dan liet lioogstnoodige. Hij gaat zich nooit aan sterken drank te buiten, doch drinkt van tijd tot tijd zijn bon-eitje i evenals ik en een ander. Alle jaren in October begint hij levertraan te gebruiken en tegenwoordig eet hij, met het oog op de wedrennen, dagelijks 30 rauwe eieren. Ook zijne moeder is een stoere rijdster geweest en won o. a. eenmaal in den tijd van eene week negen prijzen met hardrijden. Die thans reeds bejaarde vrouw drukte hem voor zijn vertrek aan het hart en zeide: „Pieter, toon heden dat ge man en Fries zijt, want hier geldt het de eer van Vorst en Vaderland." Met die aanmoediging ging hij op weg en overwon. Toen hij alleen de baan afreed, omdat zijn tegenpartij weggebleven was, had hij zijn bovenbroek aangehouden en kwam terug met een groote scheur in het kruis, zoo krachtig zet hij zijne beenen af. In Amsterdam heeft hij erg tegen A. v. d. Berg opge zien, die Castelein er had afgereden. „Nu wou ik winnen, ik wou, mijnheer; en het was, of ik mijzelven aanjoeg. Ik deed meer dan ik ooit gedaan had, maar ik wilde niet verslagen worden door hem." Aldus vertelde hij. Waarom niet door v. d. Berg en wel door een ander, doet hier niet ter zake. „Gisteren zoo zeide hij verder wilde ik de eer hebben. Ik had het vast voorgenomen en wanneer de Engelschman maar kon, dan kon ik ook nog wel. Eergister avond kom ik in Leeuwarden op klompen met de schaatsen onder den arm in het koffiehuis, waar de Engelsche rijders en anderen iets gebruikten. Men maakte hen op mij op merkzaam en hunne monden begonnen langzamer te bewegen. Ik zei//it liekt wol, dat se it ieten er nou net troch krije kinnen." (Het lijkt wel dat ze het eten er nu niet door krijgen kunnen), wat aan de Engelschen vertaald werd en hen deed lachen. Toen hier in Sneek gisteren bekend werd, dat hij gewonnen had, was de stad in beroering, evenals na een verkiezing, maar nu zonder partijdigheid. Honderden, die niet naar Leeuwarden gegaan waren om de rijderij bij te wonen, gingen nu nog met den avondtrein om de prijs- uitdeeling bij te wonen. Het bestuur der IJsvereeniging te Amsterdam haalde Bruinsma van ochtend van den trein met volle schutterijmuziek, en in optocht zijn we de stad doorgetrokken. Duizenden menschen waren op de straten om den held te begroeten. Bruinsma woont in zijn schuit en is getrouwd. Was Pieter Bruinsma, van Sneek, de hoofdpersoon op een feestelijke bijeenkomst van de leden der IJsveree niging aldaar, in de tweede plaats mag zijne moeder ge noemd wordenzij was 's avonds ook op liet feest aanwezig. De avond was dubbel schoon voor haar, die zelve indertijd twee-en-dertig prijzen met schaatsenrijden gewonnen had. H. K. H. Prinses Hendrik der Nederlanden is ver loofd met Prins Frederik Bentinck Altenburg, oud 41 jaren. Nader verneemt men, dat de verloofde van H. K. H. Prinses Hendrik is Prins Albert Hendrik Joseph Karei Victor George Frederik, hertog van Saksen-Altenburg, feboren 14 April 1843, luitenant-generaal a la suite van en Keizer van Rusland, commandant van de 3de brigade 2de divisie der garde-cavelerie te Warschau. De Prins is een zoon uit het tweede huwelijk van Prins Eduard, hertog van SakSën, en Prinses Louise Caroline, Prinses van Reuss- Greis. Zijne ouders zijn niet meer in leven. Omtrent de verloving van H. K. H. Prinses Hendrik, meldt Het Vaderland nog het volgende: „De verloving had te Dessau plaats, waar de Prinses zich thans nog bevindt. Binnenkort zal zij echter naar 's Hage terugkeeren. Een kort bezoek aan haar familie te Oldenburg en wellicht ook aan haar familie te Berlijn, zal haar terugkeer voorafgaan. Wij vernemen overigens dat het plan moet bestaan, dat het Vorstelijk echtpaar kort na het huwelijk, dat en, wijzende op zijns zusters naam zeide hij Kus deze plek, eerst gij, dan ik. Terwijl het jonge meisje aan dit verlangen voldeed, hield hij de rozentakken tegen, opdat