Th. Herepath. Het bestaat in het doen bedwelmen van
het vee door middel van kooloxydgas, hetzelfde gas, dat
somtijds in te dicht gesloten vertrekken, waar kolen ge
gloeid worden, b. v. in een door de schuif gesloten kachel,
ongelukken door verstikking teweeg brengt.
De te slachten dieren worden in een hermetisch afge
sloten lokaal gebracht, waarin men door een buis het
genoemde gas uit een met kolen gestookten oven leidt. De
dieren zijn dan spoedig bedwelmd; schapen b. v. reeds na
1^ tot 2 min., en zij zijn dan geheel zonder gevoel voor
het slachten. Het kooloxydgas werkt onmisbaar op het I
dierlijk organisme en doet alleen slaperig worden, evenals
het chloroform. Sommige dieren, en in het bijzonder
ossen, bieden zeer lang wederstand aan de bedwelming en i
ook bij individuen van dezelfde soort van dieren kan de j
uitwerking een zeer ongelijk tijdsverloop vereischen. De
uitvinders beweren, dat zij door talrijke proefnemingen
overtuigd zijn, dat het vleesch der dieren, ook wanneer
men ze volkomen door verstikking doodt (door hen lang
genoeg in het beschreven vertrek te laten), niet in het
minst in zijn hoedanigheid benadeeld wordt.
Jl. Zondag had te Texel vanwege de afdeeling Texel
der Hollandsche Maatschappij van Landbouw de keuring i
plaats van springrammen en stierkalveren. De inzending
was zeer belangrijk, zoowel wat het aantal als het soort der
ingezonden dieren betrof.
Door de keurings-commissie werden toegewezen de
volgende onderscheidingen, als
Voor springrammen (onverschillig van welk ras of wanneer
ingevoerd): eerste prijs de heer H. C. Dijt (Oxfordshire-ras);
tweede prijs de heer Aug. C. Iveijser (gekruist Leicester-ras).
Voor springrammen van gekruist ras, op Texel gefokt
of minstens een jaar daar aanwezig: eerste prijs de heer
Jb. Az. Keijser; tweede piijs de heer P. A. Brans.
Voor ramlammeren: eerste prijs de heer C. R. Keijser;
tweede prijs mej. de wed. H. Kikkert.
Voor stierkalvereneerste prijs de heer Jb. Pz. Kuiper. I
De leiding van de werkzaamheden in de nieuw opge-
richte Kaasfabriek te Winkel wordt met 1 November a. s. 1
opgedragen aan J. Brouwer, een boerenarbeider, die gedurende i
7 jaar bij C. Sijp, te Hoogwoud, tot diens volkomen
tevredenheid gewerkt had.
Aan sir Mozes Montefiore is namens de Centrale
Commissie tot de Algemeene Zaken van het Nederlandsch
Israëlitisch Kerkgenootschap een schrijven gericht, waarin
de commissie zegt, zich gelukkig te achten, als tolk der
gevoelens van de Israëlitische bevolking in Nederland, hem
te kunnen gelukwenschen met de viering van zijn honderd
sten geboortedag, na een zoo bijzonder roemvollen levens
loop, gewijd aan de behartiging der belangen zijner geloofs
broederen, in alle streken der aarde, aan de verdediging
hunner rechten als menschen daar waar men die met voeten
trad, aan hunne bevrijding uit druk en ellende daar waar
dweepziek bijgeloof en ruw geweld alle menschelijk gevoel
bij hunne medeburgers uitgedoofd hadden.
,/Moge de Algoede uw, door allen geëerd en bemind,
leven nog eene reeks van jaren in gezondheid en met
opgewekte levenskracht sparen, is de wensch van de Centrale
Commissie."
Een goed rekenmeester kan onmogelijk verliefd zijn.
Reeds bij de eerste grondstelling der liefde: „Ik en gij
zijn één," moet hij bedenkelijk het hoofd schudden.
