HELOERSCHE
KV MEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1884. N°. 147.
Jaargang 42.
Zondag 7 December.
8) ALS EEN DROOM.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddug.
Abonnementsprijs per kwnrtaal0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advortentiën: Van 1i regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Brieven uit de hoofdstad.
4 December.
Na den chaos van denkbeelden, voorstellen, invallen, wenken,
raadgevingen, opmerkingen, enz. enz., door menscblicvende stad-
genooten ten beste gegeven om een redmiddel te vinden ter
bestrijding van het heerschende en steeds toenemende gebrek
aan werk, is thans eindelijk iets te voorschijn gekomen, dat
levensvatbaarheid bezit, eene leidende gedachte tot grondslag
heeft en practisch uitvoerbaar is. De oproeping, door do on
der presidium van den Burgemeester gevormde Commissie tot
de ingezetenen van Amsterdam gericht, heeft over het algemeen
een zeer goeden indruk gemaakt en er valt niet aan te twijfelen,
of deze roepstem zal allerwegen door een gunstig antwoord ge
volgd worden.
Wij zijn dus nu gelukkig van al de particuliere plannen en
plannetjes af! En we hebben reden, ons daarover te verheugen.
Ik had nooit kunnen denken, dat de vindingrijkheid van mijnheer
N. N., mijnheer X., mijnheer Q., en de overige naamlooze
philanthropen, die als redders der noodlijdende klasse optraden,
zoo groot en vooral zoo veelvuldig was. Wat al welgemeende
maar volkomen onpractische en volkomen onuitvoerbare pogingen
tot werkverschaffing aan de werkeloozen, zijn in de jongste twee
of drie weken op het papier ontwikkeldGansche kolommen van
de Heldersche en Nievteedieper Courant zouden er mee heengaan,
wilde ik ook maar een vluchtig overzicht geven van al de ad
viezen, die we tot vervelens toe dagen achtereen onder de oogen
hebben gekregen. Hoe kwistig zijn de raenschen toch met
woorden en goeden raad, als het er op aankomt den wagen van
hun buurman weer in het rechte spoor te brengen! Plannen en
voorstellen, waarvan men reeds kan zeggen dat ze geen oortje
waard waren, werden uitgesponnen en becijferd met een nauw
gezetheid en een overredingskracht, alsof de schepper van al dat
fraais den steen der wijzen reeds in den zak had. Aan den wal
wemelde het van knappe stuurlui, die druk stonden te redeka
velen en te twisten over eikaars opvatting van de beste wijze om
bet gestrande schip te hulp te komen, en ondertusschen werd de
toestand van bet wrakke vaartuig hoe langer hoe bedenkelijker.
Intusschen meen ik uit die algemeene bereidvaardigheid om, met
alle mogelyke soorten van reddingsplannen voor den dag te komen,
de verblydende gevolgtrekking te mogen maken dat het besef
omtrent de noodzakelijkheid der te verleenen hulp algemeen wordt
ingezien en iedereen zich thans zal haasten, om spoedig krachtig
en overvloedig den arbeid der nu opgetreden Commissie met de
daad te steunen.
De pogingen der Commissie, zooals zij nu in de oproeping
Uit het Italiaansch door ANTONIO GIULIO BARRILI.
(Vervolg.)
Inderdaad stapte ik als met zevenmijlslaarzen naar het station.
In een oogenblik was ik er.
Er was geen vreemdeling aanwezig. Niemand was daar uit
gestegen dan wij beide, en de ambtenaren onderhielden elkander
nog over die vreemde houding van die twee Engelschen, die
biljetten hadden voor Bologna en te Grottamare uitgestapt
waren. Om mij den titel, welke die nieuwsgierigen tevreden
stelde, waardig te toonen, nam ik een ernstige houding aan en
stamelde wat Italiaansch. Nadat ik het nummer van de bagage
aangegeven had, verzocht ik, dat men ze daar in bewaring zou
houdende taal verried mij hier en was in geheime overeen
stemming met het hart. Aan het verstand bleef nu de taak
over de knoeierij tusschen die twee in de rij te brengen.
Ziedaar bet bedrag voor het telegram, zeide ik, betalende.
