UELDERSCHE EX XIEUWEIHEPER COIIRAXT. en AlvertentieWad voor Hollands KoorJerkwartier. 1885. N°. 40. Jaargang 43. Vrijdag 3 April. Uitgever A. A. BAKKEK Cz. POSTKANTOOR HELDER. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag cn Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1i regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belnngrijk lager. Lijst der brieven, geadresseerd aan onbekenden, gedurende de eerste helft der maand Februari. Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming. RijndersAmsterdam. H. J. Scheen Mej. J. Klingenberg ScholtenSliedrecht. Kaap de Goede Hoop: J. M. MunckKaapstad. Binnen 1 an a. De raming bij de indiening der staatsbegroting voor 1885 bedroeg f 136,172,740.37. Na de schriftelijke en mondelinge gedachtenwisseling is de begx-ooting thans vast gesteld op f 135,220,555.87^, zoodat er totaal verminderd is met f 952,184.49^- De raming der middelen voor het dienstjaar 1885 bedroeg f 120,764,176, zoodat het tekort f 14,456,379.87^ bedraagt. Sinds het diner ten Hove, zegt de Haagsche Kroniek schrijver der N. Gron. Crt., is de gezondheidstoestand van Z. M. den Koning er niet op vooruitgegaan en de wan delingen buiten het paleis zijn dan ook weder gestaakt. Den avond van het diner zelf was Z. M. zeer ernstig ongesteld: te 11 uur werd de lijfarts ontboden en deze verliet den Koning niet voor drie uur in den nacht. Gelukkig was dit weder een ziekteverschijnsel van voor- bijgaanden aard en is de toestand in de allerlaatste dagen weder niet bepaald zorgwekkender dan voorheen, maar alles wijst er toch meer en meer op, dat Z. M. gezond heid geknakt is. Omtrent het huwelijk van Prinses Hendrik is nog niets met zekerheid bepaald. Alleen staat het vast, dat het personeel met 1 Mei wordt ontslagen; alleen degenen, die reeds bij wijlen Prins Hendrik in dienst waren, zullen pensioen genieten; de overigen ontvangen nog enkele maanden tractement. Het paleis zal ontruimd worden en ter beschikking blijven van de Groothertogin van Saksen, wier eigendom 't is. Men moet echter onder deze ont- EEN N00RSCHE GESCHIEDENIS, door JONAS L1E. Dit was zooveel als eenc uitnoodiging, om den nacht over te blijven. En bovendien kon het verzoek, waarmee hij aar zelde voor den dag te komen, tot den volgenden dag verschoven worden... „Ik kan niet ontkennen, kapitein, dat dit zeer practisch zou zyn." „Zeg aan den schoenmaker, Jurgen! dat hij ze komt halen, zoodra hij nieuwe hielen gezet heeft onder mijne reislaarzen." O hij gaat misschien morgen vroeg op weg dan moet ik toch nog van avond mijn slag slaan. Nu de dochters de tafel afnamen, was het wellicht het best, de gelegenheid waar te nemen... De kapitein ging met kleine schreden de kamer op en neer. „Ja, 't is waar ook... ziet gij graag mooie varkens, Grip?" De student sprong dadelyk op. Dat was een uitkomst voor hem Hij nam zijne pet. „Hebt gij er veel, kapitein vroeg hij op een toon van belang stelling. „Kom o, wy kunnen wel door de keuken gaan... kom hier maar de stoep af. Ziet gy daar ginds die open plek in het bosch... Daar haalden wij twee jaar geleden het hout uit voor den vee stal en het varkenshok." Hij ging blootshoofds achter de plaats van het huis op. „Marit, Maritl er is hier iemand, die je varkens wil zien nu zal je gemonsterd worden." Eene zeug met zeven biggen. Gnuf, gnuf hoor je jongen, Marit?... „Het was hier precies een modderpoel, het water sijpelde van den heuvel naar