HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
Woensdag 7 Januari.
Jaargang 43.
1885. N°. 8.
POSTKANTOOR HELDER.
11 DE SCHOONE MOLENAARSVROUW.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Lijst der brieven, geadresseerd aan onbekenden,
gedurende de tweede helft der maand October.
Namen der geadreseeerden. Plaatsen van bestemming
HansenAmsterdam.
H. F. Meijer
Mej. M. De Ronde 's Hage.
C. Ruifrokr
R. Taas HeUevoetsluis.
A. Bruskar IJmuiden.
A. Bruidschaar
G. v. VertingreleHelder.
J. v. GelderenRotterdam.
Jc. BakkerZaandam.
Wed. Compoom
H. J. De Graaf
Briefkaarten
Van NitsenWieringen.
Wed. Hildesheim
J. J. De Wolf
Naar Amerika
Charles LambertSan Antonés.
Naar Dnitschland
Schólte verder aan mej. M. Timmermeester. Schottorf.
Naar Oost-Indië:
W. H. v. d. Hoeven. Padang.
Brieven uit de hoofdstad.
1 Januari.
Wie ook over den slechten tyd, over de toenemende malaise
en over stilstand of achteruitgang van zaken moge klagen,
zeker niet de hccren moralisten en stelselmatige menschdomver-
edelaars, voor wie het tegenwoordig de aanvang der gonden eeuw
moet schijnen. Pas is de laatste klokslag van het ongelukkige
jaar 1884 weggestorven, of ze kunnen aan den arbeid gaan,
waarby z\j de bouwstoffen voor hun werk rechts en links slechts
voor het grijpen hebben. Wij kunnen ons dus al vast voorbe
reiden een lange reeks verzuchtingen en jeremiades over de ver
schillende oorzaken, die volgens het oordeel van genoemde heeren
moralisten hebben saamgewerkt om ons het centrum van ffnan-
ciëele en iudustriëele depressie te doen naderen, waarin wij ons
thans bevinden. Ik hoop en ik spreek het hier als mijn
nieuwjaarswensch uit dat de heeren medelijden met ons zullen
hebben en het kort zuUen maken. Wij weten nu eenmaal allen
bij ondervinding, dat het jAar 1884 bij uitnemendheid een onge-
Spaansche Volksvertelling van PEDRO DE ALARCON.
Wanneer het geschied is.
Het was in den aanvang van deze lange eeuw, die zoo lang
zamerhand haar einde nadert. Heel precies weet men het jaar
nietalleen dat het nk het jaar 4 en vóór het jaar 8 was.
In dien tijd regeerde in Spanje Don Carlos de Vierde van
Bourbondoor Gods genade zeiden de muntenuit vergeetachtig
heid slechts van Bouaparte's bijzondere genade, verklaarden de
Fransche buUetins. De andere Europeesche vorsten, afstamme
lingen van Lodewijk XIV, hadden al hunne kroon (de voornaamste
zelfs kroon en hoofd) verloren in den razenden storm, die sedert
1789 over dit oude werelddeel losbrak.
