Sheldersche®
en n1euweoieper courant.
Nieuws- ei Advertentieblad ToorBoMslorteiwartier.
1885. N°. 39. Woensdag 1 April. *4ÉJ> Jaargang 43.
BEKENDMAKING.
NATIONALE MILITIE.
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder
geven bij deze kennis, dat de MILITIERAAD van het Derde
District in Noordholland de tweede zitting zal houden te Hoorn,
en wel voor zoo verre deze gemeente betreft, op Dinsdag den
veertienden April 1885, des namiddags ten een ure.
Volgens artikel 88, in verband met artikel 92 der Wet op de
Nationale Militie, moet voor die zitting verschijnen hy, die voor
een loteling als plaattvervanger of als nummerverwitselaar verlangt
op te treden.
In die zitting wordt tevens uitspraak gedaan omtrent alle in
de eerste zitting niet afgedane zaken.
Helder, den 25 Maart 1885.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
BlnnenlancL
De heer Keuchenius heeft den oud-minister Geerling
geantwoord. Hij verklaart nooit bitterheden te hebben
toegevoegd tot de personen, die zich voor het vader
land opofferen door de teugels van het bewind in
handen te nemen. In den heer Geerling heeft hij als
minister van Marine nooit iets anders gegispt dan zijn
uitroep in de Kamer; „Mijn God, ik kan mij toch geen
ooren laten aannaaien.4'
„In een ministerie-Heemskeek, zegt de heer K., dat
zoo gaarne voorwendt voor de prerogatieven van een aard-
schen Koning te waken en zooveel eerbiedt betoont voor
de voorrechten van de aandeelhouders der Billiton-Maat-
schappij en hare slinksche begunstigers, wekte zulke aan
randing van de eer en majesteit van den Koning der
Koningen mijn verbazing en verontwaardiging.
De schrijver vindt hierin aanleiding om op te komen
tegen het ijdelijk gebruiken van den naam des Allerhoogsten
en stelt De Ruyter's godvruchtigheid ten voorbeeld aan
het tegenwoordig geslacht.
De minister van Oorlog heeft bepaald, dat van de
lichting der militie voor 1885, die 11,000 man bedraagt,
waarvan 600 voor den dienst ter zee bestemd worden,
zullen worden ingedeeld: 8220 bij de infanterie, 375 bij
EEN N00ESCHE GESCHIEDENIS,
door JONAS LIE.
Het was tegen den langsten dag van het jaar. De hitte had
een nevel over het fjelddorp gespreid, die het moeilyk maakte,
iuiste afstanden te bepalen.
Op de commandantshoeve liepen de meiden blootsvoets in
korte rokken en losse lijfjes. De hars liep helder uit de kwasten
van het hout aan het pas gebouwde varkenshok, waar Marit
schotelwater aan de beesten gat. Bij den put stonden geschuurde
melkvloten op den kant te drogen, terwijl eene musch of een
kwikstaartje rondhuppelde, of op den rand van den put stond te
knikken, en de stilte van den namiddag door bijlslagen in de
houtschuur werd afgebroken. Pasop lag te gapen achter de huisdeur
die open stond.
De kapitein had zyn middaguiltje geknapt en stond op den
akker naar Ola te kijken, die met de paarden een oud grasveld
omploegde.
In den tuin gonsde de hommel. Bijna met hetzelfde eentonig
gebrom zaten Thinka en Inger-Johanna aan de steenen tafel in
in het priëel over de beduimelde bladen van haar catechismus
gebogen, met de hoofden dicht naast elkander. Zy moesten vóór
het licht-en-donkertje nog vier bladzyden in het hoofd zien te
krijgen, en zy hadden de vingers in de ooren gestopt, om elkaar
niet te hinderen.
Vlak voor het staketsel viel eene schaduw maar zy zagen
niets: de lange bijbeltekst eindigde eerst op de volgende blad-
zyde.
Daar klonk een vroolyk kuchje.
„Is het geoorloofd, de jonge dames door een aardsche aangc -
legenheid te storen?"
Zy keken beiden gelijktydig op. De lichte hopbladeren
waren nog niet geheel tegen de touwtjes aan het priëel opge
klommen.
Met de armen over het staketsel hangende stond een
jong mensch wie weet, hoe lang hy er al gestaan had?
met een platte pet, die byna geen schaduw gaf, op een
rykdom van bruin haar. Zijn aangezicht was door de zon verbrand
en opgezet.
Hoe onbeschaamd waren de oogen, waarmede zij werden aan
gekeken.