zij zich niet aan de doornen mocht prikken. Nadat hij de plek ook met zijne lippen had aangeraakt, zag hij haar diep bewogen aan. Hij nam haar de rozen tak af, die hij haar juist had gegeven, en stak ze met een zedig doch vastberaden gebaar tusschen hare japon. Mijn verlovingsgescbenk, sprak hij met van vreugde tinte lende oogcn en kuste ten tweeden male het aardige mondje, dat zich glimlachend tot hem ophief. Geef mij nu je hand, vervolgde hy. Of je moeder het goedkeurt of niet, beschouw ik je voortaan als mijne verloofde; want sedert wij samen Victoire's kruis hebben gekust, zijn wij voor het leven verbonden. Hand aan hand verlieten zij het kerkhof, de vroolijke zonne stralen der heerlijke Julimaand juichten en dansten om het jonge paar en de gulden insecten vierden feest tusschen de pas ont loken rozen. Op een houten bankje gezeten, werkte Angélique's moeder bij het daglicht, dat door de open deur naar binnen viel. Zy was eene groote vrouw met harde, strenge gelaatstrekken, die van weinig toegeeflijkheid getuigden, zoowel voor haar zeiven als anderen. Het lot was haar niet genadig geweest; reeds vroeg werd zij aan 't werk gezet; nauwelijks vijf jaren oud, moest zij de maaiers volgen en de akkers helpen nalezen. De naleesters hebben het zwaar te verantwoprden en alleen in romancen of op plaatjes wordt haar werk poëtisch voorgesteld. Blootgesteld aan de brandende zonnestralen, die het veld ver schroeien, en voorover gebogen van den vroegen ochtend tot den laten avond, verrichten zij een arbeid, welke de moeite niet beloont. Eenige jaren later werd Clémence bij een pachter in dienst gedaan. Wanneer het zwakke grijze licht, dat den naderenden morgen aankondigt en den mensch weemoedig stemt, nog over de aarde heerschte, ging Clémence reeds gekromd onder den last van een zwaren houten emmer naar de stallen om het vee te drenken, of keerde door een dichten dauw, met juk en volle emmers uit de weide terug. Het eerst van allen op en het laatst naar bed, moest de kleine dienstmaagd zwaar werk verrichten, terwijl de mannen uitrustten. Niet ten onrechte wordt er soms beweerd, dat de landlieden een zonderling leven leiden. Onder voorwendsel, dat zij het in den zaai- en oogsttijd hard genoeg te verantwoorden hebben, voeren zij een groot gedeelte van het jaar niets uit, en zitten met de handen op de knieën hun pijp bij den haard te rooken. Van tijd tot tijd sloffen zij eens naar buiten om te zien of het koren reeds opkomt, of er ook gemaaid moet worden, en keeren dan met even langzamen tred weer huiswaarts, zonder dat zij er ooit aan denken, de huisvrouw de behulpzame hand te bieden. Toch zou haar die hulp zeer welkom wezen en hare kleine dienstmaagd nog eens zooveel. Voor de vrouwen bestaat geen reeds spoedig zou worden voltrokken, zicli te Warschau zal vestigen, daar de Prins voorloopig den Russischen dienst niet wenscht tfe verlaten. De schaduwzijde van dit huwelijk, is dus voor ons land en meer bepaald voor Den Haag dat wij de Prinses, die zeer bemind is, voortaan zullen moeten missen." De bisschop van Haarlem is gisteren naar Rome vertrokken als tijdelijk secretaris, vergezeld door den heer C. C. L. Eijgenraam, kapelaan in de parochie van den H. Willebrordus te Amsterdam. Het departement Wieringerwaard der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen heeft besloten het voorstel- Nijmegen niet te steunen. In het vervolg zal het onderzoek, of de miliciens bij opkomst onder de wapenen kunnen lezen en schrijven, door een officier moeten geschieden. Men schrijft ons uit Schagen, dd. 31 Januari „Schreef ik u aan het einde van 1884, dat het hier, wat betreft de openbare vermakelijkheden, zoo tamelijk doodstroom was, bij den aanvang van 1885 is hierin een groote verandering gekomen en hadden wij in de tweede helft dezer maand: eene Volksvoordracht, een Concert onzer