Als het mogelijk is, laat men ze dan in den loop van den
dag nog opzenden. Maar wees zoo goed mij te zeggen, of er
ook een logement in Grottamare is?
Engelschen! heb ik het niet gezegd? Engelschen, moest
de stationschef wel denken, die dichtbij stond te luisteren.
Zeker, mijnheer; antwoordde mij de telegrafist; gij
zult daar de Neptunus vinden.
Mythologie! riep ik uit.
Ja, Neptunus, eene waterlievende godheid; merkte hij
lachend op. Inderdaad is de wijn ook niet het aanbevelens
waardigste van dat hótel.
Dat is hy voor mij ook niet; hernam ik; ik zal
het daar dus wel kunnen vinden, altijd namelijk zoo het water
van uw Neptunus niet... te zout is.
De telegrfist beantwoordde dezen inval met een beleefden
lach. Ik maakte eene buiging, stamelde een paar Italiaansche
woorden tot afscheid, en keerde naar mijne reisgezellin terug.
Groote God! wat was zij schoon met die rooskleurige,
door de zon geheel verlichte gestalte! Ik heb gezegd, dat
weinig schoonheden vooral na een doorwaakten nacht aan
het wreede licht van den dag weerstand zouden geboden hebben
gelijk de hare. Ik zal er nog byvoegen, dat ik er nooit eene
zoo vroolijk en zegevierend uit die zonneproef heb zien te voor
schijn treden. Een schry ver van de zestiende eeuw zou gezegd
hebben, dat Phoebus, op haar verliefd, zijne stralen op haar
gelaat verzwakte; ik zei dit niet, maar dacht aan de schoonheid
van sommige heilige maagden, welke de aureool niet schaadt,
waar wier glans daardoor zelfs verhoogd wordt. En schooner
nog, met eene nieuw, zachter en inniger schoonheid, maakte haar
in myn oog de liefderijke belangstelling, waarmede zij mij tegemoet
kwam en hare schreden verhaastte, toen zij my nauwelijks op
den weg zag.
Niemand? vroeg zij mij angstig.
Niemand! antwoordde ik schouderophalend. Ik begrijp
er niets van. Zou hij in slaap gevallen zijn en het roepen van
Grottamara niet gehoord hebben?
Bij het eerste woord, dat ik sprak, was haar gelaat opge
helderd, en schitterden hare schoone oogen van blijdschap.
Zoudt gij dat denken? vroeg zij mij. Ik denk dat gij
u om zynentwil al te ongerust hebt gemaakt. Het beste, dat
wij nu kunnen doen, is dat wij om zyne anoevery, die niets te
aan de ingezetenen van Amsterdam kort maar zakelijk ontwikkeld
zijn, verdienen dien algemeenen steun ten volle. De commissie
stond voor een hoogst moeilijk vraagstuk, waarbij allerlei
kwestiën en theoriën in het spel kwamen, maar zij heeft het op
hoogst bevredigende wijze opgelost. Door bij bare uitnoodiging
aau de burgerij om in den korst mogelijken tijd een flinke som
gelds bijeen te brengen, al dadelijk voorop te stellen, dat zij
slechts bij hooge uitzondering tot bedeeling zal overgaan en
hoofdzakelijk door werkverschaffing den bestaanden nood zal
trachten tegemoet tc komen, heeft zij niet alleen het meest in
den geest der publieke opinie gehandeld, maar ook zooveel
mogelijk voldaan aan de eischen eener gezonde staathuishoud
kunde. Zij wenscht dus allerminst eene liefdadige Commissie
te zijn, die eenvoudig de gaven van het publiek aan de nood
lijdenden heeft uit te reiken, gelijk bij brand, watersnood of
zeerampen geschiedt. Ik heb met voldoening gezien dat zij hare
taak veel breeder en hoogcr opvat. Zij beschouwt terecht de
slachtoffers der tegenwoordige schaarschte van werkzaamheden
niet als behoeftigen in den gewonen zin van het woord, die de
bekwaamheid of de kracht missen om door een of ander middel
van bestaan in hun onderhoud te voorzien, naar enkel en alleen
als lieden, die door een samenloop van omstandigheden tijdelijk