Mama tot eene erftante. „Wat u er toch goed uitziet,
tante; u hebt nog een kleur als melk en bloed."
Tante tot kleine Jan. „Geef tante eens een zoen, lief
ventje."
Jan. „Ik mag niet; mama zegt, dat u verf op uwe
wangen doet."
Onze Zuivel-Industrie. De jongste Internationale
Landbouwtentoonstelling, dezen herfst te Amsterdam gehouden,
zou,zegtdeZwolscheCrt.,al zeer slecht aan baardoel beantwoor
den, wanneer Nederland zich neêrvleide bij liet betrekkelijk
succes, daar verworven. Nederland heeft daar getoond
meer te kunnen doen, heeft getoond alle elementen te
bevatten om met vrucht den strijd met zijn naburen te
kunnen aanvaarden, maar het bewijs moet nog geleverd,
dat de strijd aanvaard in. Zij die het tot hun taak stellen
Nederland te toonen, dat het volmaakte nog niet bereikt
is, die op de tekortkomingen wijzen, welke onzen land
bouw aankleven, loopen gevaar op één lijn gesteld te
Acht dagen later vroeg de kleine Sophie Korzof of zij eiken
dag een uur pianoles mocht hebben.
Het is niet om de piano, zeide zij, maar om die lieve Martha
Drévine dikwijls te zien!
Hop! bok, sta vast! En met een vlugge beweging was
Pierre haasje over gesprongen over den rug van Volodia Drévine;
de kleine jongen had nauwelijks tijd gehad de vereiachte houding
aan te nemen, of Volodia was reeds drie voeten hoog boven den
grond, over zijn hoofd heen gesprongen.
Bravo! riep Sophie, in de handen klappend. O, wat zou ik
gaarne een jongen willen zijn, om ook zoo te kunnen springen!
Ga dan touwtje springen! antwoordde Martha.
Touwtje springen is ook altijd hetzelfde, zei Sophie, en zij
trok een lipje. Bok-sta-vast is veel prettiger
Omdat je nu niet meê kunt spelen, antwoordde haar broer,
haar zachtjes aan de vlechten trekkende. Als het niet verboden
was, zou je het niets prettiger vinden dan alle andere dingen.
Komaan, Volodia, laten we allen eens touwtje springen, wie het
hoogste kan; dat mogen meisjes ook doen. Je doet toch meê,
Martha?
Ik ben te oud, zeide deze lachendeik ben zestien en er
moet toch ook één zijn, die het touw vasthoudt. Het eene eind
kunnen we aan den paal van den rekstok vastmaken, maar als
er niet een was om het andere eind vast te houden, zouden
jelui leelijk de punt van je neus kunnen breken, als een van
allen viel en de hemel weet, welk een onherstelbare schade dat
zou zijn, want geen van onze neuzen heeft de vereischte lengte
gekregen
De vier kinderen schaterden het uit van lachen. Korzof, die
juist langs de deur van de leerkamer ging, welke voor dien
regenachtigen middag in November veranderd was in een speel
kamer, stond even stil om hen te zien en te hooren.
Dat was het, wat hun ontbrak, zeide hij tot Nadia, die bij
hem was komen staan. Onze kleinen hadden behoefte aan de
vroolijkhcid en levendigheid der anderen. Wij zijn te ernstig
voor henZelfs wanneer wij lachen, doen wij het als groote
menschen. Kinderen hebben het gezelschap van kinderen noodig.
Ik ben blij, dat ik Pierre dit jaar op het gymnasium heb gedaan.
Ik ook, antwoordde zijn vrouw, maar zonder Volodia zou
het nog al moeielijk zijn geweest. Pierre is wat oproerig,
niet dat daar nu kwaad in steekt; maar als men anderen aanvalt,
moet men spierkracht genoeg bezitten om weerstand te kunnen
bieden. JPordt vervolgd.)
worden met den vriend, van wien v. Alpben spreekt, den
vriend
die mijn feilen toont,
en minder vriendelijk te worden begroet, maar 't is te
hopen, dat niemand zich daardoor zal laten afschrikken.