Harmoniekapel, 't welk zeer goed slaagde, en de opvoering van het blijspel „Mijn naam is Lehman.' Voeg daarbij de reeds door u vermelde hardrijderijen op schaatsen, hier in den afgeloopen week gehouden, en ge zult moeten toestemmen, dat we in de laatste dagen over gebrek aan gelegenheden van verschillenden aard tot ontspanning niet hebben te klagen. De kennismaking met het tooneelgezelschap van den heer A. Faassen, 't welk hier voor het eerst met evenge noemd blijspel optrad, was vrij zeker over het algemeen aangenaam, en het is zeker jammer voor den heer Kos alhier, dat zijn streven om het publiek in de gelegenheid te stellen, een blijspel dat veel opgang heeft gemaakt, goed te zien opvoeren, niet beter is gesteund geworden. De zaal was slechts ruim half bezet, en velen die vroeger zulke gelegenheden om iets goeds te zien en te hooren, nimmer verzuimden, waren thans absent. Dit is inderdaad te betreuren. Immers, wil men hier werkelijk nu en dan op het gebied der kunst iets extra's hebben, en men hoort dien wensch hier nog al dikwerf uiten, dan moet men wanneer een ondernemer daaraan tracht te voldoen, dezen niet in den steek laten door thuis te blijvenhet logisch gevolg is, dat we dan in het eind niets krijgen, en Schagen wat degelijkheid van amusementen betreft, spoedig wellicht gelijk zal staan, met andere plaatsen ten platte lande, of misschien daarvoor nog wel zal moeten onderdoen. Dat de opvoering van „Mijn naam is Lehman" goed was, zal, gelet op de vele malen, dat dit blijspel door Faassen's gezelschap voor het voetlicht werd gebracht, wel niet behoeven te worden gezegd; de luide bijvals betuigingen van het publiek gaven deswege voldoend getuigenis. Het doet mij echter leed, de opmerkingen te moeten beamen der verslaggevers van de Schager- en Zijper Couranten, dat sommigen der tooneellisten zich en dan de vrijheid veroorloofden te lachen op oogenblikken, dat zulks in hunne rollen in het geheel niet te pas kwam. Dit uit hun rol vallen deed dan zeer veel schade aan de illusie van het publiek, en kan niet beschouwd worden een bewijs van achting der artisten voor de toeschouwers. En waarlijk, ze konden over het gehalte van het publiek, en de waardeering van hun spel, tevreden zijn.' De soldaten van het 2de bataillon 7de regiment in fanterie te Hoorn hebben dezer dagen eene Vereeniging opgericht, onder den naam „Vriendschap zij ons doel onder beschermheerschap van den lsten luitenant-adjudant J. W. Van Rheenen. Deze Vereeniging stelt ten doel Vriendschappelijke bijeenkomsten, tooneelvoorstellingen, wed strijden, concerten, enz., en hoopt ook werkzaam te zijn ter bevordering van den kameraadschap en ter voorkoming van dronkenschap, enz. De namen der bestuursleden zijn: slappe tijdhaar werk gaat altijd door en in haar snipperuurtjes moeten zij ook nog den kleinen tuin bebouwen. Maar met het verrichten van dergelijk beuzelwerk zou de meester des huizes zich meenen te verlagen. Kalm herneemt hij dus zijne plaats bij den haard, steekt zijne pijp weer op en hervat zijn droome- rijen. Clémence leidde dat leven, tot zij met een daglooner trouwde, die even arm was als zij. Zij bracht verscheidene kinderen ter wereld, die blijkbaar geen levensvatbaarheid bezatende jongste, Angélique, bleef in leven, en weinige jaren daarna overleed haar man. Een aanzienlijk erfenisje, dat haar man van een verren bloedverwant gewerd, bezorgde der weduwe een inkomen van 150-francs ongeveer, hetgeen, gevoegd bij het bezit van een eenig kind, dat reeds in staat was haar kost te verdienen, de weduwe in goeden doen bracht. Aldus bestempelde zij zelve haar nieuwen toestand, daar zij zich nu voor het eerst van haar leven eens de weelde mocht veroorloven een ganschen dag met de handen in den schoot te zitten.' Geen man meer te verzorgen en geen zwoegen langer voor het dagelijksch brood, dit vertegenwoordigde