HELDERSCHE
KV NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1884. N°.107.
Jaargang 42.
Vrijdag 5 September.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
POSTKANTOOR HELDER.
ANNE MARIE.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal
0 franco per post
0.90.
1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Adrertcntiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Grootc letters naar plaatsrnimte.
Voor winkeliers hij abonnement belangrijk lager.
Lijst der brieven, geadresseerd aan onbekenden,
gedurende de eerste helft der maand Juli.
Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming.
P. v. DijkAmsterdam.
Mej. M. De Jongh
A. v. d. Werf
A. De Kok
Wed. Nijhuis
Snlemons
C. Gomes
Morpurigo
Mej. J. Vranken
P. BakkerLeiden.
•T. LavertuRotterdam.
Wed. J. Brugman.
L. Vast
Fan het Hulpkantoor Anna Panlowna-Polder
P. VinkBarsingerhorn.
Verzonden geiceest naar Belgie
Wed. S. Reijnveld Brussel.
Duitschland
Mej. Rebecka Muller
Frankrijk
Antoine Weijker Parijs.
Bln tï enlana.
Uit een particulier schrijven uit Atjeh wordt aan de
Zw. Crt. medegedeeld:
-„Dat laaghartig verraad van dien Toekoe Oemar
bevat, hoe treurig ook, voor ons allen toch weer een nut
tige les, nl. om de Atjehers nooit te vertrouwen en het
allerminst hun hoofden, die nog in veel hoogere mate dan
het volk slim, sluw, doortrapt gemeen zijn.
Als ik een van die quasi-onderworpene, goedgezinde
voorgangers mijn post zie naderen, geef ik terstond onge
merkt bevelen en wenken om de wacht bij de hand te
houden en de tchenapan" met zijn gevolg geen oogenblik
uit het oog te verliezen
z/Ik begrijp niets van het Hollandsch bestuur, Toewan"
zei mij laatst zoo'n roover „Waarom dien Radja
van Tenom niet alles beloofd wat hij vraagt? Men kan
hem immers bij de eerste onderhandeling vermoorden en
alles terugnemen, te beginnen met de gevangenen, als het
maar een beetje slim wordt aangelegd...."
Toen ik mij daarop een oogenblik de moeite gaf om
hem te gaan uitleggen dat de Hollanders veel te eerlijk
Naar het Duitsch van Wiluelmina II f,i m burg.
Vervolg.)
Dagen waren verloopen Anne Marie weende reeds lang niet
meer: zij had door ademloozen angst geen tranen. Zwijgend
deed zij haar treurigen plicht, en luisterde naar de ijlende
woorden van den kranke: Susanne en het kind, en altijd weder
Susanne.
Toen kwam er een dag, waarop de geneesheeren zeiden„geen
hoop!" Des morgens was Klaus' bewustheid teruggekeerd en
Anne Marie kwam uit dc ziekenkamer met zulk een hoopvollen
blik, dat mijn hart werkelijk open ging. Zij wenkte mij en ik
nam een oogenblik haar plaats bij het bed in.
Hij greep naar mijn hand.
„Hoe gaat het Susanne?" vroeg hij zacht. „Goed lieve Klaus;
wilt gy haar zien? zal zij eens komen?" antwoordde ik.
„Neen, neen fluisterde hij. „Niet komen, misschien is het
besmettelijk maar Anne Marie."
„Zy zal aanstonds weder hier zijn, Klaus," zeide ik, en als
geroepen trad zij binnen en voor zijn bed knielend, legde zij
liefkozend haar wang op zijn hand.
„Anne Marie," klaagde hij, „het begint reeds weder, mijn
gedachten mijn kind, mijn arm klein kind
Zij schrikte op. „Klaus, spreek zoo niet, lieve Klaus!"
„Het is zoo wonderlijk," fluisterde hij verder, „ik zie Susanne
niet duidelyk meer, maar ik hoor haar lachen, altijd lachen; ik
houd mijn ooren dicht en toch hoor ik lachen."
Anne Marie wierp mij een treurigen blik toe. „Ik blyf bij
uw kind, Klaus," zeide zij. Hij drukte haar de band, de oogen
fonkelden reeds weder van de koorts en op eens richtte hij zich
op, een zilverheldere lach klonk naar binnen; Susanne lachte
werkelijk, misschien met haar kind, ik weet het niet. In het
volgend oogenblik werd de deur een weinig geopend.
„Hoe gaat het vandaag met Klaus?" vroeg zij.