beneden; toen liet ik een steenen muur zetten en nu ziet gij daar de goot? zoo droog als kurk." Nu of nooit moest de aanval gewaagd worden. „En nu leven ze allen daarin als prinsen," ging de kapitein voort; „Al de zeven daalders de vijf biggen, wil ik zeggen." „Wat?" „Hier is uwe pet, vader!" riep Jurgen, die naar buiten kwam. „Er staan ook een paar menschen te wachten." „Zoo? nu, dan moeten wij maar even in den stal gaan kyken." Daar stonden de bruine en de zwarte juist afgezadeld, nog druipnat van het ploegen. „Eene mooie ruimte voor elk paard, vindt ge niet en goed verlicht; de paarden komen niet kippig de deur uit.... „Kom, zwarte, ben je nog bezweet?" Het was eene warme, prettige stallucht en eindelijk.... „Kapitein, ik kom met een verz...." „Maar Ola!" sprak deze, „zie de krib bij den bruine eens!.... Zy byt er toch niet in?" „Ha, ha, ha, neen, maak u daar maar niet ongerust over." Ola lachtte schalkshij bekende niet gaarne in tegenwoordigheid van een vreemde, dat de nieuwe bruine van den kapitein een kribbenbijter was. De kapitein kreeg een kleur als vuur: hij nam de pet af en liep haastig de plaats over.... Zoo'n bedrieger van een paarden- kooper Hy zag er in het geheel niet naar uit, dat hij een geduldig oor zou leenen aan verzoeken, die tot hem gericht werden. ruiming niet verstaan, dat er geen stoel in blijft; integen deel zullen eenige vertrekken geheel gemeubeld blijven en een congierge aangesteld worden, opdat bij eventuëele vor stelijke bezoeken het paleis bruikbaar zij. Of de wijnkelder ook zal worden „ontruimd?" H»t is bekend dat die kelder een gedeelte van den wijnvoorraad bevat, die gedurende den Duitschen eenheids-strijd te Metz werd in beslag ge nomen, afkomstig was van den Groothertog van Baden en in onscheidene Berlijnsche paleizen terecht kwam. Een klein „proeve" werd aan onzen Prins Hendrik overgegeven en ligt er nog. Dit in parenthesi. Prinses Hendrik gaat naar Oldenburg en Berlijn voor een korten tijd; na de voltrekking van het huwelijk zal zich het Koninklijk paar in het Saksische vestigen; van een commando voor den Hertog te Berlijn schijnt voorloopig geen sprake te zijn; wel worden er andere plannen gekoesterdmen wil hem zoo mogelijk de Brunswijksche groothertogelijke kroon opdragen. Doch men weet dat dit geen gemakkelijk werkje is. Tegen de bewering van den heer Keuchenius in de Tweede Kamer, dat jongelieden op onze opleidingsvaartuigen des Zondags avonds dronken, met vrouwen aan den arm, naar boord terugkeeren, is men sterk opgekomen als zijnde die bewering onjuist. De Middelb. Crt. meent den afgevaardigden van haar district de vermaning te moeten toedienen om geene mede- deelingen op losse geruchten meer te doen. Bovendien moest, zegt het blad, een volksvertegenwoordiger te hoog staan, om in het wetgevend lichaam praatjes in het debat te brengen, die hem door onbekenden worden op den mouw gespeld. Trachten zij voortaan niet meer hun prestige te handhaven, dan zal men nog minder waarde aan de debatten in onze Tweede Kamer gaan hechten dan nu reeds het geval is. Zooals bekend is, gaf de Vereeniging tot ontwikkeling van den landbouw in Hollands Noorderkwartier in 1883 een krachtigen stoot aan de veeteelt, door het stationeeren, op een vijftal daarvoor geschikt gelegen plaatsen in Noord holland, van uitmuntende stieren. Op Woensdag 29 April zal vanwege genoemde Vereeniging, op het Doelenveld te Hoorn, eene tentoonstelling worden