HELDERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT. Nieuws- en Adrertentieblad voor Hollands Koor derkwar 'j^r. 1885. N°.l. Vrijdag 2 Januari. Jaargang 43. 19) ALS EEN DROOM. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. t franco per post 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 14 regelt. uO cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Welkom in den nieuwen tijdkring! In 't middernachtelijk uur heeft 't uurwerk op den nabu- rigen kerktoren ons 't aanbreken van een nieuw jaar aangekondigd, 't Jaar 1884, oud en afgeleefd, is tot zijne voorgangers verzameld; een nieuwe tijdkring verving hem en wij staan gereed om elkaSr onze gelukwenschen aan te bieden. Hebben wij op den vorigen avond meer bepaald ons met het verledene bezig gehouden, thans vestigt zich onze blik op de toekomst en doen we elkaar de vraag: wat zal zij ons baren? Volgens een oud Nieuwjaarslied verscheen daar bij dien gedenkwaardigen klokslag een vreemdeling, die angstvallig, voor ieder die hem aanstaarde, de geschenken hield verborgen, welke hij voor hen had medegebracht. En op de vragen, die men hem deed Wat verbergt gij daar zoo zorgvuldig voor ons? Houdt ge goede of kwade dingen voor ons verborgen? Zult ge ons aangenaam verrassen door kostbare geschenken, of bitter bedroeven door teleurstelling en verdriet? op al die vragen heeft hij niets anders te antwoorden dan dit ontwijkende woord: „Wat ik ook voor u verberg,'tzij smart of vreugd, 't zal alles alleen zijn tot uw nut en uw voordeel!" Nu is 't volstrekt niet iets nieuws, overtuigd te zijn, dat vooral tegenspoed een uitmuntende leerschool vormt, en dat de wensch naar geluk voor velen liefst maar geene vervulling moet vinden. Gelukwenschen, we doen ze zoovele malen, bij voorkomende gelegenheden, en vooral bij den aanvang van een nieuw jaar! Maar bedenken wij het wel, dat datgene wat wij noemen de vervulling van onze wenschen, nog lang niet zou zijn het geluk, waarnaar wij zoo angstvallig uitzien. Voor velen wordt het waar geluk eerst bevorderd door lessen in de leerschool des lijdens. En 't oude versje, 't welk ons verzekert, dat al wat het nieuwe jaar ons aanbrengt, ons ten nutte zal wezen, verdient daarom nog wel eens te worden in her innering gebracht. Nu we dan ook, naar gewoonte, met een heil- en zegenwensch komen tot onze lezers en lezeressen, hebben we geen anderen wensch voor hen gereed dan deze: mogen in waarheid de omstandigheden, waarin gij in 't jaar, dat we intreden, zult verkeeren, voor u middelen Uit het Italiaansch door ANTONIO GIULIO BARRILI. (Vervolg.) Zij hield vervolgens veel van de schoone kunsten, en zonder veel verstand van regels of voorschriften te hebben, die meestal onwetendheid of gebrek aan opvatting verraden, gevoelde zij diep de motieven van het schoone. Begeerig haar te behagen, had ik haar voorgesteld een kunstreisje naar Rome te maken. Schoon moet Rome zijn, zeide ik tot haar, wanneer men het met u kan zien: Kom, laat ons een sluipertje maken, als twee scholieren, die de school ontloopen. Laat ons daar twee dagen blyven, of zoo gy wilt slechts éénzoolang als voldoende is, om de Venus van het Kapitool van nijd te doen sterven. Zij lachte over miin gesnap, maar wilde van de voorgestelde reis niets weten. Zyn wij hier dan niet goed? vroeg zij mij. Zie, wij zyn als twee vogeltjes, die vry in het loof springen en kwinkeleeren. Als wij het wagen van hier te gaan, dan weet God wat ons kan overkomen. Het land om ons heen is zoo vol hinderlagen Toch nam zij op zekeren dag aan een uitstapje naar Lorcto te maken, om dat beroemde heiligdom te zien. Wij vertrokken 's morgens om 5 uur van Grottamare. Zij was vroolijk geluimd, en schepte er vermaak in mij de vrome legende van het huisje van Nazareth te hooren verhalen, dat, waarom weet men niet, in den nacht van den 29sten Mei 1299, door de engelen naar een heuvel in de Marken, te midden van een laurierboscbje, ver voerd werd, en onder weg niets dan den vloer verloren had. Nadat wij aan het station te Loreto uitgestapt wareD, bracht ons een rytoig in korten tijd naar den top der hoogte, waarop de stad gebouwd is. Wij bezichtigden de basiliek en het bis schoppelijk paleis, den stouten koepel van Da Maniano, de ver bazende galerijen van Bramante, het