Meer hadden zij niet van hem gezien, want als bij ingeving
snelden zij weg, lieten de boeken liggen, en terwyl zy de stoep
opvlogen, riepen zij ma toe, die in de keuken stond en de boter
hammen voor het licht-en-donkertje maakte:
„Daar staat iemand daarbij is iemand de heining. Het
is niet iemand, die de huizen afloopt, om iets te vragen."
„Hoor eens, wat hy te zeggen heeft, Jurgen!" zeide ma, die
spoedig begreep, wat er gaande was, aan de portaaldeur. „Doe
alsof je uit je zei ven komt."
De beide jonge meisjes vlogen de kamer in, om onder de gor-
dynen door naar buiten te kyken.
Hy kwam de stoep op met Jurgen, die hem eensklaps alleen
liet staan en de keuken inliep.
In de deur der huiskamer stond de kleine Thea met eene boter
ham en rammelde aan de klink en hield de deur op een kier en
staarde hem aan zy wist van niets.
Uitgever A. A. BAKKER Oz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
de cavallerie, 2230 bij de artillerie en 175 man bij het
korps genietroepen.
Een schrijven van 14 Februari uit Kotta-Radja in
het D. v. N. hangt van den toestand een vrij somber
tafereel op.
Aan alle hemelstreken vertoonen zich aan de grenzen
van het door ons bezette lapjen gronds (60 vierk. palen!)
benden Atjehers, talrijker dan ooit, doch minder stout
optredende dan gevreesd werd. In de IV en VI Moekims
leiden Hoesan en Oemar de beweging en bedreigen onze
versterkingen, belemmeren de gemeenschap tusschen de
posten Pakan Badak, Kroeang Raba en bezorgen de aan
ons rechtstreeks gezag onderworpen bevolking veel over
last, gedrongen als die is tusschen ons en hen. Wij zijn
niet in staat de weerloozen te beveiligen tegen dien over
last en toch vordert ons belang dringend dat wij hen te
vriend houden.
In de laatste dagen is de kappingsbrigade (een 60tal
dwangarbeiders) voortdurend door den vijand beschoten
doch steeds mocht het aan de sterke dekking, gesteund
door sterke vliegende colonnes, gelukken den vijand op
een behoorlijken afstand en verspreid te houden, zoodat
daór geen verliezen aan gesneuvelden en gewonden te
betreuren zijn. Doch in de lijn Bachit Sebas-Kroeng Raba,
waar de hoofdbenden zich ophielden, blijkbaar in afwach
ting ons te bestoken bij ons terugtrekken, leden wij ver
liezen en gelukte het ons zelf niet met een sterke macht
het transport door te doen gaan naar Kroeng Raba. Den
7den werd het 3de bataillon geteisterd; het bekwam 3ge
wonden en 1 doode; onder de eersten behoort kapitein
Buyskes, die een schot in de dij heeft bekomen. Het
dijbeen schijnt slechts even geraakt te zijn. Toch mag de
wond niet licht geteld worden. Den 9den bekwamen wij
6 gewonden, waarvan 2 spoedig overleden, en 2 gesneu
velden, allen minderen. Op dien dag hadden wij de troepen
van Tenkoe di Tiroe in de omgeving van Tjot Iri, dank
zij de inlichtingen van Toekoe Baïa, kunnen overvallen.
De vijand leed zware verliezen, hij liet dooden, gewonden,
geweren en donderbussen achter; zulk een resultaat heugt
mij niet.
Den 12den daarop werden van liet transport Lambaroe-
Anagaloeng 3 koelies, 1 paard en 1 sapi gewond. Den
zelfden dag bekwam kapitein Van Rijen, de mil. en civ.
„Is uw vader t'huis?"
„Ja, maar dan moet ge de keuken door en wachten tot wij
de boterham ophebbeneer gaat hij niet naar het kantoor." Volgens
hare opvatting was hij iemand, die zich als soldaat wilde laten
inschrijven.
„Maar ik moet niet op het kantoor zijn..."
Nu kwam ma zelve; zy had in haast hare muts opgezet, die
ongeveer op half twaalf stond.
„Een jongmenscb, zie ik, die misschien van daag al eene lange
wandeling gehad heeft... Wees zoo goed, binnen te komen!"
Haar glimlach was welwillend, maar haar oog scherp als dat
van een officier, die zijne manschappen monstert; zy ontdekte
spoedig, hoe hier en daar een gat met een dikken draad gestopt
was. Vóór zij nog tijd had om hare gedachten over den jonge
ling den vrijen loop te laten, viel deze als met de deur in
huis:
„Ik kom als een landlooper van de fjelds, mevrouw! Ik hoop
dat u mijne vrijpostigheid niet ten kwade zal duiden..."
