HELDERSCHE EN N1EEWED1EPER COURANT. Nieuws- ei Advertentieblad voor Hollands Noordertwartier. 1884. N°. 148. Jaargang 42. Woensdag 10 December. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Blnneiilana. 9) ALS EEN DROOM. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag n Abonnementsprijs per kwartaal franco per post middag. 0.90. 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advortenticn: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Grootc letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Het Vaderland brengt in een artikel, getiteld Slechte tijden* de op allerlei gebied heerschende malaise ter sprake. Natuurlijk gevoelt de zoogenaamde arbeidende stand den druk het zwaarste, omdat hij het geringste weerstands vermogen bezit en omdat hij verreweg de talrijkste is, zoodat de ellende er dadelijk een ruim veld vindt om zich uit te breiden. Toch is het niet minder waar, dat ook zij, die hooger staan op de maatschappelijke ladder, de ongunst der tijden ondergaan. Het wereldverkeer is als met ver lamming geslagen, zoodat de groothandel lijdt en het geld verkeer kwijnt; de industrie ziet zich in den afzet harer voortbrengselen beperkt en in hare winsten besnoeid; de landbouw en de productenteelt hebben hard te worstelen om in den strijd om het bestaan het hoofd boven water te houden, en de malaise breidt zich uit van kring tot kring, wier onderlinge afhankelijkheid zich in nood en in "wel vaart gelijkelijk openbaart. Het is meermalen opgemerkt, dat dergelijke crises met eene zekere regelmaat terugkcercn. Daaruit ziet men, hoe oppervlakkig het beweren is der protectionistische bladen, die uitroepen: „Ziedaar nu liet bankroet van het vrijhandelstelsel!' Bij die jammerklacht wordt niet overwogen, dat die crises periodiek terugkeeren bij de meest verschillende handelspolitiek; niet, dat wij juist thans over bijna heel de wereld onder een protectio- nistischen moesson leven, die deze jammeren in zijn staart voert; niet, dat landen, waar het beschermend stelsel zich in onbetwiste heerschappij verheugt, onder de meest nood lijdende behooren. Maar bovendien, wie heeft verzekerd, dat onder volstrekten vrijhandel, onder onbeperkte mede dinging, handel en industrie een eeuwigdurenden, onafge broken bloei zullen genieten? Neen, aan de dwaasheid, die ten onrechte op rekening der liberale staathuishoudkunde wordt geschreven, maken juist zij zich schuldig, die door middel van vastlegging van den handel, van bescherming van landbouw en industrie, van reglementeering van hand werk en bedrijf, beperking der concurrentie, crises willen bezweren. Zij toch, die anders doorgaans met de wijsheid van den Staat niet dweepen, onderstellen op economisch gebied een alwijzen en alvoorzienigen Staat, die alle oor zaken kan beheerschen, alle invloeden kan leiden, alle kwalen kan genezen, alle rampen kan verhoeden. Het Vaderland zegt niet, dat geen enkele vorm van protectie Uit het Italiaansch door ANTONIO GIULIO BARR1LI. Vervolg. Zij, leunende op mijn arm! Op mijn arm, vol vertrouwen als eene bruid, veilig en vroolijk als de vrouw, die al de liefde en den eerbied kent, welke zij haren levensgezel inboezemt. En den avond te voren wist ik niet eens van haar bestaan. Ik scheen dezelfde niet meer. Ik was gelukkig en gevoelde mij, ik zou haast zeggen een geheel ander mensch. Grillen van het toeval! Hoe dikwijls gebeurt het niet, dat wy de fortuin aan onze zijde hebben, zonder ze te kennen en zonder den wensch te gevoelen haar te zeggen, gelijk de verjongde Faust aan de zijde der blonde Margareta: lieve juffrouw, mag ik u mijn arm aanbieden? Ach! wij hebben ze laten voorby- gaan, en zij keert zoo spoedig niet terug. Toch zijn er voor alle menschen goede gelegenheden in de wereld. Iedere omstan digheid biedt stof aan, ieder ding is een aanwijzing voor den zoekenden geest. Voor wien is b. v. de vroolijke horizon van een tochtje door het veld gesloten, terwijl de stiklucht en de verveling van de bestoven straten der stad hem drukt? Beschouw nu de kracht der gewoonte, zie de traagheid dier tweede natuur De mensch, die wereldburger is getuige van de vroolijke vlucht der trekvogels, sluit zich op als een mossel in hare schelp, sleept zich als eene slak voort op een smal strookje gronds, dat hem