In het artikel over onze Zuivel-Industrie, in het jongste
nommer van de Economist voorkomende, neemt de heer
F. B. Löhnis, directeur te Frederiksoord, die altijd min
aangename taak van den feilen-toonenden vriend op zich.
Het doel van zijn schrijven is, om mee te deelen wat er
op het gebied van zuivelbereiding gedurende de laatste
jaren in ons vaderland is voorgevallen, en om na te gaan
in hoeverre wij op dit gebied de vergelijking met het
buitenland kunnen doorstaan. Gunstig kan dit antwoord
vooralsnog niet uitvallen.
De heer Löhnis begint met er op te wijzen, dat klimaat
en bodem Nederland stempelen tot een land, waar vee
houding er. zuivelbereiding met voordeel konden worden
gedreven. De tijden echter, waarin de Hollandsche boter
en kaas over de geheele wereld werden geroemd als het fijnste
dat uit zuivel te bereiden was, zijn voorbij. Nederland is
in het buitenland overschaduwd. De beste Deensche,
Iersche en Normandische boter wordt op de Londensche
markt steeds aanmerkelijk hooger betaald dan de Hollandsche.
Tot dat droevig resultaat werken verschillende oorzaken
mede. De voornaamste was de weinige energie onzer
landbouwers, toen het er op aankwam met onzen tijd mede
te gaan, en van veel invloed waren ook de knoeierijen, I
die in den boterhandel plaats hebben.
Boter- en kaasmaken werd door den Hollandschen boer
nu eenmaal beschouwd als een soort van privatieve jacht.
De geleerden, die het waagden daarin een woordje mee te
spreken, werden uitgelachen. Geheel anders was het in
naburige landen. Daar werd het vraagstuk op wetenschap-
pelijke wijze ter hand genomen en daar bleek deze opvatting j
uitstekend te werken,
In de eerste plaats werd daardoor aangetoond, dat de tot
dusver door onze boeren gevolgde wijze van ontrooming i
der melk weinig doeltreffend was. Om een product eerste
kwaliteit te verkrijgen, moest men de melk zoo lang mogelijk
zoet houden. De vetbolletjes kunnen dan beter, vlugger
opstijgen, terwijl de zoete ondermelk voor de kaasbereiding
een beteren grondslag levert dan de aangezuiverde melk.
Het systeem, hiervoor gevolgd, heette het systeem-Swartz.
't Duurde geruimen tijd eer onze landbouwers zich ver-
trouwd toonden met het stelsel, hoe eenvoudig het was.
I De groote stoot in de goede richting werd echter gegeven
door het Hoofdbestuur der Friesche Maatschappij van
l landbouw, die een drietal leden, de hh. Beyma thoe Kingma, 1
T. Walna en H. Pasma, naar Denemarken afvaardigde om
aldaar de boterbereiding te bestudeeren en vooral om na
te gaan of het boterfabrikaat dkar beter is dan in Friesland.
De commissie kweet zich uitmuntend van haar taak, toonde
aan wat er voor de Hollandsche landbouwers te leeren
viel, en van dit oogen'blik dagteekent de invoering, zij het
i ook in gewijzigden vorm, van het afkoelingssysteem in j
Nederland.
De oprichting van boter- en kaasfabrieken dagteekent mede j
uit den laatsten tijd. De heer Löhnis geeft omtrent de inrich-
ting dezer fabrieken eenige inlichtingen en wijst er op, dat ook
hier weder de Denen en de Zweden ons den weg wezen,
vooral wat betreft de werktuigen voor ontrooming de
zoogenaamde separators, maar geeft tevens de redenen
aan, waarom deze fabrieken, uit een geldelijk oogpunt,
hier te lande nog betrekkelijk weinig succes hebben. Daarna
behandelt hij de vraag wat voordeeliger is: het maken
van boter en magere kaas, of wel het maken van vette
kaas alleen, en brengt de proeven in herinnering, die door
j de Vereeniging tot bevordering van den Landbouw in
J Hollands Noorderkwartier zijn genomen.
