©HELDERSCHE® --
M NIEUWEDIEPEB III RUT.
Nieuws- ei AtorteiMM voer Hollaids Noorderkwartier.
1885. N°. 9. Woensdag 21 Januari. Jaargang 43.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
AARDBEVINGEN IN SPANJE,
KOSTELOOS ONDERWIJS.
EERSTE KENNISGEVING.
LOTING VOOR DE NATIONALE MILITIE.
7> DE SCHOONE MOLENAARSVROUW.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Op uitnoodiging van den Heer M. Colarte, Markies
del Pedrose, Consul van Spanje alhier, hebben de onder-
geteekenden zich vereenigd tot een Comité, ten einde aan
de duizenden noodlijdenden door de verschrikkelijke aard
bevingen in Spanje hulp en onderste u u i u g te
verschaffen.
Zij doen een beroep op de vrijgevigheid hunner Land-
genooten, met de wetenschap dat de Nederlandsche wel
dadigheid zich niet aan grenzen bindt voor haar liefdewerk.
Men gelieve zijne bijdragen in te zenden aan één der
ondergeteekenden.
M. COLARTE, Markies del Pedroso, Concul van
Spanje, Een-Voorzitter, Sarphatiekade 19.
Mr. D. VISSER VAN HAZERSWOUDE, Voorzitter,
Keizersgracht 666.
G. A. CROOCKEWIT, Frederiksplein 28.
P. VAN EEGHEN, Heerengracht 489.
J. G. DE GROOT JAMIN Jr., Binnenamstel 224.
M. H. INSINGER, Heerengracht b/d. Spiegelstraat 458.
S. W. JOSEPHUS JITTA, N. Keizersgracht 58.
A. REHBOCK, Keizersgracht 282.
C. J. J. SCHMITZ, Sarphatiestraat 5.
J. N. W. C.SIEBURGH,Penningmeester, Frederiksplein55.
Mr. W. VAN DER VLIET, Westeinde 14.
A. C. WERTHEIM, Heerengracht 615.
Dr. G. F. WESTERMAN, Plantage Middellaan 24.
H. P. WURFBAIN, adres Wcrfbain Co.
A. G. C. VAN DUYL, Secretaris, O. Z. Voorburgwal 162.
Binnenland..
In twee artikelen met het opschrift „Werkverschaffing
en eene schande voor Nederland" stelt J. in het Dagblad
de vraag: Waarom gaan er niet tal van jonge mannen
in dienst? Waarom niet liever soldaat geworden dan een
voor velen bijna kommervol leven in de burgermaatschappij
doorgeworsteld? Het volk, d. w. z. het gedeelte, dat met
moeite door het leven gaat, heeft daaraan niet de meeste
schuld. De schuld ligt bij het zoogenaamde beschaafde
Pnjs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij .abonnement belangrijk lager.
gedeelte, bij de pers en bij de Wetgevende Machten. De
schuld ligt bij het beschaafde gedeelte, omdat ten minste
door velen op eene zeer onbeschaafde manier de neus
wordt opgetrokken voor het deel van het leger beneden
den rang van officier. Men brenge het liever in de mode
om Vereenigingen op te richten tot bescherming van
militairen-
Het is ook de schuld van de pers. Deze toch kon zorgen,
dat het leger populair werd in Nederland; dagelijks
afkeuren, dat men niet tweemaal, zegge tweemaal zooveel
voor het dagelijksch onderhoud van een gevangene betaalt
als voor dat van een soldaat. Dit is een ongezonde, on
houdbare toestand en daarvan draagt voor een gedeelte
ook de pers de schuld. Het is ook de schuld van de
Wetgevende Machten. Zij toch hebben er voor te zorgen,
dat er geene millioenen worden toegestaan voor prachtige
gevangenissen met.... recreatiezalen en wat al niet meer,
terwijl een soldaat zich moet wasschen onder de pomp en
door de liefelijke huisvesting naar de herberg wordt gedreven.
Ook bij de minvermogende standen is er schuld. Bij
onzen werkmansstand heerschen over het algemeen zeer
verkeerde begrippen omtrent het leger. Een gewoon timmer
mansknecht acht zich allicht in de maatschappij hooger
geplaatst dan een onderofficier en vindt een gemeen soldaat
de menschen weten niet, dat gemeen hier eene verkor
ting is van algemeen juist zooveel beneden zich geplaatst
om hem met den nek aan te zien.