van dat middel van bestaan verstoken zijn. Nu is het een
ontegensprekelijke waarheid, dat de omstandigheden zich niet laten
dwingen; ook de ijverigste en bekwaamste Commissie staat in dit
opzicht machteloos. Er moet dus op kunstmatige wijze in den tyde-
lijken nood voorzien worden, en hiertoe heeft men thans de milddadig
heid van het groote publiek te hulp geroepen. De commissie fungeert
dus louter als tusschenpersoon, en wijst de werkzaamheden aan,
die verricht moeten worden om de daartoe door de burgerij be
schikbaar gestelde giften te verdienen. Dat zedelijk eergevoel en
de waardigheid van den werkelooze wordt dus niet slechts in
schijn, maar inderdaad gespaard; voor hetgeen hij ontvangt, heeft
hij werk verricht. Tegen deze wijze van weldoen, als tijdelijke
maatregel in een toestand van grooten nood, zal zelfs de strengste
tegenstander van protectie (aan wiens zijde ik mij overigens
gaarne schaar) geen overwegend bezwaar hebben. Laat ons dus
hopen, dat de eene gift van tienduizend gulden, reeds voor het
doel der commissie bij den Burgemeester ingekomen, de eersteling
zij van een rijken oogst! Ik heb er goeden moed voor: Amster
dam staat niet ten onrechte als «de stad der liefdadigheid" hekend,
en die eerenaam, verdiend als hij is, zal ook nu wel weer door
de burgerij schitterend gehandhaafd worden. Wie weet, welk
een bemoedigend resultaat er reeds verkregen is, als deze regelen
door den druk het licht zien.
Dan zal tevens het lot der Koloniale Bank beslist zijn. Zy
beteekenen liad, hartelijk lachen.
O neen, wees er zeker van, dat hij in slaap gevallen is.
Ik durf wedden, dat hij woedend zal zijn, als hij wakker wordt.
Hij zal wel met een anderen trein komen, twijfel daar niet aan.
Hij was te verbitterd en terecht; voegde ik er bij, terwijl
ik mijne schoone reisgezellin aanzag. Het kan onmogelijk
anders zijn.
Ha, ha! de menschenhater begint de menschen nu te ver
dedigen riep zij uit, blijde dat zij mij op de daad betrapt had.
Mejuffrouw, stamelde ik. Sta mij toe dat ik mijn
vijand eerbiedig tot heden avond. Ik haalde mijn reisgids te
voorschijn en sloeg de lijn van Bologna naar Brindisi op.
Van Bologna vertrekt er een trein om 12 uur, hernam
ikhij kan dus heden avond tegen 10 uren hier zijn. Laat
ons hem, bid ik u, tot zoolang eerbiedigen.
En wij zullen op hem wachten, niet waar? voegde zij
er op ondeugenden toon bij.
Die gevolgtrekking komt mij zeer natuurlijk voor; ant
woordde ik met deemoedig neêrgeslagen oogen.
Ik had die wending aan het gesprek gegeven en mijn voorstel
om te wachten gedaan, zonder er over na te denken, zonder
bijbedoelingen, schier onbewust van hetgeen mij over de lippen
kwam. Zeker hadden mijne woorden ten doel tijd te winnen,
manr toen ik ze uitsprak, had ik zelfs geen besef van mijne
bedoelingen. Hoe zou ik haar dit echter doen begrijpen? Hoe
zou ik haar kunnen overtuigen van het feit, dat het menschelijk
hart werkelijk van die verborgene plooien heeft, die het zelf
niet eens kent, en dat zich onder die plooien verbergen en groeien
weerspannige of ons vreemde gevoelens, die plotseling opwellen,
ons aanzetten en zelfs dwingen tot werken, alvorens wij nog
bespeuren ze geherbergd en gevoed te hebben
Daar ik haar dit alles niet aan het verstand kon brengen,
achtte ik het beter, een uitvlucht tc zoeken.
Komaan; hervatte ik, hier in het dorp is een loge
ment van Neptunus.
Zoo, weet ge dat al?
Ja, ik heb er bij de ambtenaren van het spoor naar gevraagd.
Wij zullen daar ontbijten, dunkt mij.