gehouden van: Uit de avondschaduw bij den wand dor schuur kwamen de twee mannen, die den kapitein wilden spreken, te voorschyn. „Is het nu een uur, om hier te komen?" bulderde hij.... „Nu gaat maar naar het kantoor!" Hiermee stapte hij de plaats over en wenkte met de hand naar de huiskamer. „Meisjes! Inger-JohannaThinka!" klonk het met krachtiger stem. „Vraag aan ma, o£ het vleesch daar op den put moet liggen te verrotten!" „Marit heeft het er neergelegd; wij krijgen het van avond op tafel," fluisterde Thinka. „Zoo dan behoeft het daar toch niet te liggen onder het bereik van Pasop. „Laat den student den tuin eens zien, dan kan hij wat bessen eten," riep hy in de kamerdeur, terwijl hij de kantoortrap opging. Men zag nu een geruimen tyd een hoofd met zwaar bruin haar, door eene kleine platte pet gedekt, tusschen de struiken naast het blonde hoofd van Thinka uitkomen. Hij had in den beginne heel wat te vertellen, en de levendige, glinsterende, bruine oogen waren volstrekt niet boosaardig, vond Thinka; zij begon meer en meer met hem ingenomen te worden. Hij vond zijne laarzen den volgenden ochtend hersteld voor zijn bed staan. Men bracht hem ook een blad, waarop koffie en een ontbijt voor hem stond. Hij had gezegd dat hij bijtijds weg moest. Nu moest hij maar op goed geluk met zijn verzoek voor den dag komen. Toen hij beneden kwam, stond de kapitein met zijne pijp op de stoep. Boven den dikken nek, waar de gesp van de millitairen stropdas glinsterde, kwamen grijze haren onder de rossige pruik te voorschijn. Hij keek een weinig mismoedig iu den morgen nevel en hield zich bezig met de vraag, zoodat hij al of niet het hooi zou kunnen inhalen... „En gij zult zoo vertrekken?" „Kapitein, kan... wil u mij drie daalders leenen?" Toen hij nog boven was, had hij er vijf willen vragen, maar op de trap was het getal tot vier en nu tot drie gedaald. „Ik heb al mijn geld dat ik voor de reis naar Christiania had, uitgegeven. Ik zal het u dadelijk banco terug zenden!" De kapitein kuchte. Hij had gisteren aan de heele houding van den jongeling al gemerkt, dat er zoo iets komen zou... Ja zoo'n student, dat was de rechte, om het geld in een bankbiljet terug te zenden.!" Hij zette een bedenkelijk gezicht. Maar eensklaps zeide hy op goedhartigen toon „Drie daalders, zegt gij? Als ik ze zelf maar in huis had, vriend maar 's zomers zijn de contanten hier als met een enkele rukwind weggevaagd..." Hij stak de ledige hand in de borst van zijn uniformjas en haalde de schouders op. „Hm!... hm!" klonk het na eene vreeselijk drukkende pauze. „Als ik er op rekenen kan, dat ik ze terug ontvang, zal ik zien, dat ik drie, vier ort uit de huishoudkas van ma krijg.., zoodat ge tot aan den fogd of den sorenskriver kunt komen. Dat zijn flinke lui, ik ken ze; ze zullen u op uw eerste woord het pen." De kapitein ging, onder het uitblazen van zware rookwolken, Ommegaande achter op het platteland. 1. éénjarige stieren en pinken van zuiver inlandsch ras, afstammelingen van deze gestationeerde beesten; 2. van dezelfde, van andere stieren afstammende. De daarvoor uitgeloofde 5 prijzen in ieder der 4 rubrieken zijn f 50, f 30, f 20, f 10, en een getuigschrift, terwijl de Vereeni ging „Het Rundveestamboek Noordholland" twee zilveren medailles beschikbaar stelt of desverkiezende 2 X f 25 voor: 1. den besten stier, 2. de beste pink, beide geboren in 1884, van zuiver zwartbont haar en met de meeste en beste