Anne Marie antwoordde niet; haar oogen zagen naar Klaus;
hij was reeds weder achterover gevallen en zijn handen begonnen
een akelig spel op de zijden deken. Ik ijlde naar Susanne. „Het
gaat niet goed, mijn kind," fluisterde ik haar toe, „de koorts
komt reeds weder." Zij zette een ernstig gezicht en trok zacht
de deur toe, „Altijd hetzelfde," hoorde ik haar teleurgesteld
zeggen.
Tegen den avond kwam Stürmer bijna gelijktijdig met de beide
doktoren.
Susanne zat in haar blauw boudoir en las: Zij legde met een
zucht van verlichting het boek op de tafel, toen Stürmer werd
aangediend. Hij trad haastig binnen. „Wel," zeide hij deel
nemend, terwijl hij snel ademhaalde, „ik hoor, dat het vandaag
weder niet goed gaat?"
Susanne gaf hem de hand. „Het is altijd hetzelfde, baron,"
antwoordde zij; „men wordt niet wijs uit de zaak; de heeren
doktoren weten waarschijnlijk zelf niet, wat zij zeggen moeten, en
Anne Marie is zoo vreeselijk angstig en tante Rosamunde niet
minder; zij denken dadelijk dat het op een sterven gaat." „Niet
waar," vroeg zij vertrouwelijk, „men sterft niet zoo licht? Ik
waren voor een degelijke afschuwelijke, verraderlijke han
deling keek de vent mij zoo verbaasd en spottend aan,
dat ik inij, hoe kwaad ik ook was, niet kon weerhouden
hem in zijn galgentronie uit te lachen.
Ik denk altijd, als ik met die lui in aanraking kom, aan
de prairie-i'oovers uit de werken van Aiinard, die ik als
jongen las en die toen al in mijn jeugdig gemoed de be
geerte deden ontbranden om dat tuig van het aardrijk te
verdelgen.
„Waarom, Toewan, staan er toch altijd zooveel soldaten
bij de hand als ik u een bezoek kom brengen?!"
„Wel, Toekoe" (titel waarmee de hoofden worden aan
gesproken), „hoe grooter uw gevolg is hoe meer „hormat"
(eerbewijs) wij moeten betoonen."
Owat lachte de kerel valsch Maar ik geloof nu toch
dat hij gaat begrijpen, hoe ik hein in mijn zak heb.
Misschien was ik hier en daar niet erg parlementair in
mijn uitdrukkingen, amice, maar dat moet gij mij niet
kwalijk nemen ik maak mij altijd kwaad als ik het over
die opperhoofden (met permissie!) heb...."
Dr. Kuyper heeft het in „De Heraut" over de bacteriën,
die hij op een meer oorspronkelijke dan wetenschappelijke
wijze dus omschrijft: „Kleine worrapkens of maden, of
wel een soort van wriemelende, wormachtige dierkens,
wier bestaan en aanwezigheid zich slechts door een zeer
sterk vergrootglas laat uitmaken."
Doch minder om deze curieuse omschrijving halen wij
het artikel aan dan om de wijze, waarop dr. Kuyper zich
uitlaat over de ontdekkingen, in den jongsten tijd op dit
gebied gedaan.
„Mochten deze nasporingen," zegt hij, „er metterdaad
toe leiden, om een kruid te ontdekken, waardoor deze
giftige dierkens en met hen de doodelijke kiem van deze
vreeselijke ziekten in den lijder konden verstikt worden,
wie zou dan voor den ijver dezer onderzoekers geen lof
hebben, en wie geen dank en eere geven aan den Heere
onzen God, die met de plage ons het middel bood, om lijf
en leven te redden van bange verderving."
Uitnemend van standpunt; maar waarom schrijft dr. K.
ook niet in dien geest over de vaccine, ook „een kruid,
waardoor deze giftige dierkens en met hen de doodelijke
kiem van de vreeselijke pokziekte kon verstikt worden"
en die dus ook stemmen moet tot dank en eere aan den
Heere God „die met de plage ons het middel bood, om
lijf en leven te redden van de bange verderving?" (Het Vad.)
weet het aan mij zelf, ik heb ook geijld, ik,
Verder kwam zij niet, want onze oude huisdokter stond plot
seling in de kamer. Toen ik hem aanzag, wist ik wat hij wilde
het stond slecht met Klaus.
Susanne gaf hem dc hand en ging naar de schellekoord, om
wijn te bestellen, zooals zij zeide. Isa kwam met het kind en
hield hot den ouden heer voor.
„Hoe gaat het met mijn man?" vroeg Susanne. „Niet waar,
het staat beter, dan de doodbiddersgezichten van tante Rosa en
Anne Marie vertellen?"
Hij antwoordde niet, maar zag haar bijna verstomd aan.
„Genadige vrouw," zeide hij toen langzaam, „het staat alles in
Gods hand. Hij kan nog helpen, als wij menschen ook geen
uitkomst meer zien."
