HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad ToorHollanis Noorderkwartier.
1884 N°. 154.
Jaargang 42.
Woensdag 24 December.
TWEEDE OPENBARE KENNISGEVING.
NATIONALE MILITIE.
ALS EEN DROOM.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentien: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De uitgever verzoekt beleefd
annonces, bestemd voor het
volgende nummer, zoo vroegtijdig
mogelijk aan te bieden. In elk geval
vóór Donderdag morgen 10 uren.
Aan onze abonné's zoowel binnen als buiten
deze gemeente zij bericht, dat het eerste nummer
van den nieuwen jaargang op 1 »OH fl fl g
(NIEUWJAARSDAG) verschijnt. Zij, die hunne felicitatie
door tusschenkomst van ons blad aan Familie, Vrienden,
Bekenden en Begunstigers willen brengen, gelieven te
zorgen, dat intijds hunne annonces ter drukkerij zijn. In
elk geval vóór Donderdag a. 8., des voormiddags 10 uren.
De prijs bedraagt voor deze bekendmakingen van 15
regels, met inbegrip van een bewijsnummer, 25 cents.
De Uitgever.
BERICHT.
In het eerste nummer van Januari beginnen wij als
feuilleton eene geestig geschreven Spaansche Volks
vertelling, door PEDR0 DE ALARC0N.
Daarna plaatsen wij in den jaargang 1885 de nieuwste
pennevruchten van JONAS LIE, HENRY GRÉVILLE,
GOLO RAIMÜND, WERNER, enz. enz.
De Redactie.
OPROEPING TER INSCHRIJVING.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder;
Gezien ae artt. 15 tot 20 der Wet betrekkelijk de Nationale
Militie, van den 19 Augustus 1861 (Staatsblad No. 72);
Brengen de navolgende wetsbepalingen ter kennis van de inge-
Dat alle mannelijke ingezetenen, die op den 1 Januari aanstaande
hun 19de jaar zullen zijn ingetreden, verplicht zyn zich ter
inschrijving voor de Militie aan te geven tusschen den 1 en 31
Januari aanstaande. Zij die zich na den 31 Januari, doch
vóór den 31 December 1885 ter inschrijving aanmelden, worden
alsnog ingeschreven, doch verbeuren eene boete van f25 tot f 100.
En dat zy, die eerst na het intreden van hun 19de jaar, doch
15)
Uit het Italicumsch door ANTONIO GIÜLIO BAKRILI.
(Vervolg.)
Wij zetten stilzwijgend onzen weg voort tot aan den top van den
heuvel, ^arop het kasteel stond.
Daar stonden wy eene wijle in beschouwing, terwijl wij slechts
weinig nietsbeteekenende woorden wisselden. Nadat wij een klein
eind weegs verder gewandeld hadden, nam zij plaats op een
steenen bank, en ik zette mij naast haar in de schaduw van een
laurierboschje. De zon, die reeds hoog boven de zee stond, schoot
hare stralen schuin op ons neder, en scheen tevreden met haar
door de takken te beschouwen en op den zoom van haar kleed
te rusten. Een zacht windje ruischte ons door het gebladerte
tegemoet, en streelde haar gelaat. De verre zee glinsterde voor
onze oogen. Die lieve eenzaamheid was één en al glimlach.
Een schoon oord! riep ik uit. Zie eens, mijne lieve,
hoe zachtkens gindsch schip over de zee heenglijdt. Waar gaat
het heen? Wij weten het niet. Doch wat doet het er toe dit te
weten? Laten wij de gedachte aan het doel aan den stuurman
over. Het gaat, waarheen de wind het op die vloeibare vlakte
voert. Mogen er later ook stormen komen, nu intusschen ver
volgt bet juichend in de vrije ruimte zijn weg. Dat is eigen
lijk het leven. Dunkt u dat ook niet? Och, mijn engel, als
gij eens wist, welke gedachte mij op het oogenblik in den geest
komt.
Welke dan? vroeg zij, zich onverwachts tot my wendende,
terwyl zij beleefdheidshalve die beweging van nieuwsgierigheid
maakte, waaraan wij ons zoo onschuldig gewend hadden.
Vraag mij dat niet, bid ik u; antwoordde ik naar een
kort te voren mij gegeven voorbeeldik ben begonnen, maar
durf niet verder gaan.
Och, wees nu geen letterdiefzeide zij, de wenkbrauwen
fronsende en hare woorden met een gebaar van bedreiging ver
gezellende. Ik heb recht alles te willen weten.