Ma's doordringende blik was inmiddels niet van den jonge
ling afgewend. De witte rand van zijn voorhoofd waar de
huid niet door de zon verbrand was, en zijne geheele wijze
van zich voor te doen, deed haar besluiten, het oog op hem te
honden.
„Wees zoo goed, plaats te nemen! Jaeger zal zoo dadelijk
komen." Zij ging als toevallig voorbij het werktafeltje en sloeg
het dicht. „Ik zaï een kop melk voor u laten komen."
Eene meid kwam binnen met eene groote spoelkom en verdween
daarna weder.
Hij zette den mond aan de kom, mat met het oog tot hoe ver
hij gedronken had, dronk nogmaals en keek wederom in de
kom.
Hy dronk nogmaals en zette de ledige kom op het bord.
Het best zal zijn, hem dadelijk te overvallen... Al mijn reisgeld
is op... Wilt gij mij op mijn eerlijk gezicht vier daalders leenen
neen, vyf, dat klinkt beter om naar Christiania te komen
De kleine oogen flikkerden was de kapiten nu maar binnen
gekomen!... Hij hoorde iemand naderen...
Hij keek strak voor zich uit; hij herhaalde bij zich zeiven de
woorden, die hij zeggen zoude... Hy maakte er telkens een ver
andering in hy stond weer voor de som, die hij vragen zou
vier, of was het misschien beter drie daalders?
Hij hoorde een geknor in het voorhuisde hond vloog blaffende
naar buiten;
Dat was de kapitein!
De jongeling richtte zich eensklaps op, maar ging weer zitten.
„In de kamer... een jong mensch, dat my spreken wil?"
Dit werd op de stoep gezegd.
Nog een paar oogenblikken en de kapitein vertoonde zie in de
deur.
„Ik moet duizendmaal om verschooning vragen, heer kapitein
ik ben ongelukkiger wijs... ongelukkigerwijs..." Ily begon te
stotteren. Het ongeluk wilde, dat een van de jonge meisjes, die
hij in het priëel gezien had, het meisje met het donker gezicht
achter haar vader aankwam; hij kon nu toch niet
„Van het fjeld gekomen," ging hij voort. „U kan begrijpen,
dat mijn plunje niet in den besten staat is." Het laatste werd op
i gejaagden toon uitgebracht.
j De kapitein zog er op dat oogenblik alles behalve aangenaam
Prijs der Advertentiên: van 14 regels 60 eents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
commandant van Kroeng Raba belangrijke verwondingen
op de passer bij dien post. Een viertal Atjehers vielen
hem, terwijl hij met een karwats in de hand en in gezel
schap van 2 Hoofden heen en weer liep, onverhoeds aan
en brachten hem met lansen 5 steken toe, waarvan een
gevaarlijk, door de borst in de longen drong. Van Rijen is
over de zee herwaarts gevoerd en bevindt zich thans in
het Groot-Militair Hospitaal Eenige dagen vóór dezen
aanslag was hij te Kotta-Radja geweest. Op zijn verzoek
hadden de hoofden van de vijandelijke beweging in de IV
en VI Moekims, Hoesin en Oemar, hem een soort van
vrijgeleide gegeven voor den heen- en terugtocht, nl. alleen
voor zijn persoon. Ongedeerd is V. R. vice versa gegaan.
De gezondheidstoestand is niet gunstig. Er zijn vele
koortslijders. Onder de dwangarbeiders en onder 't per
soneel in de gevangenissen heerscht sterk berri berri. Ge
middeld stierven in de laatste 6 maanden p. m. 180 dwang
arbeiders 's maands en werden er ongeveer 250 's maands
geëvaeuëerd. Het hospitaal-personeel moet allerellendigst
zijn; de ziekenoppassers behooren tot het Nederl.-Indische
„eger en geven zich aan dronkenschap en andere afkeurings-
waardige dingen over. De voeding en verzorging der min
dere zieken (soldaten en dwangarbeiders) is liederlijk slecht
en zou, volgens deskundigen veel bijdragen tot de groote
sterfte onder de dwangarbeiders.
De heeren Gebr. Tool, te Hoorn, en D. Munnikhuizen
en Zn., te Purraerend, zijn door de Stoomboot-Maatschappij
Hollandia te Amsterdam aangesteld tot hoofdagenten voor
Noordholland, voor het vervoer van landbouwproducten
langs de lijn AmsterdamLonden.