Doch daarin was het niet alleen, dat Spanje zich in dien tijd
van andere landen onderscheidde. De soldaat der revolutie, de
zoon van eeneu onbekenden Corsikaanschen advocaat, de over
winnaar van Rivoli, van de Pyramiden, Marengo en honderd
andere veldslagen, had zich juist de kroon van Karei den Groote
op het hoofd gezet en geheel Europa het onderstboven gekeerd,
had natiën voor den dag getooverd, natiën opgeruimd, grenzen
uitgevlakt, dynastieën uitgedacht, en aan de steden, waardoor
hij op zijn strijdros als eene aardbeving, of als de antichrist,
gelyk hij in het Noorden genoemd wordt, doortrok, andere vormen,
andere namen, zeden en gewoonten, ja zelfs een ander voorkomen
gegeven. En toch was het er verre vandaan, dat onze Spaansche
vaderen (God schenke hun de eeuwige zaligheid!) hem haatten
of vreesdenintegendeel, zy schepten het grootste vermaak in
het bewonderen van zijne buitengewone daden, alsof het den held
van eenen ridderroman gegolden had, of dingen die op eene
andere planeet waren voorgevallen; en niet in de verste verte
kwam het in hen op, dat hy ook hier kon komen, om dezelfde
gruwelen, door hem in Frankrijk, Duitschland, Italië en andere
landen gepleegd, ook hier te probeeren. Eenmaal in de week,
hoogstens tweemaal, bracht de post uit Madrid naar de meeste
groote steden van het schiereiland een nummer van de courant
mede, die ook niet alle dagen verscheen; en zoo vernamen de
notabiliteitcn (wij zullen nu eens aannemen dat de courant zulke
nietigheden behelsde), of er aan gene zijde der Pyreneën alweer
een Staat meer of minder bestond, of er weer een veldslag geleverd
was, waarin zes of acht koningen en keizers gestreden hadden;
en of Napoleon zich te Milaan, Brussel of Warschau bevond.
Overigens leefden onze voorouders geheel en al naar den ouden
Spaanschen trant, uitermate traag, aan verouderde gebruiken
gehecht, iu vrede en vreeze Gods, met hunne inquisitie en hunne
monniken, hunne schilderachtige ongelykbeid voor de wet, met
hunne privilegiën, rechtens en persoonlijk, met hun gebrek aan
alle politieke en gemeentelijke vryheid, gelyktijdig door hunne
beroemde bisschoppen en machtige corregidoren bestuurd, wier
respectieve bevoegdheden niet zoo gemakkelijk af te bakenen
waren, aangezien die heeren zich allemaal èn met het tijdelijke
én met het eeuwige bemoeiden, en onze voorouders betaalden
tienden, eerstelingen, handelspatenten, ondersteuningsgelden,
___aalmoezen en gedwongen legaten, renten en nog eens renten,
luksjaar is geweest; en afgetrokken beschouwingen en bespiege
lingen over de quaestie, in hoever de menschelijke verdorvenheid
hierbij betrokken kan zijn, zullen ons geen stap verder brengen
en veeleer ontmoedigend dan opwekkend en aanvurend op onze
stemming werken.
Vandaar dan ook, dat we ditmaal al bijzonder geneigd zijn
om een welwillend woord ten beste te hebben voor de velen, die,
hetzij dan welgemeend of werktuigelijk, ons op dezen en de volgende
dagen het van ouds bekende //heil en zegen!" komen brengen.
Goede wenschen vinden bij den aanvang van het nu begonnen
jaar al een bij uitstek ontvankelijken bodem en een luiden weer
klank in elks gemoed. Het pas ingetreden jaar heeft zoo ont
zaglijk veel goed te maken, waarin zijn voorganger te kort schoot!
Als het maar een tiendepart vervult van al de verwachtingen,
waarmede zijne verschijning tegemoet gezien werd, zal het over
365 dagen zijn graf bedolven zien onder de bloemkransen en
huldeblijken der dankbare mcnschheid. Enkele verliezen, in het
afgeloopen jaar geleden, zijn natuurlijk onherstelbaar; voor veel
pynlijke wonden zal de genezing, zoo ze ooit volgt, een zeer
langen tijd vereischen. Maar overigens zal er reeds, indien we
ernstig willen en ons de smartelijke lessen der ervaring ten nutte
maken, in het nu aangevangen jaar veel zijn te herinneren van
wat anno passato verloren ging.