bijna voor Clémence het geluk. Misschien had zij haar man betreurd, maar den echtelijken staat voorzeker nooit. Op het land kan men het huwelijk als een soort van contract beschouwen, waarbij al de voordeelen ten bate van den echtgenoot komen, en al de lasten en onaangenaamheden voor rekening der vrouw. De man wordt voortaan kosteloos bewasschen en verzorgd; het huis- en tuin werk, vroeger alleen door hem verricht, laat hij nu geheel ten laste zijner vrouw; hij wordt aan tafel bediend, en zijne vrouw mag hare soep bij den haard gebruiken. Wanneer het 's morgens tijd wordt voor den man om zijn werk te beginnen, wordt hij door de vrouw gewekt, die al lang hare taak heeft opgevat. Op deze beide menschen is de benaming wel toepasselijkGelukkige manArme, dienstbare vrouw Clémence leidde dus bepaald een gemakkelijker, rustiger leven, dan tot nu toe haar deel was. Maar dit soort van geluk viel haar te laat te beurt om nog eenigen invloed op haar karakter te kunnen uitoefenen. Even goed als zij moest iedereen zich tegen het leed leeren verharden en daarom bracht zij hare dochter met eene alles behalve zachte hand groot. Doch moeder natuur bedeelde Angélique met zulk eene vroolijke gemoedsstemming, dat niets haar kon afschrikken, noch terneer slaan. De leelyke katoenen nachtmutsjes, waarmede de pas geborene werd getooid, konden het lieve, guitige gezichtje niet schaden. Met vreugde begroetten de lachende oogjes het magere vlammetje van den hoogst zuinig onderhouden haard. Dc weer barstige lokjes tartten het water uit den put en bleven tegen wil en dank krullen. Angélique was gelijk het zonnestraaltje, dat op het water blijft huppelen, zoowel bij kalm als stormachtig weder. Gelyk elk mcnschelijk wezen, wiens inborst door eene vormelijke opvoeding nog niet werd verdraaid, was zij ontvan kelijk zoowel voor het ontvangen als het schenken van liefde, was zij behaagziek zonder het te weten en gevoelig voor alles wat haar genot kon aanb *engen. Wordt vervolgd.) F. J. Kesseler, president; C. II. Witmond Jr., Secretaris; G. Rijnhart, penningmeester. Dit is de eerste Vereeniging van dien aard bij bet Nederlandsche leger. Het voornemen bestaat in het laatst van Februari eene tooneeluitvoering te geven, ten voordeel© van de werkeloozen. Te Egmond aan Zee is aanbesteed de verbouwing van de openbare school aldaar. De laagste der 14 in schrijvers was de heer A. Dorrepaal, te Alkmaar, voor f 12,198. De burgemeester van Purmerend, mr. Hooft Hasselaer, heeft in de jongste Raadszitting medegedeeld, dat hij weldra als zoodanig zijn ontslag zou vragen. Mr. J. P. Amersfoort, oud-burgemeester van Haar lemmermeer en eigenaar der vermaarde Badhoeve, is in ruim 70jarigen ouderdom overleden. Den 30 Januari jl. is in 63jarigen ouderdom over leden de heer A. L. Boeser, Hoofd eener school te Weesp, en algemeen bekend door zijne serieën rekenboeken voor de scholen, die onderscheidene herdrukken beleefden. Men schrijft aan de Amsterd. Crt. „Herhaaldelijk leest men over bezuinigingen op de Staatsbegrooting aan te brengen en dringen de Staten- Generaal er te recht op aan. Verbazend hoog is de som die jaarlijks voor pensioenen en wachtgelden wordt betaald, nl. ruim 5 millioen, en opmerkelijk is het, dat, terwijl schier bij alle hoofdstukken het bedrag jaarlijks afneemt, juist bij Oorlog en Marine stijgt, inzonderheid bij Marine. Bij de Staatsbegrooting van 1885, wordt niet minder dan f 2,878,938 voor pensioenen en non-activiteitstractementen voor die twee hoofdstukken alleen gevraagd. Uit de Staats begrotingen hebben wij, tot staving daarvan, sedert 1870 gevonden voor pensioenen en wachtgelden: Oorlog. Marine. 1870 1,487,550.— 561,447— 1871 1,490,550.— 584,259— 1872 1,510,350.— 607,739— 1873 1,508,050.— 616,441— 1874 1,510,250.— 646,777— 1875 1,515,990.— 656,937— 1876 1,510,090.— 734,634— 1877 1,485,090.