beeldhouwwerk van Sanso- vino en Montelupo, de rosse en berookte wanden van het Heilige Huie, dat door eene menigte gouden en zilveren lampen in een geheimzinnig licht was gehuld, en het cederhouten beeld van Maria, dat aan den schilder en beeldhouwer St. Lucas toege schreven wordt, die zonder model werkte, en die, met het bei telen van de gelaatsrekken der Nazareensche maagd, haar zeker geen dienst gedaan heeft. Nadat wy den schat bezocht hadden, bleef ons de aan het heiligdom verbonden inrichting, die een groot aantal beschilderde vazen met teekeningen van Rafaöl bezit, ter bezichtiging over. Maar zij, die kort te voren het verlangen er om heen te gaan kenbaar had gemaakt, weigerde eensklaps en wilde ook niet langer te Loreto blijven, omdat onze geleider de aankomst van een troep vreemdelingen (Engelschen uit Rusland, zooals bij ze noemde), die het kostbare majolica stonden te bewonderen, had aangekondigd. Ieder harer wenschen was voor my een bevel. Wij hadden ons voorgesteld, te Loreto ons middag maal te gebruiken, en 's avonds met den trein van acht uren terug te keeren. Maar het was nauwelijks elf uren in den morgen, en de eerste gelegenheid tot vertrek was des namiddags om 4 uren. Toen ik zag dat zij ongerust was, stelde ik haar voor, per rijtuig tot Recanati te gaan, dat op drie mijlen afstands lag, en zy nam myn aanbod met vreugde aan. Haar schoon gelaat verhelderde zich echter niet, alvorens wy de grijze wallen van Sixtus V achter den rug hadden en daarmede Loreto vaarwel hadden gezegd. De herinneringen aan Giacomo Leopardi namen zijn om u te leeren en te leiden, opdat gij des te meer aan uwe bestemming als mensch moogt beantwoorden. Of nu 1885 ons nader treedt met schatten des voorspoeds beladen, of met de noodige hoeveelheid tegenspoed, voor ons bestemd, het zij zoomaar deze wensch worde in ieder geval vervuld: met wat hij ons brengt, mogen wij ons voordeel doen. 't Is waar, schijnbaar is zonneschijn op onzen levensweg veel schooner en aangenamer, dan duister nis en wolkenfloers, doch ieder, die wat aan zelfkennis heeft gedaan in zijn leven, zal begrijpen, dat de reiziger, die enkel met goede wegen en met zonnig weder heeft kennis gemaakt, al heel weinig ervaring heeft opgedaan, en hij dreigende gevaren en bezwaren al heel weinig de man is om voor zichzelven en anderen een voorspoedige reis fe verzekeren, 't Aloude woord: „door lijden tot verblijden" blijft ons nog altijd een waarheid prediken, die ons ook in den felsten tegenspoed met troost en hoop moet vervullen. Met moed dan de reis door 't leven voortgezet, nadat we op den plechtigen Oudejaarsavond eens even hebben uitgerust van den vaak vermoeienden tocht. Met moed de reis voortgezet, nu een nieuwe tijdkring zich voor ons heeft ontsloten. Met moed de reis voortgezet, al is de toekomst ook voor ons in 't duister gehuld en al is 't lang niet zeker, dat we in 't jaar, 't welk wij hoopvol intraden, bevrijd zullen blijven van leed en smart. Hebben wij echter de bewustheid, dat zoowel tegenspoed als voorspoed nuttig, ja vaak noodig is tot onze vorming als menschen, dan zal de gedachte, dat moeiten en bezwaren ons deel kunnen wezen, ons niet met angst vervullen. Moedig kunnen we ook dan de donkere toekomst tegengaan. Waar we met onze wenschen komen tot u, lezers en lezeressen, willen we de hoop koesteren, dat gij niet twijfelt aan de waarheid, die u ook van vreugde door lijden spreekt. Hartelijk wenschen we u toe, dat de omstandigheden, waarin ge u in den tijdkring, die we binnentraden, gebracht zult zien, u van nut mogen zijn, dat ge er uw voordeel mee doen moogt. En wachten v. vreugde en voorspoed, dat 't genot daarvan u niet ijdel en hoogmoedig moge maken; en wachten u leed en smart, dat de ervaring daarvan u wijsheid moge leeren, u opwekke tot strijd en de weinige uren van ons verblijf te Recanati in. Op mijn arm geleund, beschouwde zij lang het huis, waar de goddelijke zanger van Nerina geboren was: den toren der burcht, die hem ilsuon delT ora" (het uur) deed hooren, en de heuvelen, waarop in zijne droevige nachten, voor hem flikkerde „Ie vagie stelle delT Orsa" (het schoone gesternte van den Grooten Beer). Maar behoef ik het te zeggen? Dergelijke pelgrimstochten zijn niet aangenaam, als men die maakt met eene