Iedere jonge man, niet ouder dan 18 a 20 jaren, begaafd
met een gezond hoofd en een flinken wil, kan al kon
hij bij zijn in dienst treden niet lezen of schrijven officier
worden. Iedere man, die in dienst treedt, kan het bij
goed gedrag tot onderofficier brengen. Iedere straatjongen
van een jaar of zestien kan generaal en minister van Oorlog
worden. Dergelijke voordeelen biedt de burgermaatschappij
niet aan. We weten nu wel, dat het generaal en zelfs
het officier worden geen dagelijksch werk ismaar zeker
is, dat het kan. De schrijver kent tal van mannen, die
in de kracht des levens, nog geene veertig jaren oud, uit
Indië zijn teruggekeerd en, zonder het tot officier gebracht
te hebben, toch een jaarlijksch pensioen van meer dan f 400
verdiend hebben, sommigen nog belangrijk hooger, omdat
zij ridders zijn der Militaire Willemsorde. Ook bij het
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
Onvermogende ouders, die voor hunne kinderen kosteloos onderwijs
verlangen aan de openbare lagere scholen in deze gemeente,
kunnen zich daartoe aanmelden aan het Raadhuis, op Vrijdag
den 23 dezer maand, des namiddags ten één ure.
Helder, den 15 Januari 1885.
De Burgemeester der gemeente Helder,
STAKMAN BOSSE.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder
maken bekend, dat de LOTING over de in 1884 in deze
gemeente ingeschrevenen voor de lichting der Nationale Militie
van 1885 is bepaald op Zaterdag den cen-en-twintigsten
Februari eerstkomende, des voormiddags te half tien uren.
De loting zal plaats hebben in de BOUWZAAL, achter het
Bureau voor Gemeentewerken, op de Kerkgracht.
Gedurende vijf dagen, te rekenen van den dag waarop de
loting heeft plaats gehad, kunnen tegen de wijze waarop zij is
geschied, by de Gedeputeerde Staten bezwaren worden ingebracht
door belanghebbende lotelingen, of door hun vader of voogd, bij
verzoekschrift, op ongezegeld papier, onderteekend door hem die
het bezwaar inbrengt.
Dat verzoekschrift moet worden bezorgd bij den Burgemeester
dezer gemeente.
Voorts wordt in herinnering gebracht, dat zij, die vermeenen
vrijstelling van dienst te kunnen erlangen, daarvan bij de loting
opgave moeten doen aan den Heer Militie-Commissaris.
De lotelingen die vrijstelling van dienst reclameeren wegens
broederdienst of als eenige zoon, moeten zich op Dinsdag
en Woensdag den zeven-en-twintigsten en acht-en-twin-
tigsten Januari te voren vervoegen aan het Raadhuis; eerstge
noemde met de geboortcbeicijzen van al hunne broeders en de bewijzen
van dienst of zakboekjes hunner broedersop tcier dienst zij hunne
reclame gronden, en laatsgenoemden met de trouwakten hunner ouders,
en wel zij, wier geslachtsnamen beginnen met de letters A tot en met
K, Dinsdag 27 Januari, en zij, wier geslachtsnamen beginnen
■met de letters L tot Z, Woensdag 28 Januari, van des morgens
9 tot des namiddags 2 ure.
Helder, den 21 Januari 1885.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
Spaansche Volksvertelling van PEDRO DE ALARCON.
Hoe Tio Lucas niet aan slapen dacht.
Vijf minuten later liet een man zich neer uit het venster van
den stroostal van den alcade; het venster zag uit op de binnen
plaats en was ongeveer vier el boven den beganen grond.
Op de binnenplaats stond een afdak, waar zes of acht berijd
bare dieren van verschillend ras, maar alle tot het zwakke ge
slacht behoorcnd, aan de krib vastgebonden waren; de paarden,
muilezels en ezels van het sterke geslacht hadden hunnen eigen
stal in een naburig lokaal.
De man maakte eene ezelin, die nog geheel gezadeld was, los,
en trok deze bij den teugel naar de deur der binnenplaats; hij
schoof den grendel weg, draaide het slot open, opende voorzichtig
de deur, en was midden op het veld.
Daar aangekomen, klom hij op de ezelin; hij drukte zijne
hakken in hare flanken, en als een pijl uit den boog vloog hij
in de richting der stad, maar niet langs den openbaren straatweg
hij reed over akkers en slooten, als wilde hij onaangename ont
moetingen vermijden.
Het was Tio Lucas, die zich naar zijnen molen begaf.
Stemmen in de woestyn.
„Jullie moet mij maar met alcaden aankomen," sprak de
Murcianer, „ik ben uit Archena. Morgen ochtend ga ik naar
mijnheer den bisschop om alles te voorkomen, en ik zal hem
alles vertellen, wat heden nacht hier is gebeurd. Mij met zoo'n
haast en zoo geheimzinnig te laten roepen, en op een zoo onbe
hoorlijk uur; mij te zeggen dat ik alleen moet gaan, mij van
's konings dienst en van valsche munterij, van heksen en duivels
kunst te spreken, om mij vlak daarop twee glazen wijn te laten
drinken en dan naar bed te sturen. Het kan niet duidelijker!