— 817,310— 1878 1,515,990.— 801,070— 1879 1,548,488.— 804,015— 1880 1,581,335— 834,982— 1881 1,585,973— 914,258.50 1882 1,721,773— 963,311— 1883 1,681,075— „1,014,665.70 1884 1,791.000— 1,100,258.90 1885 1,731,800— 1,147,138,60 Vele officieren worden in de kracht huns levens en ook op zeer jeugdigen leeftijd (zelfs 1ste en 2de luitenants) gepensioneerd; vooral is dit 't geval bij Marine, waar een groot aantal officieren en minderen, tusschen de 21 en 30 jaren, naar huis gezonden worden, met een hoog pensioen. Ook worden velen tot hoogere rangen bevorderd om hen een groot pensioen toe te kennen. Is daarin geen verandering wenschelijk? Z. Exc. do minister van Marine heeft, naar het Rott. N.blad verneemt, jl. Donderdag onwel zijn departe ment moeten verlaten en was Vrijdag hevig ongesteld, zoodat hij zich met de zaken van het ministerie niet kan bezighouden. Evenmin woonde Z. Exc. Vrijdag de gewone vergadering van den ministerraad bij. De heer Taalman Kip was volgens de laatste berichten veel beter. De N. Rott. Crt. maakte dezer dagen de opmerking, dat bij de hevige koude slechts aan een deel onzer soldaten een derde deken kon worden verstrekt. Uit de stukken, j bij de begrooting van Oorlog overgelegd, is haar sedert gebleken, dat te Amsterdam, Delft en Woerden op 1 Jan. 1884 aanwezig waren 18,910 wollen dekens, en nog eens I voor nachtligging 50 éénmans wollen dekens en 1427 I tweemans wollen dekens. Er waren dus dekens in voldoend getal aanwezig. Maar waarom worden ze dan niet uitgereikt? vraagt het blad verder. Omdat men het niet noodig achtte, aan de man- schappen een derde deken te geven? Dit kan het niet zijn, j want van de aangevraagde dekens werd ongeveer de helft I verstrekt. Men schrijft aan het N. v. d. D. omtrent de verstrek- king van eene derde deken aan militairen, dat alléén wan neer de toeziende chef over het garnizoens-nachtleger, i de 18,910 dekens in de centrale magazijnen hebben er dus in het minst geen schuld aan, en de troepencomraan- danten het noodig oordeelen, een derde deken kan worden verstrekt. Het zijn locale omstandigheden, die dit regelen, en eene derde deken behoort niet tot een compleet stel slaapfournituren. Wegens de noodzakelijkheid, waarin het Nederlandsch Zendeling-Genootschap verkeert, om geldelijk te worden ondersteund, wil het zijne roeping, vooral in Nederl.-Indië, blijven vervullen, is vanwege eene commissie eene circulaire opgesteld, die door de directeuren van het Genootschap thans alom in het vaderland wordt verspreid en waarin bijdragen worden gevraagd. Het Hof te Amsterdam veroordeelden gisteren E. J., die een deurwaarder der belastingen bij de ooren getrokken had, tot 15 dagen celstraf. Te Amsterdam is een 64jarig man, die te gulzig vleesch at, in de stukken gestikt. De heer M. J. Waller, voorzitter van het Neder landsch Schaatsenrijdersbond, heeft een brief ontvangen van den heer Neville Goodman, lector aan de hoogeschool te Cambridge, die als president van het Engelsche Schaat senrijdersbond, hem dank zegt voor de ontvangst te Leeu warden genoten. Het was ook deze heer Goodman die aan het feestmaal aldaar sprak. Hij brengt hulde aan de groote onpartijdigheid en vrien delijkheid den Engelschen in Friesland betoond, terwijl hij de genomen schikkingen op de banen prijst. Hij noemt de winners op de banen „de beste vertegenwoordigers van de snelste schaatsenrijders der wereld, de Frieschen," en hoopt dat Engelschen en Nederlanders, die twee vrije volken, elkander nooit ergens als tegenstanders zullen ont moeten behalve op het ijs. De schrijver zegt ten slotte: „De geschiedenis leert ons, dat de Hollanders onze voor gangers en leermeesters zijn geweest in tal van kunsten des vredes: in handel, scheepvaart, nijverheid, waterbouw kunde en in kolonisatie. In velen daarvan hebben wij teu

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 2