Het bewijs, dat dit niet tot de onmogelijkheden behoort, i3
reeds op even afdoende als verblijdende wijze geleverd. Twee
dreigende rampen, de ondergang van twee onzer voornaamste
Bankinstellingen, zijn door moed en ondernemingsgeest nog bijtijds
afgewend. Wat had er van moeten worden, als iedereen het
hoofd in den schoot gelegd had en bij de pakken was gaan
neerzitten; als eenige weinige kloeke en wakkere mannen niet
terstond de koe bij de horens gevat hadden, om te redden wat
nog te redden viel? Natuurlijk zou de stroom der jammerklachten
en verzuchtingen allengs hooger zijn gewassen en had misschien
deze en gene zich ten laatste wel van wanhoop de haren uit 't
hoofd getrokken; maar of daarmede de toestand eenigszins beter
zou zyn geworden, ben ik zoo vrij te betwijfelen. Daarom is
het een verblijdend en moedgevend feit, dat er in die critieke
dagen aan de hoofdstad zelve en aan het geheele land een wel
sprekend voorbeeld is gegeven van wat énergie en geestkracht
in zulke oogenblikken tot stand kunnen brengen. Met alle respect
voor de goede bedoelingen der moralisten, geloof ik daarom meer
„heil en zegen" te mogen wachten van de mannen, die haastig
de handen nit de mouwen weten te steken, om du bakens te
verzetten als het getij aan 't verloopen is. Het is waar, daar
behoort meer moed en meer kracht toe, maar dat zijn dan ook
de eenige medicijnen, die ons genoegzaam kunnen sterken om 't
hoofd boven water te houden.
Ook de zoo welgeslaagde pogingen der Commissie tot tijdelijke
werkverschaffing hier ter stede behooren in dit opzicht tot de
gunstige verschijnselen. De ruim 1800 man, die than9 op ver-
hoofdelijke omslagen, koninklijke torcias en nog wel vijftig
belastingen en schattingen meer, waarvan de opsomming hier
niet noodig is.
En hiermede is alles gezegd betreffende het verband tusschen
dit verhaal en den militairen en politieken toestand van dien
tijd; want door te vermelden wat er toen ter tijd in de wereld
voorviel, was ons doel alleen te doen uitkomen, dat in het bewuste
jaar (laten wij zeggen zoo omstreeks 1805) in Spanje nog het
oude systeem op elk gebied van het openbare en bijzondere
leven heerschte, als waren de Pyreneeën te midden van al die
nieuwigheden en omkccringen veranderd in eenen tweeden
Chineeschen muur.
Hoe de menschcn toen leefden.
In Andalusië bijvoorbeeld (want wat ik vertellen wil, had juist
plaats in eene Andalusische stad) stonden de lieden van aanzien
zeer vroeg op; zy gingen naar de vroegmis in de kathedraal, al
was het ook geen kerkelijke feestdag, ontbeten om negen uur
met eenen eierkoek en eene kop chocolade met picatostes (brood
in olie geroosterd), aten om één of twee uur 's namiddags puchero
(soep met groente en vleesch) en principio (onmiddellyk na de
soep), als er wild was, deden na het eten hunne siësta, daarna
eene wandeling buiten de stad, en gingen te schemeravond in
hunne respectieve kersspelen eenen rozenkrans bidden; met het
Ave Maria dronken zy nog eene kop chocolade, ditmaal met
beschuit, en de voornaamsten gingen dan op soiree bij den corre-
gidor, den deken of hoe de bestuurder van de stad op dat oogenblik
heeten mocht. De avondklok gaf het sein tot het naar huis
gaanmet de taptoe werd de huisdeur geslotenmen soupeerde
met salade en guisado (gestoofd eten) uit Antonomasic, als erbij
geval geen versche visch was aangekomen, en ging dan onmiddel
lijk met vrouwlief naar bed, echter niet zonder negen maanden
van het jaar het bed vooraf te hebben laten verwarmen....
Dat was de goede oude tijd; ons land soesde voort in het
kalme, vreedzame bezit van alle mogelijke spinnewebben, stof,
motten, eerbied, geloof, traditiën, gebruiken en misbruiken, door
der eeuwen loop geheiligd! Het waren gelukkige tijden, waarin
de menschenmaatschappij verschillende klassen, verschillende
meeningen, verschillende gebruiken omvatte! Gelukkige tyden!
zeg ik.... en met name voor de dichters, die in alle hoekjes en
gaatjes eene legende, eene vertelling, eene comedie, een drama,
eene novelle, een blijspel, eene klucht, een mysterie of een epos
vonden, in stede van deze prozaïsche gelijkvormigheid en het
smakeloos realisme, ons door de Fransche revolutie als erfdeel
achtergelaten.