Jl. Vrijdag is de vergadering gehouden van de
Brood- en Meelfabriek ten 's Hage, wier directeur, gelijk
men weet, onlangs onverwachts werd ontslagen, na zich
plotseling verwijderd te hebben, 't Vaderland deelt omtrent
het daar verhandelde 't volgende mede:
De winst over het boekjaar 1884 is op f 600 na geheel
verdwenen tengevolge van speculaties. De directeur had
een uitgebreiden graanhandel gedaan, niettegenstaande dit
in zijn instructie is verboden.
Onder de posten kwamen eenige voor, waarin personen
als debiteuren waren geboekt, terwijl zij niets schuldig
waren. Het bedrag van deze posten ad f 20,000 is door
den directeur terugbetaald.
verrast uit.
„Mijn naam is Arent Grip."
„Arent Grip!" hernam de kapitein en keek hem aan. „Grip?...
dezelfde trekken en oogenToch niet de zoon van het perpe
tuum mobile, den kadet op de artillerie-school Hij is landbouwer,
of, zooals hij zich misschien noemt, grondbezitter, ergens aan een
der fjords..."
„Dat is mijn vader, kapitein."
„Doet hij aan de werktuigkunde?" vroeg de kapitein. „Hij
had immers het molenwater dwars door het dak van de veestal
geleid, zoodat de koeien een stortbad kregen, toen er een gat in
de goot kwam."
Inger-Johanna ving eene verontwaardigde beweging van den
vreemdeling op; het was alsof hy plotseling zijne pet greep.
„Jammer, dat die tijd aan een man als mijn vader geen kun
digheden gaf."
Hij zeide dit met zulk een ernst, dat hij op eens vergat, tot
wien hij sprak.
„Zoo vindt gij dat? Maar, kom aan, vriendje, eet eene
boterham mee, voor gij weer op weg gaat. Zeg aan ma, Inger-
Johanna! dat cr nog wat brandewijn en boter zijn moet. Gij
zult wel honger hebben, als gij van het fjeld komt. Ga zitten
En, wat is nu uw... uw... beroep of betrekking, als ik vragen
mag?" De kapitein liep achteloos de kamer op en neer.
„Student!" En kapitein..." hij stikte byna in zijne
eigen woorden, om van het oogenblik, dat zij alleen waren, zoo
spoedig mogelijk gebruik te maken „wanneer ik zoo vrij ben,
om maar zoo hier te komen, zonder u te kennen..."
„Student!" sprak de kapitein, terwijl hij eensklaps midden in
het vertrek bleef staan, „ja, daar had ik mijn hoofd wel op
willen geven... ik zag het op het eerste gezicht. „Ja, vervolgde
hij kuchende, „gedropen misschien... geraden, vriendje? Uw
vader had het ook te kwaad met de examens."
„Ik heb in de verste verte het goede hoofd niet van mijn
vader, maar ik heb toch verleden jaar laudabilis praeceteri-s
gekregen."
„Zoon van mijn ouden vriend Fin Arentzen Grip!..." Er lag
iets aandoenlijks in den toon, waarop hij ieder woord uitsprak.
„Uw vader was een schrandere kop, om niet te zeggen een
soort van genie... dat hy zakte bij het officiersexamen, kwam
door al den ballast, dien hij in zijne hersens had... Wel, wel,
en zyt gy nu zijn zoon? Ja, hij heeft menig Noorsch opstel
voor mij geschreven die Noorsche opstellen zaten mij altijd
in de maag..."
„En, kapitein," hervatte de jongeling, nu met luider en vaster
stem, „wanneer ik mij zoo vol vertrouwen tot u wend..."
„Gij moet aan ma zeggen," zei de kapitein, toen Inger-Johanna
met hare opgeschoten zuster binnenkwam, „dat het de student
Arent Grip is, de zoon van myn ouden, prettigen kameraad op
de kadettenschool."
Het gevolg van de laatste mededeeling wes, dat de brandewijn
en boterhammen, in plaats van op een bord, op een blad binnen
kwamen en voor hem en den kapitein op de tafel geplaatst
werden, nadat deze met een servet gedekt was.
i De oude rood gelakte broodmand lag vol gesneden, donker,
zuur brood, waarvan de korst was losgegaan. Het washelaas
j in den oven mislukt, en de grauwe, ongare rand was daaraan
I toe te schryven, dat er op den akker van de comman-