewone boekweitengort dapper zocht te verslikken. Een versch ei achterna scheen haar beter te smaken, maar zij wees, verschrikt lachende, een glas bruin, schuimend bier af en ik ben er zeker van, dat zij onver zadigd van tafel opstond. In de woonkamer brandden de lichten, en op de plaats van den heer des huizes stond een bord met tabak, een beker met zwavelstokken, daarnevens de courant. Op Anne Marie's plaats lag haar breiwerk, op de mijne bril en pompadour, zooals juffrouw Brockelmann het gereed zette, met dit verschil, dat Anna Marie in den winter haar spinnewiel in plaats van haar breiwerk vond. Klaus nam heden zijn pijp niet van de plank in den hoek; in zijn gemakkelijken leuningstoel verzonk de bekoorlijke gestalte van Susanne Mattoni en het fijne hoofdje vlijde zich gemakkelijk in de kussensKlaus echter zat als een echte cavalier, met een ridderlijkheid, die hem goed stond, op een stoel tegenover haar. Het gesprek, waaraan Anne Marie weinig deel nam, liep vooral over Berlijn. Susanne Mattoni was goed te huis in haar geboortestad, zij praatte allerliefst, zonder verlegenheid haar oogen fonkelden, haar wangen werden hoog gekleurd en een schalksch kuiltje werd tu8schenbeide daarin zichtbaar. Dan was zij in het operagebouw of den schouwburg, in den dierentuin of te Charlottcnburg; zij vertelde anecdoten van dc koninklijke familie, alles krioelde bont dooreen, en Klaus werd het vragen niet moede. De courant bleef onopgemerkt liggen en de pijp werd geen blik gegund. Anne Marie zat zwijgend cn breide. Om negen uur mengde zij zich in het gesprek: „Mij dunkt, gij zult wel moede zijn, juffrouw Susanne?" zeide zijmen hoorde, dat zij moeite deed om vriendelijk te spreken, „wij gaan gewoonlijk om tien uur naar bed, maar gij hebt heden wel een uurtje slaap meer noodig." En toen op haar schellen juffrouw Brockelmann verscheen, zeide de kleine, met eenige ver wondering in haar bruine oogen, als een gehoorzaam kind „Goeden nacht!" Bij de deur keerde zij zich nog eenmaal om„Mag Isa in mijn kamer slapen?" vroeg zij met een lieve, smeekende uitdruk king op haar gezichtje. „Voor uw gezellin is in een ander vertrek een bed opgemaakt!" antwoordde Anne Marie: „gij zijt toch niet bang? Juffrouw Brockelmann's kamer is naast de uwe. Susanne antwoordde niets; zij maakte nog eens een bevallige buiging en verdween. „Laat de oude toch bij haar slapen!" zeide Klaus; „bedenk hoe ongezellig de eerste nacht in een vreemd huis voor haar moet zijn!" Maar Anne Marie antwoordde niet; zij reikte haar broeder zijn pijp, drukte hem lachend in den leuningstoel en nam haar breiwerk weder ter hand. „Maar, Klaus, ik bid u, wees naderhand niet weder zoo dwaas, om daar op dien rieten stoel te gaan zitten dat was dat was onverstandig „Liever dood dan onbeleefd," antwoordde hij goedhartig. „Alles op zijn tijd!" antwoordde zij. „Susanne Mattoni zal onze huisgenoote zijn, en niets vermoeit zoo zeer, als vormelijke beleefdheid en zich geneeren. Susanne zit even goed op zulk een stoel. „Bon, Anne Marie! Maar wat zegt gy nu eigenlijk van haar „Als gij mij openhartig vraagt, Klaus, dan wil ik u even open hartig antwoorden. Ik zeg, dat ik gedacht had, iets anders in j huis te krijgen." „Ik ook," antwoordde hij lakoniek, terwijl hij den eersten trek uit zijn pijp deed. I „En dat, als er iets van het meisje worden zal, de oude morgen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1884 | | pagina 1