Do ut des.
In dien tijd stond er in de nabijheid der stad een prachtige
molen, die nu niet meer bestaat, ongeveer op een kwart legua
afstands, tusschen twee heuvelen met morellen en kerseboomen
beplant en eenen zeer vruchtbaren boomgaard, die tot zoom, soms
ook tot bed diende aan eene verraderlijke, telkens buiten hare
oevers tredende rivier.
Sedert eenigen tijd al was die molen om redenen van velerlei
Twee negenden van alle tienden, die de koning ontvangt.
schillende terreinen in den omtrek der stad werkzaam zijn, zouden
in vroeger tijd onvermijdelijk het heirleger der „bedeelden" hebben
komen vermeerderen. Thans doen zij werk en verdienen geld.
Men heeft van enkele zijden aanmerkingen gemaakt omtrent het
optreden dezer Commissie en bedenkelijke gevolgen van hare
tusschenkomst voorspeld. Men vreest dat zulk een bureau van
werkverschaffing de economische toestanden zal bederven en
schromelijke wanverhoudingen zal scheppen. Mij dunkt, dat die
ontydige en voorbarige critiek niet vrij is te pleiten van een
zijdigheid en overdrijving. Als het leven van een drenkeling op
't spel 9taat, doet men wijs met eerst den man nit het water te
halen en dan te gaan delibereeren over de meest practische
methoden tot het redden van drenkelingen. Zoo ook hier: de
winter stond voor de deur, van alle kanten kwamen klachten
over gebrek aan werk, en het was te vreezen, dat er uit dien
bedenkelijken toestand de treurigste gevolgen zouden voortvloeien.
De staat van zaken dreigde dezen winter buitengewoon ernstig
te worden, en daarom moest er op buitengewone wijze geholpen
worden. Toen trad nadat erjallerlei onmogelijke en onbekookte
plannen waren te beide gebracht, de tegenwoordig fungeerende
Commissie op, bij wijze van proefneming, en tot dusver is het
niet te ontkennen, dat die proefneming tamelijk wel geslaagd
mag heeten. Komt het zachtere seizoen en daarmede de toevloed
van werk weer, dan kan men zich bedaard neerzetten, den loop
van zaken overzien en, met het oog op eene volgende gelegenheid,
verbetering aanbrengen daar, waar verbeteringen in het stelsel
noodig zijn.
Toch is het intusschen niet wenschelijk, dat de Commissie tot
werkverschaffing zich voor vast constitueere en voortaan geregeld
eiken winter hare taak zal hervatten. Het zou te betreuren zijn,
indien deze buitengewone maatregel een blijvend karakter ver
kreeg. Want, hoe goed ook bedoeld of aangelegd, dan zouden
de middelen tot genezing wel erger kunnen zijn dan de kwaal.
Zoowel bazen als werklieden zouden op het bestaan der Com
missie gaan rekenen, evengoed bij het „gedaan" geven als het
„gedaan" nemen van een knecht. De Commissie kan dan ook
in het vervolg strenger worden in hare eischen en scherp toezien,
dat niemand zich aanmeldt om per dag van half acht tot vier
uur tegen een loon van een gulden te werken, dan die duidelijk
bewyzen kan, dat hem geen anderen uitweg overbleef. Ook zou
dan in overweging kunnen genomen worden of het niet wen
schelijk is, om een onderscheiden tarief aan te nemen voor het
dagloon van ongehuwden en dat van huisvaders met meer of
minder talrijke gezinnen. Voorts zal er dan wellicht ook beter
gewaakt worden tegen de velen, die nu „voor spek en boonen"
meêwerken. Doch het meest gewenschte van alles zou wel zyn,
dat deze of eene dergelijke commissie niet weder behoefde op te
treden, ei als het einde van 1885 ons de verwezenlijking van
dien we sch brengt, zullen wij alweêr een heel eind gevorderd
zijn. Amstelaar.
