HELDERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voorHollandsNoorteriwartier. 1884. N°. 143. Jaargang 42. Vrijdag 28 November. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BEKENDMAKING. 4> ALS EEN DROOM. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag. Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. m nu franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Ad vertentiën: Van 11 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Grootc letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Het GEMEENTEBESTUUR van den Helder brengt ter kennis van de daarbij belanghebbende ingezetenen, dat op Vrijdag den 28 November 1884, des namiddags tusschen 12 en 2 ure, aan het Raadhuis der gemeente eene vergadering van kiesgerech tigden zal worden gehouden, om de plaatsen aan te vullen van de drie leden der alhier gevestigde Kamer van Koophandel en Fabrieken, die met het einde van dit jaar aan de beurt van af treding zyn. De lijst der kiezers is op de gewone kantooruren ter Secretarie der gemeente ter inzage nedergelegd. Bezwaren tegen die lijst kunnen bij het Gemeentebestuur worden ingeleverd. Van deze vergadering worden geene afzonderlijke kennisgevingen verzonden. Voorts wordt in herinnering gebracht, dat men om kiezer te zijn 1°. Nederlander, meerderjarig ingezeten der gemeente, en in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsrechten moet zijn. 2°. Ter zake van een bedrijf van handel of fabriekswezen in het patentrecht moet zijn aangeslagen tot een bedrag van minstens Zeven gulden. Helder, 22 0ctobCT 1884' 22 November 1884. Het Gemeetebestuur voornoemd, STAKMAN BOSSE, Burgemeester. C. BOON, Secretaris. Bln n enlan cL. De Werkmansbode behandelt in een artikel het gebrek aan werk, een onderwerp, in de laatste dagen overal aan de orde. Ziehier kort den inhoud: Het blad begint met te wijzen op de waarlijk overvloe dige werkzaamheid, die gedurende eenige jaren geheerscht heeft. Binnen een betrekkelijk klein getal jaren hebben we vestingen geslecht, spoor- en tramwegen met kostbare bruggen aangelegd, forten en kazernen gebouwd, kanalen gegraven, de zeilschepen grootendeels door stoomschepen vervangen, schier alle groote steden, in ruimer mate dan ten slotte de behoefte bleek, uitgebouwd, fabrieken en openbare gebouwen, vooral scholen en kerken, gesticht. Uit het Italiaansch door ANTONIO GIULIO BARRILI. (Vervolg.) Diep in den nacht werd mijne reisgezellin wakker, of scheen zij te ontwaken, want ik zou inderdaad niet durven zweren dat ze geslapen had. Slaapt gij niet? vroeg zij mij, toen zij mij rechtop zag zitten. Neen, ik denk; antwoordde ik. Hoe laat is het? Twee uur, dame. Waar zijn wy? Wij zijn zoo even het station te Francavilla gepasseerd. Maar zie toch, dat ge wat rust. Het zal toch geen dag zijn, voor wij den Tronto overgaan. Ik heb genoeg geslapen; antwoordde zij. Laat ons liever wat praten, indien gij toch niet slapen kunt. Maar ik bid u, steek eene sigaar op. Dat zal ik niet doen, omdat sigarendamp u niet bevalt. Kom, wie heefl u dat gezegd? Laat my u dat zeggen. Nu, steek gerust eene sigaar op. Maar... gij zult het toch niet ten kwade duiden? Wat ia dat nu? Waarom zou ik dat ten kwade duiden? Welnu, waarde dame, ik zal het wagen. Gij hebt het mij gezegd... uwe schoonheid. Bij de laatste woorden, die ik uitsprak met den ernst van iemand die een geheim openbaart, barstte zij in een schater lach uit. Ik schoon? en wie heeft u ook dit nog gezegd? Een heimelijk gevoel, dame, of liever mijn engelbewaarder. Hariep - j half verwonderd en half ongeloovig uit. Hebt gij het geluk gehad dien te bewaren? Het geluk, dame, en de verdienste; antwoordde ik met eene buiging. Dan zal ik mij met u op een goeden voet moeten houden, want dan moet ge een groot Heilige worden; antwoordde zij, de scherts voortzettende. U is dus gezegd, dat ik schoon ben? Zeer schoon, en ik durf wedden dat met het aanbreken van den dag... Oom 's Hemels wille, geloof dat nietik zal zoo leelijk zijn, dat ik u angst aanjaag. Gij spreekt te vrij, merkte ik op. In dergelijke gevallen