Ook ik heb inlichtingen ingewonnenzeide zij tot mij
op een fijn ironischen toon. Cesarino, hier, is de zoon eener
brave weduwe, die ginds in dat huis woont. (Dit zeggende,
wees zij mij een huisje, dat tusschen de boomen en wijngaarden
verscholen lag). Daar is brood en melk in dat huisje, en in
den tuin vier perzikboomen, die met vruchten beladen zijn,
hetgeen werkelijk een zegen des Hemels is. Cesarino zegt het,
en hij schijnt mij nu geen jongen toe, die zoo iets maar ver
zinnen zal. Zooals gij het van hier ziet, zal het inderdaad een
echt landelijk verblijf zijn. Daphnis en Chloë zouden zich van
nijd op de lippen bijten.
Gij hebt gelijk. En wat schoonheid en verstand betreft,
is Chloë bij u wel een paar duizend jaren ten achter.
Wat zegt gij dat op een zonderlingen toon! Zijt gij mis
schien geraakt, omdat ik u een ontbijt bereid heb, daar onder
den wijngaard, te midden van den vrede des velds?
Neen, lieve dame; u volg ik gaarne onder een wijngaard
of op de sneeuw van de Himalaya; te midden van den vrede
dezer velden en in de woestijn van Sahara.
Gij loopt al te hard!
Dat is een gebrek van mij.
Beter u dan, bid ik u. Gy zijt daartoe verplicht, voegde
zweeft nu tusschen hemel cn aardo, wachtende tot hare aandeel
houders uitspraak zullen doen over leven cn dood. Ik moet
erkennen, dat de vooruitzichten voor haar niet zeer bemoedigend
zijn, vooral na de harde maar niet geheel onverdiende waarheden,
die de Directie op de jongste vergadering over haar beheer heeft
moeten hooren, en voornamelijk over het door haar zelve als
waarheid beleden feit, dat de Bank te veel op wisseltrekking
rekende en te veel op Java heeft vastgelegd. Op die vergadering
van aandeelhouders heerschte over het algemeen eene onvergenoegde
stemming ten opzichte van de handelingen en het financieel
beleid der Directie, eene stemming welke zich nu en dan onver
holen in woorden lucht gaf. Ik heb er mij dan ook volstrekt
niet over verwonderd, dat op den dag der inschrijving voor de
leening van 2$ millioên, welke door de aandeelhouders der Bank
moest worden bijeengebracht, slechts ruim één millioen was ge-
tcekend, een zoo ontmoedigend resultaat, dat men besloot de
gelegenheid tot inschrijving nog met drie dagen te verlengen.
Intusschen wordt alles in het werk gesteld om de belangstelling
in het lot der Bank te verlevendigen en gaande te houden. Met
prijzenswaardige bereidwilligheid is het zestal wakkere mannen,
die onlangs met zoo# goeden uitslag voor de Ncderl.-Ind. Handels
bank optraden en wier verdienste door een koninklijke belooning
is gehuldigd, die voor hen allen geldt, in de bres gesprongen om
voor de soliditeit der Bank borg te spreken; maar toch was
gisteren nog slechts voor 11£ ton deelgenomen. De stand van
zaken is dus niet gunstig, en het is zeer te wenschen dat er
tegen morgen nog wat meer animo komt. Amsterdam zou reden
hebben om haren beschermheilige ditmaal bijzonder dankbaar te
zijn, als we op den naamdag, van dien goede Sint niet alleen
de Ned.-Ind. Handelsbank maar ook de Koloniale Bank als gered
konden beschouwen.
Ondanks het minder uitlokkende wandelweer hebben de „Sint-
Nicolaas-etalages" toch weer even druk bezoek als gewoonlijk.
Maar laat ik er dadelijk byvoegen, dat de in het Rijksmuseum
tentoongestelde beursplannen niet minder bekijks hebben. En
niet ten onrechte: ze zijn de moeite van een kijkje ten volle
waard. Welk een verscheidenheid en toch hoeveel over
eenstemming! Tweehonderd verschillende opvattingen van een
en dezelfde gegevens. De jury, die de tien voorloopig be
kroonden moest kiezen, heeft een zware taak gehad, want
ook bij de niet bekroonden is nog menig voortreffelijk plan. Maar
dan gaven blijkbaar de technische eischen weer den doorslag.