toeschijnt van zilver te zijn, en dat ten slotte niets is dan het onzuivere schuim van zijn ellendig en armzalig leven. Hij gaat, ziet, en zoekt niet, hij drentelt rond, legt zich opnieuw neder in zyne verveling en wacht. O, gelukkig hij, die zich opmaakt en met vaste schreden op zyn doel afgaat! Het leven is geen stilstaand water, om hetwelk de kikvorschen zitten te kwaken, en waarop moerasplanten groeien. Zij het een beek of een rivier in ieder geval moet het een stroomend water zijn, dat helder frisch en bruisend voortschiet van de bron tot den mond, van het nietig eenzaam adertje tot de groote wereldzee, waarvan Dante zong. Ik heb daar een omhaal van woorden ten papiere gebracht, zonder te kunnen zeggen, welke blijde gedachten mij in dat verrukkelijk uur het brein doorkruisten. Alles in het rond lachte my toede enkele overgeblevene, goudgele aren op de reeds dorre velden langs den wegde zilverdraden, door de veldspinnen van takje tot takje geweven; de ranken der wijngaarden, die, door een zacht briesje bewogen, heen en weer slingerdende levendige hagedissen, die tusschen de omgehouwen boomstammen voortschoten en tusschen de spleten der rotsen te voorschijn kwamen alles glimlachte, omdat ik in mijne blijdschap alle9 kleurde wat ik zag. Ieder schilder heeft zijne geliefkoosde kleur in het oog, die hij overal ziet; mijne kleur was de vreugde, die zich in glimlachen oploste. Ook mijne gezellin gevoelde den invloed, de tooverkracht, de sympathieke aantrekkingskracht mijner geest drift. Zij was meer ongedwongen in hare houding, vrijer in haren omgang, minder ironisch en achterhoudend, om kort te zijn, zij. ontdeed zich meer van al die omhulsels, waarachter de vrouwen zich gewoonlijk voor ons verbergen. Ik was er haar dankbaar voor, en zou haar op dat oogeublik, ware het niet te vrijpostig geweest, gaarne omhelsd hebben. Ik deed echter wat ik kon en mocht, en mijn linkerarm, waarop ooit zijne voordeel en heeft; dat wettelijke regelen voor handwerk en bedrijf ten eenenmale af te keuren zijn; dat de Staat nooit in handel en industrie mag ingrijpen, maar komt op tegen die dwaze leer, die bij een tijdelijk kwijnenden toestand van de volkswelvaart roept om eene dosis bescherming als remedie. Wat dan? De geschiedenis leert, dat, gelijk een onweder den dampkring zuivert, handelscrises zuivering brengen in de economische atmosfeer. Langzamerhand herstelt zich het evenwicht. Niet in een oogenblik natuurlijk is redding gevonden, en het overgangstijdperk drukt de belanghebbenden niet minder zwaar. Liefdadigheid moet hier te hulp komen, o. a. ook onder den vorm van werkverschaffing, al noemt de staathuishoudkunde die improductief, wanneer een hooger eisch, die der menschelijkheid, het vordert. Maar van nog meer, van blijvend belang is het, den werkman dus op te voeden, dat zijn weerstandsvermogen grooter wordt om de slappe tijden door te kunnen maken zonder aan de liefdadigheid ten deel te vallen. Wat spaarzaamheid, wat coöperatie onder eiken vorm tot zijn voordeel vermag, beseft hij ten onzent nog onvoldoende; wat een onbe raden huwelijk, een overgroot gezin en onmatigheid hem achteruit brengen, vergeet hij nog te zeer. Wie een redmiddel meenen te vinden in eene andere verdeeling van het arbeidsproduct, zoodat de zoogenaamden werkman het leeuwendeel zou komen, schijnen merkt het Vaderland ten slotte aan, volstrekt niet te beseffen zelfs aangenomen, dat op die wijze een ieder tot welvaart kon komen dat crises als die, welke wij thans doorleven, door zulk eene verdeeling niet zouden worden bezworen. Handelscrises met al hare nasleep van jammeren zouden er zijn onder de kundigste der gedroomde sociale organi- satiën. In de Tijdspiegel geeft generaal Knoop zeer belang wekkende herinneringen ten beste uit den tijd van 1830. Terecht wijst de Arnh. G'rt. op 't gewicht dezer mede- deelingen van een ooggetuige uit een tijd die maar even achter ons ligt en waarvan wij in den regel zeer weinig weten. De ons volkskarakter kenmerkende achterhoudend heid schijnt er de schuld van te zijn, dat nooit en nergens die geschiedenis wordt verhaald door hen, die haar mede hebben helpen maken, door tijdgenooten en ooggetuigen, niet slechts van de uiterlijke voorvallen, die ons in de zij leunde, drukte haren molligen