zeggen de leelijken niet veel. Het is waar; zeide zij overtuigd. Maar gelieve mij eens te zeggen, waarom de schoonen niet tegen sigarendamp kunnen. Zeer gaarne. Omdat schoonheid liefde vraagt, en de liefde dergelijke soort van wierook versmaadt. Vergeef mij, ik zeg dit niet uit galanterie, maar omdat het waar is; want als gij mij zoudt zweren, dat tabaksrook u aangenaam is, zou ik u niet gelooven; zooals ik niet zou gelooven dat gij geloofdet... Wees toch kort met al dat gelooven... Maak u daarover niet bezorgd, dame; dat gelooven neem ik allemaal... op crediet; en omdat ik begonnen ben, eindig ik ook. Zooals ik niet zou gelooven dat gy met eene pijp, al ware het er een van jasmyn, op uwe rooskleurige lippen ooit meenen zoudt te behagen aan wien ook. Vreeselijk! riep zy huiverend uit. Ja het is waar, ik Ook de cellulaire gevangenissen zijn zoo goed als De vraag is nu: bij welke groote werken zullen de tien duizenden, die daaraan arbeidden, in de toekomst werk vinden. De Werkmansbode erkent, dat de werklieden ook van dien overvloed hebben geprofiteerd, zonder dat zij er echter met verstand voordeel van getrokken hebben. Van loons- verhooging, door den invloed der vakvereenigingen in de eerste jaren veroverd, gingen de voordeelen aanvankelijk verloren door de stijging der woninghuur en de levens middelen, wijl zoo velen te gelijk een woning en levens onderhoud kwamen vragen, en toen later het evenwicht eenigszins werd hersteld, belette de inmiddels toegestroomde massa werkkrachten het bedingen van betere levensvoor waarden. De loonen, die hadden kunnen stijgen, gerekend naar de groote vraag naar werkkrachten, bleven op het eenmaal gestelde peil en daalden zelfs; want de prijzen, waarvoor ten laatste op stuk of taak gewerkt werd, bleven zeer verre beneden den loonstandaard, zoodat de werklieden om een eenigszins behoorlijk weekloon te halen, op allerlei wijze moesten woekeren, zoo met den tijd als met de eischen die aan het werk billijkerwijze konden gesteld worden. Elke maatstaf en elke regeling was zoek, zoowel van het loon als van den werktijd, en het is volstrekt geen overdrijving te beweren, dat de werklieden tegenwoordig veel meer doen voor minder geld, dan twintig jaar geleden, of, met andere woorden: dat wel de loonen zijn gestegen, maar in nog veel grootere mate de werkkracht en het werkvermogen van den werkman. Het blad wijst er vervolgens op, dat de vakvereenigingen wel trachtten het euvel te keeren, maar de steeds sterker toevloeiende stroom van werklieden, die meenden in de steden een luilekkerland te vinden, er zonder overleg maar op los werkten en er van haalden wat er van te halen was, belette elke organisatie. Ten laatste werden ook de goeden medegesleept. Bekwaamheid kwam ternauwernood meer in aanmerking; de vraag naar arbeid belette daaraan voldoende aandacht te wijden, de verdiensten waren hoog, aan voorzorgen werd niet gedacht, men nam een vrouw en kan geen sigarendamp verdragen. Maar toch zou ik gaarne willen dat gij, die zoo beleefd jegens mij zijt, uwe gewoonte volgdet. Mijne gewoonte volgen, en dat op die manier? Foei! En telt gij dan het genot niet dat men smaakt, te mogen waken over een lief wezen, dat men niet kent en dat men morgen, neen over twee uren niet meer zien zal, maar hetwelk de herinnering aan een beleefd man zal medenemen? Gij weet dat ik niet van de mannen houdik hoor echter maar al te veel tot dat geslacht, en daar nu de zaak toch eenmaal zoo is, wil ik trachten hun een boteren naam te bezorgen. Ik bid u dus, tracht wat te slapen, en maak u niet bezorgd over mijne ontberingen. Zij antwoordde niet terstond op mijne woorden, en ik merkte daaruit op dat zy over iets zat te peinzen. Ik had met eene verstandige dame te doen, mooi of leelijk, oud of jong, dat doet niets ter zake, maar in ieder geval beschaafd en schrandereene dame, die, van het eerste oogenblik af den man reeds doorgrond hebbende, met wien zij zich in een gewaagden toestand bevond, dien toestand door dwaze vrees en nog dwazer huichelarij niet wilde verergeren; die, na zelfs mijne