Garduna heeft deze bevelen vanwege den corregidor naar het
dorp moeten brengen, en op dit uur heeft de corregidor de cam
pagne al tegen myne vrouw geopend. Wie weet, of ik hem
niet juist tref als hij aan den deur van den molen klopt! Wie
weet of ik hem misschien niet al in huis vind.... Wie weet of....
Maar wat zeg ik daar! [k aan mijne Navarreesche twijfelen?
O, dat zou zijn zich bezondigen aan God. Onmogelijk is het
dat zij.... Onmogelijk kan mijne Frasquita..-. Onmogelijk!
Maar wat praat ik toch voor dommigheid? Is er dan iets
onmogelijk op de wereld! Zij is toch ook met mij getrouwd,
hoewel zij zoo mooi is en ik zoo leelijk ben?"
Toen hij deze laatste opmerking maakte, begon de arme bulte
naar bitter te weenen....
Om zich weer een weinig op te vroolijken, liet hij zijne ezelin
even stilstaan: hij veegde zijne tranen af, slaakte eenen diepen
zucht, haalde zijn rookgerei voor den dag en draaide eene cigarette
van zwarte tabak. Vervolgens nam hij zijne tondeldoos met
vuurslag en zwam, en na eenige slagen gelukte het hem vnur
te maken.
Op dat oogenblik hoorde hij gedruis naar den kant van den
straatweg, die ongeveer een driehonderd el verwijderd was.
„Wat ben ik toch onvoorzichtig! zeidehij. Als men mij nazette,
dan zouden deze vonken mij verraden hebben."
Hij stak snel zijn gereedschap weg, steeg af en verborg zich
achter de ezelin. Doch de ezelin begreep de zaak op hare manier
en stiet eenen luiden kreet van bevrediging uit.
„Vervloekt dier!" riep Tio Lucas uit, met zijne beide handen
diens muil trachtende vast te houden.
Daar weerklonk als galant antwoord een dito gebalk van den
straatweg.
„Nou nog mooier," ging de molenaar in gedachten voort. „Het
spreekwoord heeft toch maar groot gelijk, als het zegt: Elmayor
mal de los males es tratar con animales. (De grootste ramp is
met dieren te doen te hebben)." Zoo sprekend klom hij opnieuw
op zijnen ezel, zette hem aan en reed pijlsnel den kant uit, lijn
recht tegenovergesteld aan dien van waar het tweede gebalk zich
had doen hooren.
Het merkwaardigste nu was, dat de persoon, die op het ant
woord gevende dier zat, even bang voor Tio Lucas scheen te
zijn, als Tio Lucas voor hem, want ook die verliet ijlings den
straatweg, om in vollen ren door het bouwland aan den anderen
kant weg te rijden.
De Murcianer had het opgemerkt, en op dat punt gerustgesteld,
mijmerde hij volgenderwijze voort:
nWat een nacht! Wat eene wereld! Wat een leven leid ik
sedert een uur! Algnacils worden als koppelaars gebruikt, alcaden
spannen samen tegen mijne eer, ezels balken als het niet noodig
is, en hier in mijne borst draag ik een ellendig hart om, dat
aan de edelste vronw ooit door God geschapen, heeft durven
twijfelen. Lieve God, lieve God, geef maar, dat ik spoedig thuis
kom en mijne Frasquita daar vinde!"
Zoo reed Tio Lucas voort door velden en boschjes, tot hij
eindelijk ongeveer tegen elf uur 's nachts zonder bijzondere
wederwaardigheden de groote deur van den molen bereikte.
Verdoemd! de deur van den molen stond open.
Twijfel en werkelijkheid.
De deur stond open, en Tio Lucas had bij het heengaan zijne
vrouw haar hooren sluiten met grendel en slot!
Bij gevolg had alleen zijne vrouw haar ook kunnen openen
Maar hoe? wanneer? waarom? Ten gevolge van bedrog? ten
gevolge van een order? Of wel uit eigen beweging, krachtens
eene voorafgegane afspraak met den corregidor?
Wat zou hij zien? Wat zou hij ondervinden? Wat wachtte
hem binnenshuis? Was de verleider met Sena Frasquita op
den loop? Had hij hem haar ontroofd? Was zij ten slotte
misschien al dood? Of zou hy haar in de armen van haren
minnaar vinden?