Ten slotte wijst de schrijver op het oordeel, door eenige
bevoegde buitenlanders over de werkzaamheid onzer land-
I bouwers op 't gebied van zuivelbereiding. Het verslag van
den heer Lezé, professor aan de landbouwschool te Grignon,
j door de Fransche Regeering belast met een onderzoek naar
de zuivel-industrie in Denemarken en in Nederland, is
i voor ons niet bemoedigend. Lezé toont aan, dat in Dene-
I marken het geheele vraagstuk op veel wetenschappelijker
wijze is aangevat dan in Nederland, waar alle verbeteringen
j eigenlijk uit de tweede hand, uit Denemarken, zijn over
genomen. Denemarken begon met het Swartz-systeem, doch
dit wordt aldaar op de groote bedrijven meer en meer door
het centerfuge stelsel vervangen, terwijl in Nederland het
I laatste stelsel nog slechts betrekkelijk weinig vorderingen
heeft gemaakt. Het gouvernement in Denemarken zorgt
op onbekrompen wijze voor de ontwikkeling van de zuivel-
nijverheidin tal van vakscholen wordt onderwijs gegeven
in de doelmatigste handelwijze en zoodoende komt men tot
een keur van ontwikkelde zuivelbereiders, die de lessen
der wetenschap met verstand op hun bedrijf weten toe te
passen.
Nederland, het land van boter en kaas bij uitnemendheid,
had in dezen wedstrijd vooraan moeten zijn. Het is bijna
beschamend te moeten erkennen, dat dit in geen enkel
opzicht het geval is geweest en alle verbeteringen van de
laatste jaren uitsluitend aan het buitenland ontleend zijn.
Geen enkele verbetering van eenig belang is uit eigen brein
ontstaan en ook op wetenschappelijk terrein heeft Nederland
zich geheel onbetuigd gelaten. Trouwens de Rijksland
bouwschool te Wageningen is tot nu toe de eenige plaats
in ons vaderland waar de vorming van wetenschappelijke
mannen op dit gebied plaats heeft en die inrichting is zoo
veelomvattend, dat de zuivelbereiding er niet geheel op
den voorgrond kan treden. Vakscholen voor zuivelbereiding
behooren nog steeds tot de vrome wenschen. Gelukkig
bestaat er thans uitzicht op dat, dank zij het initiatief van
de Hollandsche Maatschappij van landbouw, de eerste
school van dien aard in het leven zal worden geroepen,
't Werd trouwens hoog tijd, want Nederland is op dit
oogenblik door andere landen overvleugeld, terwijl het door
zijn weergaloos vruchtbare weilanden en zijn prachtig
melkvee, mededinging voor andere landen, bij gelijke om
standigheden, bijna onmogelijk moest maken.
Ook het verslag, naar aanleiding der jongste tentoon
stelling, door een der voornaamste Engelsche vakbladen,
het Life Stock Journal, over Nederlandsehe landbouwtoe-
standen ten beste gegeven, luidt alles behalve gunstig.
De landbouw in Nederland draagt, volgens genoemd blad,
in de hoogste mate den stempel van conservatisme, al
dwingt zij in sommige opzichten ongeveinsde bewondering
af, vooral door hetgeen in de laatste jaren op het gebied
der vee veredeling is gedaan. Schapen- en varkensfokkerij
hleef steeds achterlijk. En de kwaliteit der Nederlandsehe
kaasinzendingen achtte de beoordeelaar hoogst ongunstig.