Susanne sprong op van den stoel, waarop zij zich juist had
lateu neervallen; alle kleur was van haar gelaat geweken; de
verschrikte oogen hingen aan het gelaat van den ouden man,
als wilden zij daarin lezen, of die woorden waarheid behelsden.
En toen zij de onveranderde droevige uitdrukking bespeurde,
begon zij te wankelen en zou neergevallen zijn, als Edwin
Stürmer haar niet had opgevangen.
„Is het werkelijk zoo erg?" vroeg hij met onwil den dokter,
terwijl hij de jonge vrouw naar het rustbed droeg.
„Het loopt ten einde!" antwoordde deze, terwijl hij zich met
Susanne bezig hield.
Het was slechts een oogenblik, dat het bewustzyn haar verliet
zij ontwaakte met een luiden schreeuw en nu kwam al de harts
tochtelijkheid, die in deze teêre vrouw woonde, tot volle uit
barsting. Zy schreide, zij viel den arts te voet, hij mocht Klaus
niet laten sterven, zij kon niet zonder hem levenZij wrong
de handen en begon te snikken, maar er kwam geen traan uit
haar groote oogenzy sprong op en wierp zich over de wieg
van het kind; ontzettend mengde zich zijn verschrikt schreien
met haar jammerklachten:
„Ik wil niet leven, als Klaus sterft, ik wil niet!"
„Houd u om Gods wil bedaard, genadige vrouw," bad de arts
getroffen, „denk aan uw kind, spaar u
„Ik heb hem ziek gemaakt," riep de jonge vrouw uit: „ik
heb hem in de regen naar de stad bejaagd, hoewel hij zich reeds
ongesteld gevoelde; het is mijn schuld, dat mijn man sterft! De
kanten van haar morgenjapon scheurden onder haar krampachtig
sidderende handenzij liep de kamer op en neer, terwijl zij
God aanklaagde en naar den dood verlangde. Zwijgend nam
Isa de wieg met het kind en bracht die in een ander vertrek.
Dokter Reuter had intusschen een paar kalmeerende druppen
in een lepel gegoten en smeekte de jonge vrouw het in te nemen.
Zij stiet hem de medicijn uit de hand.
„Ik wil niet!" riep zij snikkend, „als gij iets wist, dan hadt
gij Klaus gered!" O, had ik hem maar verpleegd, maar gij hebt
mij niet eens aan zijn bed gelaten en nu sterft hij.
„Susanne, matig u!" sprak ik haar gestreng toe, bij het
schouderophalen van den dokter.
„Past dat in het uur, waarin een menschenleven, den laatsten
zwaren strijd strijdt? Er moest toch vrede wezen," voegde ik
er weenende bij.
Zij zweeg, niet voor mijn woorden, maar voor Anne Marie,
Het jaar 1SÖ4 zal, naar liet Vaderland opmerkt, eene
oorzaak van treurige herinnering blijven voor velen in ons
land, die bij de keuze van een belegging voor hunne kapi
talen de aandacht op Amerikaansehe spoorwegen gevestigd
hebben. Velen vragen zich af, waaraan het mag toe te
schrijven zijn, dat Noord-Amerikaansche spoorwegwaarden
zooveel onverdiend vertrouwen in ons land genoten hebben
en de voorzichtigheid van het Nederlandsche kapitaal zoo
erg verschalkt is.
In de eerste plaats neme men in aanmerking, dat vele
Maatschappijen sedert eenige jaren gunstige jaarverslagen
meedeelden, die de uitkeering van redelijke dividenden
verklaarden en het vooruitzicht op verdere dividenden
wettigden. Eerst in deze tijden is gebleken, met hoeveel
voorzichtigheid die jaarverslagen moeten gelezen worden en
hoeveel er nog buiten die officiëele mededeelingen is wat
bij de beoordeeling van den toestand der Maatschappijen
in aanmerking moet genomen worden.
Wanneer nu verder nog maar de overtocht der Ameri
kaansehe spoorwegwaarden naar ons land langs den gewonen
weg had plaats gehad, zou zeker het kwaad veel minder
afmetingen hebben aangenomen. De gastvrijheid der Amster-
damsche Beurs voor solide fondsen zou op zichzelf niet de
reden zijn, waarom in ons land de Amerikaansehe spoorweg-
aandeelen zoo in ruime mate ingevoerd en verspreid zijn.