gematigdheid te hebben gezien, mij haar vol vertrouwen wilde toonen, en als ware dochter van Eva, zich ook een weinig op mijne kosten wilde vermaken. Ik had wel gelijk gehad iets nieuws te verwachtenwant spoedig daarna gaf zij mij dit antwoord: En welke herinnering zult gij dan van mij medenemen? van eene vrouw die sliep? Die herinnering zal u toch, dunkt mij, niet aangenaam kunnen zijn. Wie heeft u dat gezegd riep ik, eene door haar vroeger gedane vraag herhalende. Een zesde zintuig, het vrouwelijke, antwoordde zij lachend. De mani.en zijn alle zoo. Ook wanneer zij in het geheel niet beminnen, of in gezelschap zijn van wie ze niet be minnen, stellen zy er toch veel prijs op, niet onbeleefd te zijn. Hm! mompelde ik. Er is waarheid in deze vrouwelijke uitspraak; maar wanneer gij ook weder gingt slapen, zou ik zeker geen weerzin tegen u gevoelen. Ik heb voor u een ver trouwd en veilig gezelschap mogen zijn, als een broeder... als een oud vriend. Ach! riep zij uit, terwijl zij mijne bescheiden lofspraak op mijzelven bevestigde. En thans gaat gy voor mij een gevaar te gemoet... zonder mij te kennen... Dame, ik bid u, herinner u wat ik u daaromtrent gezegd heb; voor ieder ander zou ik hetzelfde gedaan hebben. Overigens ken ik u nu genoeg, om mij met al hetgeen het lot mij bereidt tevreden te kunnen stellen. Ik weet dat gij schoon zijt en van een vriendelijk gemoed; uwe manieren en uw omgang bewijzen mij dat gij een edele vrouw zijt; meer vraag ik niet. Gij zijt niet nieuwsgierig! zeide zij. Neen, voegde ik er bij, dat ben ik niet. Mocht ik ook al nieuwsgierig zijn om in uw hart te lezen, zeker niet om nw paspoort te zien. Zeer goed! merkte mijn onbekende schrander op gij let op het mindere niet, om u aan het meerdere te hechten. Zoo ia het, schoone dame. Maar weet dat ik, om niet onbescheiden te schijnen in den moeielijken toestand waarin wij zijn, naar dat meerdere niet zal vragen. En waarom ook? Gij gaat ver weg, te ver van mij, naar eene familie, naar gewoonten, misschien ook naar genegenheden die u wachten, kortom naar eene kleine wereld, waarin ik eigenlijk een indringer zou zijn. i En omdat ik u eens ontmoet heb en u een geringen dienst heb mogen bewijzen, zou ik mij plotseling in die kleine geniale i wereld moeten verplaatsen, die gij u zeker hebt weten te vormen, werkte alzoo onbezorgd mede aan de voortbrenging van een nieuw geslacht en nu op eens staat alles behalve het laatstgenoemde eensklaps stil. Het blad bepaalt zich vooralsnog tot het schetsen van den toestand en laat alleen aan 't slot van dit artikel uit komen, dat in den toevloed der werklieden naar de groote steden een deel van de fout moet worden gezocht. Maar dit maakt juist het antwoord op de vraag: wat daaraan nu en in de toekomst te doen? zoo moeilijk. In het Nederl. Amerik. Weekblad wordt, naar aan leiding van plannen van den heer R. F. Biihrmann te Amsterdam, het denkbeeld van een Nederlandschen Emi gratie-Bond ter sprake gebracht. In het praktische Engeland bestaan zulke Emigratie-Bonden, welke met veel succes werken. Deze Vereenigingen hebben hare leden en corres pondenten ook in de voornaamste steden van Amerika en Canada, gewoonlijk onder geestelijken, predikanten, consuls, groote landbouwers, fabrikanten, enz., die kosteloos het bestuur en de afdeelingon in Engeland voorlichten, waar en voor welke soort van personen in Amerika en Canada werk te vinden is. Ook heeft een Engelsche Emigratie- Bond een gesticht in Canada, waar de nieuw aangekomenen voorloopig kosteloos of tegen kleine vergoeding kunnen wonen, totdat zij werk gevonden hebben. Massa's jonge lieden vinden werk bij de landbouwersook indien ze van het boerenbedrijf geene kennis hebben, zijn ze toch, ten gevolge van het algemeen gebruik van verbeterde land bouwwerktuigen, hun loon waard. Des winters kunnen ze ook gewoonlijk tegen kost en inwoning bij den boer geplaatst worden en nadat zij eenige kennis van het boeren bedrijf hebben opgedaan, van f 25 tot f 50 per maand bovendien verdienen. Wie helpt mee, vraagt de redactie, tot het tot stand komen