arm zoo sterk tegen mij aan, dat zij aan het snelle kloppen van mijn hart moest voelen, hoezeer ik inwendig jubbelde en hoeveel moeite het mij kostte, mijn kalm uiterlijk te bewaren. Bij eene wending van het voetpad vloog een zwerm fraaie, bont gevederde vogeltjes op en den weg over. Die gevleugelde arenlezers der veldon gingen zich wat verderop nederzetten, en wij zagen ze, volstrekt niet schuw, springen, kwikstaarten, in het braakland pikken, en van tijd tot tijd de kopjes opheffen, om ons met hunne nieuwsgierige oogjes aan te staren. Goeden dag, distelvinken! riep ik uit. Zie, zeide zij, terwijl zij mijn arm opnieuw liefderijk drukte, waarop ik met een niet minder innigen druk antwoordde, die mooie distelvinken zoudt gij in de Neptunus niet gezien hebben. Och! spreek mij niet van de Neptunus; ik verfoei dat logement. Ik bloos als ik er aan denk; ik bloos.... zonder het verdiend te hebben. Wat is dat voor een wonderlyke uitdrukking! verdienen te blozen Ja zeker, ik zou het verdienen, als ik, u voorstellende onze intrek daar te nemen, dit met een doel.... als ik eindelijk.... maar daar ia nu de brave vrouw, die mij uit een leelijk geval redt en u, lieve dame, om maar weinig te noemen, een dozijn grillen van mijn kant hespaart. De vrouw, die werkelijk op tijd verschenen was, om my uit dat wespennest te redden, waar ik mij zoo gestoken hebben, moest de moeder van Cesarino zyn. Zij kwam achter een haag van rosmarijn te voorschijn, dat eene landelijke sierplant is, die tevens tot huiselijk gebruik dient en gewoonlijk de nabijheid eener woning aanduidt. Wij waren inderdaad in de nabijheid van het huis, welks witte muren door het gebladerte van eenige vruchtboomen waren te zien. Voorzichtig, zooals alle boerinnen in haar huis zijn, waar zy altijd iets tegen de velddieven te beschermen hebben, nam zij oogcnblikkelyk de vreemdelingen van het hoofd tot de voeten op, en bleef eenige oogenblikken in gespannen aandacht staan, terwijl zij, met de palm van de hand boven de wenkbrauwen, zich een soort van zonnescherm maakte. Spoedig hield echter haar twyfel op, of werd misschien hare nieuwsgierigheid grooter, toen zij haren zoon zag, die, als een teeken van blijdschap of bericht, met zyne armen sloeg als een windmolen. Spoedig was zij by ons. Haar door de zon verbrand gelaat vertoonde aangename trekken, en in hare oogen, die zij terstond bedeesd neêrsloeg, lazen wij een vraagteeken. Moeder, riep Cesarino met alle kracht zijner longen, dit zijn twee vreemdelingen! En daar dit volgens zijn begrip niet voldoende kon wezen, voegde hij er bij wijze van kantteekening bij: Zij willen op Gioiosa ontbijten. Met eene schranderheid niet geringer dan de zijne begreep ik terstond, dat Gioiosa de naam van de hoeve moest zijn, waar wij ons bevonden. Het scheen mij een naam, die iets goeds beduidde. De vrouw was intusschen genaderd en sloeg op haar zoon, die het groote nieuws nog eens herhaalde, een eenigszins toornigeu blik, alsof zij wilde zeggen: wie drommel! heeft het u toch ingegeven, domkop, die menschen hier te brengen? Het is hier dagbladen worden bewaard, maar van liet gebeurde tusschen de schermen, waaruit het ten tooneele gevoerd spel ver klaard moet worden, wil men niet in dwaling vervallen. Ook onze parlementaire geschiedenis raakt zoodoende in 't vergeetboek. De arbeid van generaal Knoop legt de Arnh. Crt. de wensch in 't hart dat zijn voorbeeld zal gevolgd worden b. v. voor de latere, zoo belangrijke tijd vakken onzer parlementaire geschiedenis, 1840 tot 1845 en het eerste ministerie-Thorbecke. Ook na de Bosch Kemper's zeer gewaardeerde aanteekeningen en Vreede's lezenswaar dige autobiografie is op dit veld nog veel te doen. De volgende aardige schets is ontleend, aan de brieven van Jan van 't Sticht in 't weekblad de Amsterdammer. Zij geldt den kleinhandelaar in versche vilch, Op een goeden morgen mocht het dezer dagen zoo'n vischboer behagen de stille straat, waarin mijn nederige woninggeplaatstis, binnen te treden. „IJijijij-i-bok" schreeuwde hij, den hoek omkomende en uit wel tien huizen kwamen de dienstmaagden te voorschijn en schreeuwden even hard als hij „hc, baas Dat was domMen kon het op des vischboers aangezicht lezen dat zijn visch plotseling in waarde steeg. Mijn dienstmaagd was de bevoorrechte, die het eerst haar inkoop zou doen, omdat zij „dient* in het eerste huis van de straat. „Wat kosten je bukkumpies, baas?' Hij had zijn kruiwagen juist neergezet en stond gebukt om zijn draagriem van de wagenarmen los te maken. Zoo gebukt keek hij op zijde haar aan en zei met diepe min achting: „Je bukkumpiesen hij maakte een beweging als wilde hij weer voortrijden. „Kom zanik niet, zei de meid; wat kosten ze?