Welnu, dan zal ik u alles zeggen. Ik denk, dat men hier
in deze lieve eenzaamheid goed zon kunnen leven. Vindt de
liefde, dat gebiedend, despotisch, overweldigend gevoel, zich te
midden der menigte niet belemmerd Zij is een egoïsmus tusschen
twee, heeft men wel eens beweerd; ik meen daarentegen dat zij
de grondslag der naastenmin is, omdat zij twee levens in één
enkel doet samensmelten. Alles wat deze geheime wederkeerige
doordringing stoort, is eene misdaad van gekwetste menschelijk-
heid. Hoe zal men die profane aanrakingen vermijden, zult gij
vragen? Ook ik begrijp hoe moeilijk dit is; maar ik meen
tevens dat, indien het noodzakelijk is den last der wereld te
verdragen, het overigens geheel onnoodig is dien te gaan opzoeken.
Wat ons nu betreft, om een voorbeeld te geven, (ik heb maar
in het algemeen gesproken om op ons bijzonder geval neêr te
komen) ik zou u. verhevenst deel van my zeiven, volgen, en als
gij mij zaagt lijden, zoudt gij deernis met mij hebben en wel
zoo goed zijn my dit toe te staan. Ik zou de maren groeten
die u dierbaar zynik zou de plaatsen waar gij woont tot verblijf
vóór het volbrengen van hun 20ste jaar, ingezetenen worden,
eveneens tot die aangifte verplicht zijn, zoodra zij de hoedanigheid
van ingezeten verkrijgen.
Dat voor ingezeten wordt gehouden:
1. Hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens moeder, of,
zijn beiden overleden, wiens voogd ingezeten is, volgens de Wet
van 28 Juli 1850 (Staatsblad No. 44), luidende art. 3 dier
Wet aldus:
«Gevestigd of ingezetenen zijn, die binnen het Rijk in Europa
hebben gewoond:
«a. Gedurende de drie laatste jaren.
«b. Gedurende achttien maanden na aan het bestuur hunner
woonplaats het voornemen tot vestiging te hebben verklaard.
«Nederlanders zijn: gevestigd of ingezetenen, die gedurende
«de laatste achttien maanden hunne woonplaats binnen het Rijk
«in Europa hebben gehad.
«Nederlanders, die ter zake van 's Lands dienst in een vreemd
«land wonen, worden voortdurend als ingezetenen beschouwd.
«De bepalingen van ingezetenschap, in byzondere wetten voor-
«komende, gelden alleen voor zooveel betreft de onderwerpen in
«die wetten behandeld."
2. Hij, die, gecne ouders of voogden hebbende, op 1 Januari
aanstaande gedurende de laatste achttien maanden in Nederland
verblijf zal hebben gehouden.
3. Hij, van wiens ouders de langst levende ingezeten was,
al is zijn voogd geen ingezeten, mits hij binnen het Rijk verblijf
houdt.
Dat voor ingezeten niet gehouden wordt de vreemdeling,
behoorende tot een Staat, waar de Nederlander niet aan den
verplichten krijgsdienst is onderworpen, of waar ten aanzien der
dienstplichtigheid het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen.
Dat voor de Militie niet wordt ingeschreven:
1. De in een vreemd Rijk achtergebleven zoon van een
ingezeten, die geen Nederlander is;
2. De in een vreemd Rijk verblijf houdende ouderlooze zoon
van een vreemdeling, al is zijn voogd ingezeten.
3. De zoon van den Nederlander, die ter zake van 's lands
dienst in 's Rijks Overzeesche bezittingen of Koloniën woont.
Dat de inschrijving behoort te geschieden:
1. Van een ongehuwde in dc gemeente, waar de vader, of,
is deze overleden, de moeder, of, zyn beiden overleden, de voogd
woont;
2. Van een gehuwde en van een weduwnaar, in de gemeente
waar hij woont;
3. Van hem, die geen vader, moeder of voogd heeft, of door
dezen is achtergelaten, of wiens voogd buiten 's lands gevestigd
is, in de gemeente waar hij woont;
4. Van den buiten 's lands wonenden zoon van een Nederlander,
die ter zake van 's lands dienst in een vreemd land woont, in
de gemeente waar zijn vader of voogd het laatst in Nederland
gewoond heeft.
kiezenik zou u van tijd tot tyd op de wandeling, in den
schouwburg, op het bal zienik zou in eerbiedige afwachting
staan, als ik maar niet te ver van u verwijderd was; ik zou
iedere gelegenheid bespieden, naar een al ware het ook vluchtig
onderhoud snakken; ik zou zorgvuldig mijne liefde verbergen.