De heer Löhnis wijst er ten slotte op, dat Nederland het
aan zichzelf te wijten heeft dat het den goeden naam, dien
het vroeger genoot, heeft verspeeld. Tot voor ongeveer
20 jaren genoot de Friesche en de Hollandsche boter steeds
de voorkeur op de Londensche markt, maar het bedrog,
daarop door boterhandelaren gepleegd, die mindere kwaliteit
boter in Friesche en Delftsche vaten als prima handelswaar
verkochten, bracht zijn straf met zich. Onze boter werd
verdrongen. Ook de groote bloei van den handel in
margerine-boter werkte min gunstig. Het goed recht van
dien handel te betwisten, zou de heer L. dwaasheid achten.
Maar men mag eischen, dat margarine-boter niet verkocht
worde als natuurboter.
„Alles samengenomen blijkt het, dat het hoog tijd is de
hand aan den ploeg te slaan, want de dagen van rust zijn
voorbij," aldus besluit de schrijver zijn betoog. En hij
maakt de volgende woorden van den heer mr. Sickesz,
voorzitter der Internationale Landbouw-Tentoonstelling,
tot de zijne: „Men moge die dagen van rust betreuren,
het landbouwbedrijf is er veel schooner door geworden.
Niet de minst beteekenende der zonen uit het gezin, zooals
voorheen, maar de meest ontwikkelde, de beste moet uit
verkoren worden om te worden opgeleid voor het land
bouwbedrijf, zal zijn toekomst verzekerd zijn. Kennis is
macht, die woorden staan voortaan geschreven ook in de
banier van den landbouw, en tot een edelen naijver worden
wij geprikkeld om op het uitgebreid gebied van den land
bouw het degelijkst te arbeiden en zoo het meest bij te
brengen tot de algemeene welvaart."
Een kleine legende. 't Gebeurde op zekeren zomermorgen
dat een bij het geopend venster binnen vloog eener kamer, waar
een jong meisje zat te borduren.
Verwonderd vloog ze van den eenen hoek naar den anderen.
Zij had reeds vele bloemen gekust langs de groene wegen, op
akkers en in beemden, waar de vlinders hun kleurentooi lieten
schitteren in 't gouden zonlicht, maar nog nooit had ze zooveel
mooie bloemen bijeen gezien, als in die kamer van het jonge
meisje.
Op de behangsels, op de omkleedsels der meubelen en zelfs
op de gordijnen ontluikten duizenden nagelbloemen en balsa
minen, renonkels en hyacinthen; in de twee spiegels, die tegen
over elkander hingen, zag ze de maand Juni in een eindeloozen
bloementuin teruggekaatst. Geheele tuilen wilde rozen zag ze
in de plooien van een vrouwenkleed, dat achteloos over een
stoel hing en lila-takjes tusschen het lint van een hoed, die op
het mollige tapijt gevallen was.
De bij gevoelde zich niets op haar gemak te midden dier
rijke bloeraenschat, misschien ook wel uithoofde van de welrie
kende geuren, die haar benevelden in die kamerze vloog steeds
rond, nu eens rustende op den hoed, dan weer haar kopje stc
kende in de plooien van de japon of gonzende tegen den spiegel
aanzij kon maar geen keuze doen tusschen de rozen en de
balseminen 't wa3 er zoo rijk, zoo schoon, en in haar bijen
verstand droomde ze al van den zoeten honig, dien ze straks
naar haren korf zou dragen.
Maar eensklaps ontstelde ze.
't Scheen haar dat die bloemen, schooner dan de bloemen der
natuur, niet den minsten geur verspreidden, dat ze niet leefden
wanneer zij ze met haar angel aanraakte; 't was al te vergeefs,
dat zij 't eene bloemcnblad na 't andere bemachtigde, zij gevoelde
zich steeds hongeriger dan te voren en betreurde 't, dat zij de
groene bosschen en bloemrijke beemden verlaten had.
Zij wilde terugkeeren en vloog naar 't venster; helaas! 'twas
thans gesloten.