* Hij antwoordde niet, maar telde een twintigtal op een ben uit, en reikte haar die met een deftig gebaar toe. „Lop maar door de heele stad of ie ze mooier krijgen kenBlank as zuilever, vet as modder „En wat kosten die?* „Die twintig kosten een daalder samen!" en meteen keerde hij zich om naar zijn kruiwagen en rangschikte daar zijn bennen en zijn bokkings, alsof hij geen woord meer te zeggen had. „Veel te duur* kwam de meid terug; „neem ze maar weer meê, man.* Wat wil de juffrouw ckn geven?'' „Die wil er niet eens op bieën, mins! Is dat nou geld vragen?* „Nou, ik zei ze de juffrouw laten voor vijf-en-twintig stuivers, maar dan ook geen cent minder." „Ook nog te duur, pak maar toch geen herberg! Mijn reisgezellin bracht echter alles met een paar goede woorden in orde. Goede vrouw, uw zoon zegt u niet alles. Wij zijn reizigers Uw dorp is ons bevallen, en wij zijn uitgestapt, om hier wat landelijke rust te genieten. Dat is de reden, waarom wij niet naar het logement hebben willen gaan. Overigens is de Gioiosa zulk een heerlijk oord! Maar, dame, antwoordde de wat zachter gestemde boerin wij hebben u niets aan te bieden.... dat voor zulke groote lui geschikt is. O, maak u daar niet ongerust over. Een glas melk, een stuk brood, een perzik, daar hebt ge al drie uitmuntende dingen, die God voor alle, zonder onderscheid van rang of stand «e^even heeft. Als gij u daarmede wilt tevreden stellen.... hernam de boerin schouderophalend. Daarbij, zoo kwam ik met mijn mannelijk gezag en een vrij overtuigend argument tusschenbeideik liet haar namelijk een stuk geld in de hand glijden, dat ik haar verzocht als eene tegemoetkoming te willen aannemen, daarbij kunnen wij zeer goed bij u in de keuken eten. De vrouw bekeek het geldstuk van ter zijde, en hare oo<*en schitterden meer dan het metaal. Die eenvoudige menschen van den minderen stand! Is voor hen niet meer dan voor ons het geld een troost bij inspanning en ontbering, een redmiddel voor slechtere tijden! En kunnen zij het niet met dezelfde gretigheid beschouwen als wij, bij wie het geld dikwijls, ja meestal de be hoeften vooruitloopt O, mijn waarde Heer, om geld gaat het hier niet; zeide de arme vrouw heel verlegen; de zaak is alleen, dat wij buitenlui niet weten, hoe men groote heeren ontvangen moet. Mijn hui9 is niet geschikt yoor u; ik ben een arme weduwe, ik werk voor mij en voor hem, die heengegaan is om mij te wachten. Hebt medelijden.... Och, Hemel! Als ik mij zoo iets had kunnen voorstellen, zou ik mijn huis wat in orde hebben gebracht. Na deze en meer onsamenhangende zinnen, naderde de boerin haren zoon en fluisterde hem iets in het oor. Nauwelijks had Cesarino het gehoord, of hij verliet ons en spoedde zich als een pijl uit den boog weg. Wij volgden de vrouw cn kwamen op eene hoogte, waarop het witte huisjo stond, dat wij reeds te voren tusschen de boomen bespeurd hadden. Eenvoudig, maar van een lief uiterlijk, had het waarschijnlijk, alvorens in dezen landelijken toestand te geraken, voor eene stadsfamilie gediend; inderdaad bemerkte men onder een wijngaard, die een klein schuurtje geheel bedekte en tevens de vensters van de beneden verdieping voor het oog verborg, eene deur met eene trap van twee treden er voor, twee pilaartjes van zandsteen, die het marmer moest vervangen, aan weerskanten, een architraaf met twee ruw gebeeldhouwde rozetten aan de zijden en een wapen in het midden, met een opschrift, dat, ofschoon vele letters door den tijd geschonden waren, nog leesbaar was. Ha, ha! riep ik uit. Wij vinden hier de weelde van een Latynsch opschrift: Parva sed apta mikt. En wat wil dat zeggen? vroeg mijne schoone gezellin. Klein maar geschikt voor mij. De wijsbegeerte van een man met een middelmatig fortuin! Wie overigens tevreden is

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1884 | | pagina 1