van een Nederlandschen Emigratie-Bond? Zij wekt al hare lezers, zoowel in Nederland als in Amerika, op, haar of den heer Biihrmann hunne opinie mede te deelen. Om geld wordt niet gevraagd. In Amerika vooral moeten vertrouwbare correspondenten worden gezocht, die den Nederlandschen Emigratie-Bond voorlichten en zijne emi- en die u zooveel hoofdbrekens en moeite gekost heeft. Neen, dame, indien ik dat beproefde, zou ik een spelbreker voor andere en een dwaas in mijn eigen oogen moeten zijn. Hoe waar is het wat gij zegt! riep de reizigster op een toon van diepe overtuiging uit. Wij zijn de slaven van de kleine wereld om ons heen, en zonder smartelijken strijd kunnen wij die niet verlaten. Alles wat wij ons buiten den kring onzer kennissen aan eerbied en genegenheid verwerven, baant ons bij onze gelijken en onze meerderen nijd en argwaan en soms ook schande. Ja, waarlijk, wij zijn altijd de slaven van dezen of genen, en waar en hoe men ook leeft, wij staan onder de bevelen van wie ons omgeven. Zeer juist; bevestigde ik. Herinner u den armen Gulliver, die, op het eiland Lilliput eens in slaap gevallen, bij zijn ontwaken zich door tallooze zijden draden zoo sterk aan de aarde gebonden voelde, dat hij zich niet eens op zijne zijde kon leggen. Denk ook aan die arme hoofden van oude republieken, wien het verboden was hun paleis te verlaten, waar zij met macht en roem waren omgeven. Zij hadden met handen en voeten gewerkt, om die benijde grootheid te bereiken, de vermaken der jeugd vergeten, der liefde geen oogenblikje geschonken, de vrijheid ten offer gebracht aan de grenzenlooze eerzucht van den staatsman. Doch, eindelijk op dien gouden troon gezeten, door ministers, raadsheeren, wapenknechten en lakeien omringd, geëerd, geëerbiedigd, bij iedere schrede door hovelingen gevolgd, en onder een fluweelen draaghemel beschermd, hoe gaarne zouden zij op zekeren tijden al die praal, dien draaghemel, alle versier selen hunner grootheid, van die zoo gewenschte grootheid, aan hun gezworen vijand hebben afgestaan, om door een geheim deurtje te kunnen ontsnappen, en zich maar dén dag vroolijk en gedachteloos als een schooljongen, die een sluipertje maakt, in het vrije veld te vermaken! En wie, mijne waarde dame, wie heeft het niet ondervonden, dat eindeloos verlangen om de stik lucht zijner omgeving te verlaten, voor één enkelen dag den vrijen aandrang zijns harten te volgen, op het gevleugeld paard zijner fantasie te zweven gelijk eene sylphe op een manestraal! Ook de eenzame musch geniet, als hij op zijn nest een enkel strooitje kan leggen, dat mooier blinkt dan de andere; waarom zou dan ook de mensch niet trachten in het bijna altijd in een zwarten band gevatte dagboek des levens eene vroolijke bladzijde te schrijven? Maar gij zijt een dichter! Wie, lieve dame, is dat soms niet een weinig? Welk beschaafd man heeft geen verzen geschreven? En hoe is het mogelijk, dat men in sommige oogenblikken geen dichter is? Zie ginds aan den horizon, op zee die witte streep. Het is de dageraad, de schoone Aurora, die het bed van den «ouden Triton" verlaat, een man voor wien zij van de hemellingen de eeuwige jeugd niet had kunnen verkrijgen, zooals zij de onsterfelijkheid voor hem verworven had. Men zegt dat aan hare zijde die goede grijsaard somtijds verjongt; maar ik houd dat voor een fabel. Zie eens met welke schoone kleuren zij zich verft. Zij heeft den saffraankleurigen sluier en de rozeroode vingeren, die Homerus haar ten geschenke heeft gegeven. Gij ziet het, zij heeft hare liefkozingen reeds gereed om of Ccphalus óf Orion, ik weet het niet, maar beide geduchte jagers en vroege opstaanders, te bezoeken. Ook ik ben in hare gunst geweest, niet omdat ik vroeg opstond, maar omdat ik laat naar bed ging, altijd eerst na haar gezien te hebben. Nu niet meer, want de jaren gaan voorbij, en laten mij alle dezen of genen wijzen raad achter. Overigens kan ik, ontwend als ik ben aan die voordageraadsche liefde, de schoone zwervelinge in haar licht

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1884 | | pagina 1