„De corregidor heeft er op gerekend, dat ik den ganschon
Dacht niet thuis zou komen," zeide Tio Lucas somber. „De
alcade van het dorp zal wel bevel hebben gekregen, mij eer in
boeien te slaan, dan my terug te laten gaan. Wist Frasquita
daar alles van? Had zij deel aan het komplot? Of was zij het
slachtoffer van bedrog, van geweld, van gemeenheid?"
De ongelukkige had voor al die vreeselijke overpeinzingen
niet meer tijd noodig dan vereischt werd om het priëel door te
snellen.
De huisdeur stond ook al open, en het eerste vertrek, zooals
in alle gebouwen ten platten lande was de keuken. In de keuken
was niemand. En toch brandde er een groot vuur in den haard....
in den haard, waar geen sprankje vuur was, toen hij het huis
verliet en die nooit voor het eind van December werd gestookt.
Verder hing er nog eene brandende lamp aan eenen haak in
de keuken.
Woordspeling op males (rampen) en animales (dieren).
Wat beteekende dat allemaal? En die blijkbare teekenen van
waken en gezellig samenzijn, hoe stonden die in verband met de
doodsche stilte die in huis heerschte?
Wat was er van zijne vrouw geworden?
Nu eerst werd Tio Lucas eenige kleedingstukken gewaar, die
op den rug van eenige om den haard geplaatste stoelen hingen.
Hij bekeek de kleederen meer van nabij en stiet een zoo
vreeselijk gebrul nit, dat het een onhoorbare zucht werd, die
hem in de keel bleef steken.
De ongelukkige meende te stikken en bracht de handen aan
zijne keel, terwijl hij bleek, met misvormd gelaat, met uitpuilende
oogen en de grootste onsteltenis die kleederen beschouwde, zooals
een ter dood veroordeelde misdadiger te moede moet zijn bij den
aanblik, van het arme zondaarshemd, wanneer hij naar het schavot
zal geleid worden.
Want wat hij zag, was de roode mantel, de tortelduif kleurige
jas en vest, de zwart zijden broek, de witte kousen, de schoenen
met gespen, en tot zelfs den stok, den degen en den handschoenen
van den verafschuwden corregidor. Wat hij daar zag was het
arme zondaarshemd zijner schande, het doodskleed zijner 'eer,
de zweetdoek van zijn geluk. De vreeselijke donderbus stond
nog in den zelfden hoek, waar de Navarreesche ze eenige uren
geleden had neergesmakt.
Met den sprong van een getergden tijger wierp Tio Lucas
zich op dat wapen en hij maakte er zich meester van. Hij onder
zocht den loop met den lastok en voelde dat het geladen was.
Vervolgens keek hij naar den haan, en zie! alles was in orde.
Daarop richtte hij zijne schreden naar de trap, die naar de
kamer voerde, waar hij zoovele jaren met Sena Frasquita gerust
had, met doffe stem mompelend:
„Daar zijn ze."
Hij deed eenen stap voorwaarts, waarna hij stil bleef staan en
om zich heen zag, of iemand hem ook gadesloeg.
„Niemand!" zeide hij tot zich zelf. „God alleen... en die daar
heeft het zoo gewild!"
Na dns het vonnis te hebben geveld, deed hij eenen tweeden
stap. Zijn dwalende blik ontwaardde toen een gevouwen papier
op de tafel.
Het zien, het opnemen, het opendoen, was het werk van een
oogenblik.
Dat papier bevatte de benoeming Sena Frasquita's neef, door
Don Eugenio de Zuniga y Ponce de Leon onderteokend.
„Dat was derhalve de prijs waarvoor zij zich verkocht had!"
dacht Tio Lucas, het papier in zijn mond stekend, om niet in
snikken nit te barsten en aan zijne woede lucht te geven. „Ik
heb altijd wel vermoed, dat zij meer op hare familie gesteld was
dan op mij... Ach, waarom hebben wij geene kinderen gehad!...
Dat is de schuld van alles!"
En de ongelukkige was weer op het punt te gaan schreien.
Maar spoedig werd hij weer woedend, en met een vreeselijk
gebaar, als ontbrak de stem er aan, scheen hij te zeggen:
„Naar boven, naar boven!"
En zoo begon hij de trap op te kruipen; met de éëne hand
zocht hij den weg, met de andere hield hij het wapen vast, en
tusschen zijne tanden hield hij het schandelijk papier.
De gesloten deur van de slaapkamer naderend, zag hij licht
door de reten en het sleutelgat. Was de argwaan nu gerecht
vaardigd
„Zijn zij daar!" zei hij opnieuw.
En hij hield een oogenblik stil, om ook dezen bitteren kelk te