en allerlei aard het geliefkoosd doelwit en rustpunt der wande
lende notabiliteiten uit bovengenoemde stad. Ten eerste voerde
een weg daarheen, die begaanbaarder was dan alle andere in
den omtrek. Ten tweede bevond zich vóór den molen eene kleine
bestrating, door een reusachtig, met wijngaardranken omgeven
prieel overschaduwd, waar men op zeer aangename wijze, dank
zij de onophoudelijke wisseling van het loof, 's zomers de koelte,
en 's winters de zon kon genieten.... Ten derde was de molenaar
een zeer achtenswaardig man, leuk en sluw, die, zooals men het
noemt, menschenkennis bezat en met de lui wist om te gaan, en
de groote heeren, die hem in den avondstond met hun bezoek
plachten te vereeren, onthaalde op al wat het jaargetijde zoo al
medebracht: groene boontjes, kersen en morellen, rauwe salade
zonder ingrediënten (die uitmuntend smaakt, als men ze eet met
in olie geroosterd brood, dat de heeren gewoonlyk vooruit
stuurden), meloenen, druiven van denzelfden wijnstok die hun
tot verwulfsel diende, m&ïskoeken, en 's winters gebraden kastanjes,
amandelen en noten, en soms op erg koude dagen eene teug
goeden wijn binnenshuis aan het hoekje van den warmen haard,
waarmede men met Kerstmis een weinig gebak, een krakeling
of eene snee brood met ham uit de Alpujarras bevochtigde.
Was de molenaar dan zoo rijk, of waren zyne gasten zoo veel-
eischend? zult ge mij verwonderd toevoegen. Noch het een noch
het ander. De molenaar had net genoeg om van te leven, en de
heeren waren de belichaamde discretie en hooghartigheid. Maar
in eenen tijd, waarin men aan kerk en staat een stuk of vijftig
verschillende schattingen betaalde, wist een zoo verstandig en
scherpzinnig man heel goed wat hij deed, wanneer hij zich de
gunst der regidoren, kanunniken, monniken, klerken en andere
invloedrijke personen zocht te verwerven. Daarom ontbrak het
ook niet aan lieden, die volhielden, dat Tio Lucas, zoo
heette namelyk de slimme molenaar alle jaren een aardig
slaatje maakte uit dat tracteeren van de lui.
„Uwe Genade kon mij wel een oud deurtje van het gesloopte
huis geven" zeide hij tot den eenen. „Uwe Heerlijkheid," sprak
hij tot den ander, „kon toch wel bevel geven, dat men mijn
aandeel iu de ondersteuningsgelden of mijnen hoofdelijken omslag
of mijne belasting wat lager stelde." „Eerwaarde, u zult mij
wel willen veroorloven in den tuin van het klooster een beetje
loof voor mijne zijwormen af te plukken." „Uwe Hoogheid
zal mij wel verlof willen geven, een weinig brandhout in het
bosch te gaan lezen." Uwe Doorluchtigheid zal mij wel een
klein bewijs op schrift geven, opdat men mij vergunne in het
bosch een weinig levend hout te gaan kappen." „Uwe Excel
lentie moest mij daar zoo'n paar regeltjes opzetten; dat kost
niets." „Dit jaar kan ik den cijns niet betalen." „Ik hoop
dat het proces te mijnen gunste zal worden beslist." „Heden
heb ik iemand een oorvijg toegediend, en mij dunkt dat die
persoon naar de gevangenis moet, aangezien hij mij getergd heelt."
„Heeft Uwe Genade dat ding nog noodig?" „Kunt ge
mij uwe muilezel eens leenen?" „Maakt gij morgen gebruik
van uw rytuig?" „Wat deukt ge, mag ik uwen ezel eens
laten halen."
Tio beteekent „oom."