Toch zou de geheele wereld ze in mijne oogen lezen. Ik zou in
mijzelven opgesloten leven; zy zouden mij voor een huichelaar,
diplomaat, intrigant aanzien; en intusschen zou mijn geheim zoo
klaar zijn als de zon. En waarom? Omdat er lieve juffrouw,
om ons heen eene menigte ledigloopers zijn, die het oog op ons
gevestigd houden, die iederen blik weten op te vangen, alle feiten
en de nietigste omstandigheden weten te verbinden, en dan met
eene bewonderenswaardige zorg en schranderheid de stukken van
uw roman weten samen te voegen, zooals men met de blokjes
hout in een Chineeschen hoofdbreker doet. Wij zijn zeker van
onze zaak, wij hebben, zoo meenen wij geen sterveling iets laten
merken, en toch weten alle evenveel als, ja meer dan wy, indien
het er op aankomt.
Is de uitvinding van snel berichtgeven niet de roem van onzen
tyd? Ontzettende fijnheid van verstand! Men toovert zich het
verledene voor den geest, men bespiedt het tegenwoordige en
raadt de toekomst. Ik heb nooit kunnen begrijpen, hoe men dit
alles ten uitvoer brengt. Voor mij zijn een man en eene vrouw,
die langs den weg gaan, een man en eene vrouw en niets meer.
Een tooneelkijker, dien men in den schouwburg gebruikt, is eene
nieuwsgierigheid die zich lucht. Een groet, een volzin, een
compliment zijn daden van beleefdheid en niets anders. Van de
onder de aarde gevonden stukken, zou ik gaarne weder een beeld
willen makenik heb er nooit aan gedacht de feiten te verzamelen,
om de woorden der levenden te vinden. En dat is misschien
omdat ik veel leef van een inwendig leven; omdat ik, temidden
van de grootste drukte mijner gelijken, te zeer gewoon ben myn
oog en oor in mijn binnenste te keeren, waar ik eene wereld
gevormd heb naar mijn believen, afwisselender, schooner en beter
ingericht dan de hunne. Doch er zijn er, zooals ik u reeds
gezegd heb, die geen acht slaan op zichzelven. De liefde haat
echter het profane gemeen en stoot het van zich afde liefde
bemint de eenzaamheid, waar zij zich op haar gemak kan uit
zetten, waar alles voor haar, en waar zij alles is. Hebt gy ooit
een landschap door dc gekleurde glazen eener kiosk gezien? Gij
zult zeggen dat dit eene leelijke bespotting is, dat landschap
aangedaan. Maar laat ons niet van dc natuur spreken, die
schoon door zichzelve is; spreken wy van de kunst, die leelijk,
dikwyls zeer leelijk is; spreken wij van hare leelijkste vrucht,
van eene groote stad. Voor de glazen mijner kiosk, kannen de
huizen zich schoon groepeeeren, de daken zich mooi daarop plaatsen,
de vormen zich verbinden en de kleuren zich voordoen; voor
mijne oogen bedekt slechts édn enkele kleur alles. Kies gij uwe
kleur; wilt gij hemelsblauw? Daar ligt de stad hemelsblauw
voor u. Rooskleurig? Daar ligt alles in rozenkleur voor u. Zoo
is het ook dat wij, die beminnen, alles in het licht der liefde
zien schitteren.
Een dichter! riep zij glimlacht uit.
Een dichter, een kunstenaar! hernam ik: Hier is
En worden diensvolgens bij deze opgeroepen alle mannelijke
ingezetenen dezer gemeente, die in dit jaar den 18jarigen
leeftijd hebben bereikt of nog zullen bereiken, en mitsdien degenen,
die geboren in het jaar 1866, op den eersten Januari 1885 hun
19de jaar zullen zijn ingetreden, om zich ter inschrijving voor
de Militie, bij hen, Burgemeester en Wethouders, aan te geven
in het Raadhuis der gemeente op den 2den of een der volgende
dagen van de maand Januari, des morgens tusschen 9 en 12 ure
zullende zij, die eerst na het intreden van hun 19de jaar, doch
vóór het volbrengen van hun 20ste, ingezeten worden, en dus
mede verplicht zijn, zoodra zij die hoedanigheid verkrijgen, zich
ter inschrijving voor de Militie aan te geven, de aangifte kunnen
doen ter plaatse en uur hierboven omschreven.
Burgemeester en Wethouders verwittigen verder de ingezetenen
Dat, welke aanspraak op vrijstelling van dienst iemand ook
zoude vermeenen te hebben, de aangifte ter zijner inschrijving
niettemin behoort te geschieden, terwijl bij ongesteldheid, afwe
zigheid of ontstentenis, zyn vader, of is deze overleden, zijne
moeder, of, zijn beiden overleden, zijn voogd tot het doen van
aangifte gehouden is.
Dat, ter voorkoming van onaangenaamheden, welke voor de
ingeschrevenen volgen moeten uit eene verkeerde spelling van
naam of uit eene onjuiste opgave van den dag der geboorte, de
belanghebbenden moeten medebrengen een Extract uit hunne
geboorte-acte, hetwelk kosteloos kan worden verkregen.