vrouw, die men bemint. Zij ver vullen de ziel met droefheid, en voor droefheid is het altyd nog vroeg genoeg. Rooft zij ons misschien niet het grootste gedeelte van het leven? Intusschen ontvloden onze vroolijke uren zoo snel aan onze oogen! Wij zagen de dagen op de nachten volgen, de nachten plaats maken voor de dagen, en te vergeefs beklaagden wij ons, dat wij de vlucht van den tijd niet konden tegenhouden. Zij was dikwijls droefgeestig. Zij beminde mij altijd meer, dat zag ik wel, en de gedachte aan de scheiding kwelde haar evenzeer als mij. Op een morgen, toen ik een snoer amberparelen, die dreigden los te gaan, voor haar in orde bracht, bemerkte ik, dat zij met liefderijke aandacht hare schoone oogen op myn voorhoofd gevestigd hield, en toen ik haar eensklaps aanzag, bespeurde ik twee tranen, die aan hare oogleden trilden. Iedereen, die vurig bemind heeft en de beminde vrouw heeft zien weenen, zal begrijpen met welk een vuur die tranen gedroogd werden. Ik vroeg haar niet waarom zij weende, en zij behoefde het mij ook niet te zeggen. Waartoe woorden, waar het noodlot sprak? Dat was als een lichtstraal voor mijn geest. Van dat oogen- blik af begon ik, wat ik aanvankelijk niet gedaan had, aan dachtiger de droeve noodzakelijkheid, waardoor wij voortgestuwd werden, te beschouwen. Ik sloot mij in mijne smart opik deinsde er niet voor terug, hare diepte daarvan te peilen, mij de wonden voor te stellen waarvan mijn hart zou bloeden, en zag in hoe onmogelijk het zon zijn, mij tegen het noodlot te verzetten. Van stonde af was er voor mij niet meer aan te twijfelen: die vtouw leed; zij wilde het niet bekennen, maar de kwelling van dat heimelijk verdriet was op haar gelaat te lezen. Ik gevoelde wel, dat zij niet zou spreken, maar dat ik het daarentegen doen moest, indien er maar eene schaduw van menschclijkheid in mijne ziel was. Dienzelfden avond zou ik in alles mijn hart voor haar bloot leggen; maar toen ik het doen zou, ontbrak mij de noodige moed. Het egoïsme was evenwel sterker. En om die laagheid voor hare oogen en de mijne te ontveinzen, verdubbelde ik, indien mogelijk, mijne liefderijke zorgen, zocht ik de zoetste woorden, den teedersten toon en de innigst toegewijde daden. Zoo kwam de morgen aan, zonder dat ik een bepaald besluit genomen had. Ik was ontevreden over mijzelven, omdat ik het niet gedaan had, en gevoelde mij in mijn toorn meer kwaad aardig nog dan laag. Eens ging ik alleen het veld in, hetgeen ik sedert onze vestiging op de Castellana nog niet gedaan had. Op dat eenzaam tochtje beschuldigde ik mij luide en was on verbiddelijk jegens mij zeivenik weende, huilde, vloekte, maar ik overwon. Toen ik op het kasteel terugkeerde, was zij uitgegaan. Ik wist echter, dat zij niet veraf kon zijn; ik begaf mij naar het laurierboscbje, dat ter zijde van de vlakte gelegen was. Daar hadden wij gezeten, toen wij voor den tweeden keer de Castel lana gezien hadden, en daar, waar mijne gebeden de schaal mis schien hadden doen doorslaan, toen ik haar overhaalde cenigen tyd te Grottamare te blijven, zat zij gaarne in haar morgenge waad het nur van het ontbyt af te vrachten. volharding, opdat ge in ieder geval voor uzelven winst moogt doen met 't geen u 't leven doet ervaren. 't Ga de plaats onzer inwoning, 't ga ons dierbaar Vaderland wel! Doch mochten dagen van onspoed aan breken, dan zij die tegenspoed een middel om krachtig en moedig te streven naar het te hoven komen van datgene, wat den bloei en de welvaart van stad of land in den weg treedt. Er heersche vrede en eendracht onder de menschen, doch waar die mochten worden verstoord, daar worde met des te meer ijver en toewijding gestreefd naar 't verbannen van verdeeldheid en strijd. Liefde en mensehen- min mogen op aarde wonen, doch waar haat en nijd zich verheffen, daar worde veler oog geopend voor 't verderfe lijke van zulke hartstochten voor zichzelven en voor anderen. Deugd en godsvrucht mogen meer en meer zegen versprei den over de aarde; maar waar men zich wars daarvan betoont, daar moge de glans van 't-licht de duisternis uit veler ziel verdrijven. Niet dat wij het kwade wenschen verre vandaar. Maar 't is er eenmaal, en als nu door het kwade het goede ontstaat, en steeds meer toeneemt, dan zal niet een onzer minste wenschen vervuld worden. Streven wij allen er naar om uitsluitend datgene te beminnen wat waar is, schoon en goed; betrachten wij allen datgene wat edel is en ons tot betere menschen maakt; dan moge de tijd voort gaan met ongeëvenaarden spoed, wij zullen toenemen in die eigenschappen, die ons meer den eernaam van mensch doen waardig zijn. Lezers en lezeressen, een goed nieuwjaar! Onder alle omstandigheden zij het u ten rijken zegen! 