Treurig ineengekrompen tusschen de bedriegelijke rozen van
het dameskleed, stierf de arme bij, zonder honig te hebben kunnen
vergaderen, te midden van zooveel schoone bloemen.
Zekeren avond trad eens een jonge dichter de kamer eener
jonge vrouw binnen.
Hij zag haar aan met stille bewondering.
Veel jonge meisjes had hij van zijn leven al ontmoet in 't
kleine dorpje waar hij woondehij had ze gezien in al hunne
onschuld wanneer ze onder de kastanjeboomen bijeenkwamen om
tc dansen, of 's Zondags in de kerk, wanneer 't zonlicht op de
beschilderde ruiten viel en hun blos van gezondheid hooger kleurde
en hunne oogen schitteren deed.
Maar nooit had hij nog zooveel lieftalligheid met schoonheid
vereenigd gezien als hier in die kamer dezer jonge vrouw.
In hare oogen las hij al de beloften eener altijddurende vreugde
en de geuren, die van haar afstraalden, maakten hem duizelig.
De dichter werd door zooveel verleidelijks geheel medegeslcept.
Hij knielde voor haar neder en zwoer eeuwige liefde; zij drukte
hem aan hare borst, en hij kuste zijn zoet9tc verlangen van
haren lachenden mond; en toen omkneld in hare omarming en
't hoofd op haren schouder rustende, droomde hy vreugdedronken,
van de verzen, die hij haar ter cere dichten zou.
Maar plotseling daalde er een gevoel van zwaarmoedigheid in
zijn hart.
't Scheen hem dat die vrouw schooner dan al de meisjes, die
hij ooit ontmoette, geen liefde schonk, zoo warm als de zijne
was; dat zij niet trilde onder zijn oprecht gemccnden kus dat
hare woorden, die zij sprak, geen voedsel waren voor zijn ver
langend hart, dat ze koud bleef bij zijn liefdesbetuiging en de
lach om haren mond slechts een spotlach was.
Toen kwam er droefheid in zijn ziel; hij betreurde 't dat hij
zijn dorp had verlaten en wenschte weer te keeren naar de
plek waar de onschuld danste en zich vermaakte onder de kas
tanjeboomen of waar ze bad in de kerk, wanneer 't gouden
zonlicht door de geschilderde ruiten scheen.
Hij verlangde terug naar dit zalig verleden.
Maar de armen der jonge vrouw lieten hun prooi niet los.
Vaster omstrengelden zij den dichter, krachtiger gevoelde hy zich
aan haren boezem gedrukt.
En in de plooien van haar verleidelijk kleed bezwijmende,
stierf de arme dichter, zonder liefde te hebben ingeademd bij
zooveel omhelzingen. Zijn leven was als dat der teleurgestelde
bij hij had naar zoeten honig gezocht, maar zocht niet daar
waar die te vinden was.
(Naar Catulle Mendès). (Amsterd. Crt.)
Buitenland.
De toestand van Sarah Bernhardt is, volgens de
Figaro, verontrustend. Zij lijdt aan „nerveuse anémie,"
eet en slaapt niet. De doctoren hebben haar naar Sainte-
Audresse, haar villa te Havre, gezonden, in de hoop dat
de zeelucht haar goed zal doen.
Jl. Zondag heeft men reeds een voorproefje gehad
van hetgeen de winter voor ons in petto houdt, zoo meldt
men o. a. uit Zurich dd. 18 dezer. Als ik 's morgens
in de vroegte een blik uit het venster wierp, zag ik tot
mijn verwondering, dat de zoogenaamde voorbergen zich
op hunne beurt tot ver beneden op hunne hellingen in de
sneeuw hadden gestoken, ja, dat zelfs de veeltintige bosschen
op de Abis-keten witbepoederd waren geraakt. En zulks
terwijl de wijnoogst nog niet eens recht aan den gang was.