Verzuim van aangifte ter inschrijving wordt gestraft volgens
de Wet.
Helder, 16 December 1884.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
Binnenland.
Prof. d'Aulnis de Bourouil plaatst in het U. D. een
artikel tegen de beweringen van den heer F. Domela
Nieuwenhuis, dat de wetenschap der staatshuishoudkunde,
als 't ware bankroet zou wezen, omdat nog mr. N. G.
Pierson noch hij de middelen weet aan te wijzen om aan
de tegenwoordig minder gunstige omstandigheden een einde
te maken.
«Wat vergt men van de staatshuishoudkunde?" vraagt
de hoogleeraar. «Vordert men van haar dat zij de mid
delen zal aanwijzen de practisch uitvoerbare middelen
om alle armoede uit te roeien, dan kan zij aan dien
eisch niet voldoen. Men kan even goed van de genees
kunde vorderen dat zij alle ziekten uitroeie en make dat
de menschen niet meer sterven; even goed van de meteo
rologie dat het altijd fraai weder zij. De heer D. N.
mag in dien zin, wat mij betreft, zooveel het hem lust
verkondigen: Prof. Pierson en prof. d'Aulnis weten niets.
het geen ijdele fantazie; geen droom dien men in den geest volgt,
zonder hem te kunnen vatten. Zeg dat gij mij begrepen hebt;
zeg dat gij gedacht hebt als ik, en de droom wordt werkelijkheid.
Hoe toch heb ik u ontmoet? Waart gij niet alleen opreis? Men
wacht mij ergens, zult gij zeggen. Het zij zoo; maar zoudt gij
niet kuunen toeven? Kan een toeval, zelfs het eenvoudigste
toeval het stelligste voornemen niet in den weg treden? En
waarom zou men het toeval niet helpen? Waarom zouden wij
geene andere plan veranderingen aannemen dan van het toeval?
Is er niets op te vinden? «Liegen?" zult gij mij vragen; «liegen?"
Maar hebt gij uwe bedienden dan nooit laten zeggen dat gij niet
te huis waart? En toen was er slechts sprake van den lastigen
bezoekers een uurtje van uw vrijen tyd te betwisten. Hier
integendeel zou het te doen zijn....
Waarom? Ik wensch te weten waarom het hier te doen
zou zijn, en hoe gij het zoudt aanleggen; zeide zij tot mij
op een vroolijken toon.
O, daar behoef ik zoolang niet over te denken; ant
woordde ik.
Maar daar gij niet uitgesproken hebt, meen ik....
Dat is eene opschorting geweest, eene rhetorische figuur,
waarvan ik spijt heb, lieve juffrouw. Hier zou het te doen zijn
om eene ziel van de wanhoop te redden; geloof mij, gij zoudt
een goed werk verrichten. Ik bemin u, ik ben de uwe. Gelooft
gij dat niet? Dat is onmogelijk. Als gij daarvan niet overtuigd
waart, waarom zoudt gij dan hier zijn?
Ik ben blijde dat gij dat gemerkt had.
Nu dan, dewijl gij het weet, dewijl gij er van overtuigd
zijt, en mijn blozen, mijne tranen, ja mijne tranen het u bewijzen,
wees dan menschelijk jegens mij en weiger mij deze gunst niet
Het toeval heeft ons samengebracht, laat ons zijn werk niet
verwoesten. Ik heb het u eergisteren nacht reeds gezegd, toen
gy mij verweet dat ik niet had willen zoeken. De vrouw, die
men ernstig zal beminnen, Wordt door een geheimen wil voor
ons bestemd; men zoekt haar niet, men ontmoet haar, en het
hart zegt ons terstond, dat zy de verwachte, de ware is. Zeg
mij of bet mogelijk is, dat ik, na alles wat ik ondervonden, na
alles wat ik gehoopt en geleden heb, u verlies? Spreek gij het
vonnis uit; als gij een hart hebt, dan kan dat vonnis mij niet
ongunstig zyn.
Een hart! riep zij op een weemoedigen toon uit. Gij
spreekt in het wild. Weet gij dan niet, hoevele smartelijke
oogenblikken men zou hebben, als men alleen naar dat hart zou
luisteren Gy behoeft niet te vragen, tot welken prijs men soms
de inspraken daarvan kan volgen! Maar genoeg; voegde zij
er bij, terwyl zij haar bekoorlijk hoofd schudde, als wilde zij
eene lastige gedachte verjagen; laat ons heden niet verder
daarover spreken. Ik heb er behoefte aan mij te bezinnen, ik
moet zoovele dingen aandachtig overwegen. Gij zyt toch niet
boos?
Ik! hoe kunt gij het vragen?
Ik knielde aan hare voeten, nam den zoom van haar kleed
op om er een kus op te drukken, en zij reikte mij liefdevol de
hand.