Van de vijf plannen, wier ontwerpers thans tot eene besloten
mededinging zullen worden toegelaten, geef ik onvoorwaardelijk
de voorkeur aan het ontwerp No. 172 (IJ) om het schilder
achtige, monumentale karakter zoo van de gevels in hun geheel
zij er plotseling bij; omdat gij het voor een gebrek houdt.
Ik was gevangen en overwonnen; ik boog het hoofd, als
iemand die gelaten is en beterschap belooft.
Overigens, zoo ging mijne schrandere gezellin voort
moogt gij mij wel dankbaar zijn. Ik heb een vreedzaam plaatsje
voor u gevonden, waar gij rusten kunt, zonder dat gij zoover
behoeft te loopen. De Sahara! De Himalaya! Verbeeld u. Die
plaatsen zyn mooi en lief in boeken en gravures. Laat ons dus
naar de diehtbijliggende oasis, hier in het land der christenen
gaan. Cesarino, ga ons voor, om ons den weg te wijzen.
Cesarino gehoorzaamde, sloeg den hoek van de haag om, waar
wij hem het eerst ontmoet hadden, en ging door een voetpad
het veld in. Wij volgden hem; zy met luchtige schreden
en een vroolyk gezicht, ik onwillig en gemelijk.
Wat scheelde mij dan toch? Was ik misschien ontevreden
over de door haar gedane keus? Of over de schranderheid,
waarmede zij mijne plannen scheen doorgrond te hebben, alvorens
ik zelf nog gemerkt had dat ik er bezat? Of over hare opge
ruimdheid, haar vroolijk gezicht, terwijl ik vooringenomen en
wrevelig was, zooals dit gewoonlijk bij een verliefde in het eerste
stadium zijner kwaal het geval is? Ik weet het niet; in mijn
knorrig humeur lag wel iets van dat alles.
Terwijl ik in die gesteldheid, die wel de dwaaste en minst
nuttige van alle uiterlyke vormen der ziel is, voortging, voelde
ik mij bij den elleboog een hand onder den arm steken, na de
hand een molligen arm, die mij langs het lijf gleed en mij als
het ware van het hoof d tot de voeten een elcktricken schok gaf.
Zijt gij kwaad? vroeg zij mij met een zilveren stem.
Neen, lieve dame, antwoordde ik. ik dacht.
En waaraan?
Aan een dilemma. Met hetgeen gij gedaan hebt, hebt gij
aan een van twee dingen gedacht. In een van de twee gevallen
zou ik mij in mijne eerlijkheid gekwetst, in het andere den
gelukkigsten sterveling op aarde gevoelen.
Welnu! wie verhindert u dan het laatste te gelooven?
Lieve dame, het spreekwoord zegt: denkt het ergste, dan
zult gij het raden.
Laat die spreekwoorden ter zijde. Men heeft er voor alle
omstandigheden. Laat ons het beste denken; het slechte komt
vanzelf. Bij dit alles, voegde zij er bij, terwijl zij mij met
eene vertrouwelijkheid, die mij goed deed, zachtkens den arm
drukte, heb ik bij hetgeen ik gedaan heb gcene nevenbe
doelingen. Ik houd niet van uw Neptunus!
En waarom niet?
Vraagt gij mij dat nog? Een plattelandslogement, dat
wil zeggen zulk een oude, slecht ingerichte kast, heeft al het
nare van het buitenleven, zonder iets van zijn schoon te hebben,
dat schoon, dat ons zooveel doet vergeten en vergeven.
Inderdaad zonder den wijngaard...
En zonder den vrede des velds...
Als dit zoo is, lieve dame, dan zeg ik niets meer.
Uw voorhoofd wordt helder...
En myn hart opent zich voor een lofzang. O, vrouwen, wat
zijt gy toch veel beter dan wij!
Tot deze slotrede, zoo oud als de weg van Keulen, was ik
gekomen, omdat ik meende eene wereld van dingen begrepen te
hebben. Inderdaad, wat zou ik daags daarna van eene vrouw
gedacht hebben, die, nadat zij mij eerst een paar dagen te voren
had leeren kennen, met mij naar de Neptunus zou gegaan zijn?
Wordt vervolgd)