Er zijn andere factoren, die meewerken. De administratie
kantoren hebben daartoe veel bijgedragen. In zekeren zin
hebben die administratiekantoren nut gesticht, voor zoover
zij solide aandeelen tot een beter verhandelbaar effect
hebben gemaakt, waarop hier te lande het dividend kan
worden betaald. Maar velen hunner zijn te veel een middel
van introductie van onbekende fondsen bij het publiek
geworden. Met hunne namen hebben zij den invoer en de
verspreiding van spoorwegaandeelen bevorderd, van wier
waarde zij zei ven bl ijkbaar niet goed op de hoogte waren,
terwijl zij daarenboven na de uitgifte zich als het ware
aan alle verplichting om op de hoogte te komen onttrokken.
Menigeen wendde zich in dagen van daling en spanning
tot het administratiekantoor van het door hem bezeten
fonds, met verzoek om eenige inlichtingen omtrent de
waarde der door de heeren uitgegeven certificaten, maar
niet ongewoon was het bescheid dat men te Amsterdam
er niets van wist, of er werd eene inlichting verstrekt, die
reeds iedereen in de couranten had kunnen lezen.
In de tweede plaats komt een voornaam deel van de
die binnengekomen was.
„Kom, Susanne, wij willen tot Klaus gaan," zeide zij met
doffe stem. Voor liet verscheiden, heeft de dokter mij gezegd,
keert somtijds een helder oogenblik terug; zijn laatste blik zal
u zoeken, Susanne, hij heeft u zoo lief gehad De jonge vrouw
liet zich willoos wegvoeren, maar haar gelaat was doodsbleek
geworden. Bij de deur gekomen, rukte zij plotseling haar handen
uit die van Anne Marie. „Ik kan niet!" riep zij huiverend uit
en haar verschrikte oogen wendden zich weder tot ons, „ik kan
hem niet zien sterven, ik kan niet!"
Anne Marie zag treurig naar het jonge wezen, dat nu voor
haar op dc knieën lag en op nieuw wanhoopige klachten deed
hooren. Toen wendde zij zich zwijgend af en ging tot Klaus
terug. Wij brachten de jonge vrouw weder op de sofa; dokter
Reuter, en Isa hielden zich met haar bezig.
Ik maakte mij gereed, om naar de sterfkamer te gaanEdwin
Stürmer volgde mij, het was een zonderlinge blik, dien hij
bij het heengaan op Susanne wierp.
In de zijkamer, die wij doorgingen, stond de wieg; alleen en
onbewaakt sluimerde de arme kleine man er in, zonder te weten,
dat thans de zwarte schaduwen des doods zoo dicht lan^s hem
heengingen.
„Geen hoop!" Het is een vreeselijk woord.
Stürmer trad met mij de kamer binnen, ik verwonderde er
mij niet over; het was mij, als moest het zoo zijn, als had de
oudste, beste vriend des huizes er recht op, aan het laatste leger
van onzen Klaus te staan. Anne Marie lag voor zijn bed op de
knieën, de handen gevouwen; zy wachtte op dien laatsten blik.
Toen werd het stil in huis; op de teenen slopen de menschen
rond, en beneden voor de huisdeur stonden de daglooners en
knechten met hunne vrouwen en zagen angstig en met beschreide
oogen naar de vensters op. Edwin Stürmer zat tegenover
mij achter het bedgordijn diep in de schaduw; hij steunde zijn
hoofd op de hand en zag naar Anne Marie en het bleeke gelaat
daar in het kussenik kon zijn trekken niet onderscheiden, maar
ik hoorde, dat hij ttisschenbeide diep en zwaar ademhaalde. Ik
weet niet, of Klaus Anne Marie nog eens heeft aangezien, ik
kon van mijn plaats beiden niet zien. Maar ik hoorde hem nog
eenmaal fluisteren: „Mijn kind Susanne!" en „Anne Marie
mijn oude deerne!" met uitdrukking van innige liefde.
Het was zoo doodstil in het vertrek; niets dan het snelle,
zachte tikken der pendule; ik schrikte op eens van die stilte.
Toen ik bij het bed kwam, lag Anne Marie nog altijd op de
knieën en hield de hand haars broeders vast, het blonde hoofd
diep in de kussens gedrukt.
Door een ontzettend vermoeden aangegrepen trad ik nader bij.
Zij rees overeind: „Mijn eenigste broeder!" snikte zij. Tot
diep in mijn ziel drong mij deze korte, schrille uitroep: „Mijn
eenigste broeder." Toen hoorde ik zacht de deur gaan en zag
hoe Stürmer naar buiten ging; hij had de hand voor de oogen
gebracht en het was toch zoo donker rondom ons, zoo vreeselijk
donker.
Even als eens Anne Marie bij het lijk harer moeder, zoo
werd nu de kleine jongen bij de doodkist zijns vaders gedoopt;
op dezelfde plaats, waar nauw een jaar geleden de geestelijke