't Ga u allen wel BI nnenlan d. De poging, door verschillende personen in 't werk gesteld om, nu het Rijk de toegezegde subsidie voor de Tentoonstelling te Antwerpen niet zal verleenen, door eigen krachten het benoodigde bijeen te brengen, is helaas mislukt. Jl. Maandag werd ten stadhuize te 's Hage de bijeenkomst, vroeger voorbereid, gehouden. Om ver schillende beweegredenen, werd geen aanleiding gevonden de voorstellen goed te keuren, bij die gelegenheid ter Daar was zij inderdaad. Toen zij mijne schreden hoorde, stond zij op en kwam mij te gemoet. Ik snelde haar insgelijks te gemoet, en weerhield haar. En hetzij ik het werkelijk zag, hetzij mijne overheerschende gedachte mij bedroog, hier scheen zij mij toe even te voren geweend te hebben. Eene wijle beschouwde ik haar stilzwijgendzij kon echter mijne blikken niet verdragen zonder te blozen. Wilt gij vertrekken? zeide ik tot haar. Nimmer zal ik den blik, waarmede zij mij aanzag, vergeten. Zij had den moed niet om mij te antwoorden; maar uit dien blik straalde zulk eene bittere klacht door, dat ik er tot in het diepst mijner ziel door bewogen werd. Niet, omdat gij het wilt, voegde ik er op een teederen toon bijgij moet. Is het zoo niet En zonder haar antwoord af te wachten, liet ik mij op de bank neervallen, machteloos als het ware door het geweld, dat ik mijzelven aan gedaan had. Zij sprak geen woord. Zij verstond mij en zag ook dat zij zelve begrepen werd; wat was hier nu nog bij te voegen? Zij naderde mij zachtkens, viel op de knieën voor mij neder, trok met een zacht geweld mijne handen weg, waarop ik het hoofd gesteund hield, legde het gezicht aan mijne borst, alsof zij mij vergiffenis wilde vragen en mij beloonen voor de groote kwelling, die ik mij aangedaan had. Ik trok haar tot mij, klemde haar in mijne armen en weende, in droefheid met haar ver zonken. Welaan, zeide ik tot haar, na mijne tranen den vrijen loop te hebben gelaten, gij zult dan vertrekken, omdat het noodzakelijk is, en er tegen het noodlot niets te doen valt. Maar ik bid, ik smeek er u om, laat mij ademen; laat toe dat mijne ziel zich aan die scheiding gewenne. Zeg mij, lieve engel, hoeveel dagen staat gij mij nog toe? Zij bewoog de lippen om mij te antwoorden; maar ik vreesde niet genoeg gezegd te hebben, en liet haar niet aan het woord. O, toch zooveel mogelijk! voegde ik er op een smee kenden toon bij. Ik heb het eerst gesproken, ik heb mijn hart verscheurd, om u den vrede der ziel weder te geven; wees du3 barmhartig! Mijne schoone gezellin bleef eenigen tijd in gedachten; daarna fluisterde zij mij nauw hoorbaar in het oor. Noch morgen... noch later! Maandag, als gij het goed vindt... Dank, hartelijk dankriep ik uit. Zijt gij hier geene koningin? Het werd dus vastgesteld, dat zij 's Maandags morgens, dertig dagen na onze eerste ontmoeting aan het station te Foggia, ver trekken zou. Het was nu Woensdag, wij hadden dus nog slechts vier gelukkige dagen over. Vier dagen! En dan? Tot Bologna zult gij mij vergezellen; voegde zij erbij, als wilde zij de bitterheid van dat treurige vonnis eenigszins temperen. Toen verhelderde haar gelaat weder, en ook ik, na mijn plicht als fatsoenlyk man vervuld en die nieuwe verlenging van geluk ontvangen te hebben, zag weder mijn gedeelte van de zon. Het waren dagen van zonderlinge bedwelming, die weinige die op onze smartelijke samenspraak volgden. Het verleden vergetende, onbezorgd voor de toekomst, in de gedachte aan onszelven ver zonken, als waren wij geheel alleen in de wereld, hadden wij het leven met volle teugen genoten, als iemand die weet dat het niet lang meer duren zal. Rosa, die onze innige teederheid jegens elkander zag, kon den uitroep niet weerhouden, dat zooals wij er nooit twee in de wereld elkander hadden liefgehad. En

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 1