kenteekenen van veel melkgevend ras. Bovendien wordt aan deze tentoonstelling eene toege voegd van zuivere Texelsche kortstaart schapen en rammen en worden voor 1. de beste vier ooien met lammeren 3 prijzen uitgeloofd, van f 30, f 15 en een getuigschrift; 2. voor den besten ram 3 prijzen, van f 20, f 10, en een getuigschrift. Voor ieder met een geldprijs bekroond dier wordt bovendien een getuigschrift verstrekt. Aangiften kunnen geschieden bij den secretaris van ge noemde Vereeniging, den heer W. Teengs te Wieringer- waard. Door onbekende oorzaak is jl. Dinsdag nacht brand ontstaan in den meubel- en ijzerwinkel van den heer J. J. Kuijper te Oosterend op Texel. Het vertrek dienende tot bergplaats der meubelen, is geheel uitgebrand. Er waren spoedig eene menigte menschen, aan wier vereenigde pogingen het gelukte, den brand tot ééne kamer te bepalen. Toch is de aangerichte schade door vuur en water groot. Alles was tegen brandschade verzekerd. Door eenige Amerikanen zijn in de Beemster en te Twisk weder belangrijke inkoopen gedaan van vee, tegen flinke prijzen, hetgeen een zekere vergoeding voor den lagen stand der kaasprijzen mag heeten. De Maatschappij „Het Zeebad Scheveningen" heeft voor de verpachting van het Badhuis, restaurant, logies, entréeheffing enz., in het aanstaande seizoen een pachtsom van ruim f 80,000 van de aanstaande ondernemers bedongen. P. De Witt, wildjager te Sint-Maarten, is met ingang van den 6 dezer benoemd tot boschwachter te 's Hage, op eene jaarwedde van f 600. de keuken in naar ma, die in de provisiekamer stond, om voor het ontbijt te zorgen; zij had het in den hooitijd vooral zeer druk. Hij bleef tamelijk lang weg. „Nu, ik heb bij ma drie daalders voor u opgeloopen... En nu, vaarwel. Laat ons hooren, dat gij goed over zijt gekomen. „U zal van mij hooren in banco en franco!" sprak de student niet weinig verheugd en vertrok. Ma had eerst met op elkander geknepen lippen voor den kapitein gestaan, maar eindelijk als hare vaste meening te kennen gegeven, dat zoo er geholpen werd, het met de drie daalders moest zijn. Het ging toch niet aan, dat de jongeling naar den sorenskriver en den fogd en misschien naar den predikant zou gaan, omdat men hem op de Gilje niet meer dan drie ort kon leenen Thinka was niet uitgepraat over den student. „Wat heeft hij dan gezegd?" vroeg Inger-Johanna. „O, hij was zoo grappig ik heb nooit iemand gehoord die zoo grappig was.» „Maar weet je dan niet meer, wat hij zeide?" „O ja hij vroeg, waarom je Fransch leerde. Je moest zeker tot papegaai afgericht worden, zoodat je mee kon snappen, als je in de stad kwam." „Zoo hoe wist hij, dat ik naar de stad zou gaan?" „Hij vroeg, hoe oud je waart; en toen zeide ik, dat je je belijdenis zou doen en er dan heen gaan. Hij kende tante zeer goedhij had, nadat hij student was geworden, extra-schrijfwerk op het kantoor gehad." „Als dat kennismaking moet heeten..." „Maar jij paste er in het geheel niet," zeide hy, „en weetje, waarom niet?" „Neen." „Wil je 't weten Omdat je te veel neusbeen hadt." „Wat.?... wat zei hij?" vroeg zij met gefronste wenkbrauwen en keek zoo verontwaardigd, dat. Thinka zich haastte er bij te voegen „Die daar komt, moest zich als een draad garen om de vrouw van den stiftsamtman weten te winden," zeide hy... „het was zonde van den mooien hals, als die zoo vroeg een knak kreeg." Inger-Johanna wierp het hoofd in den nek en zei lachende: „Heeft men ooit zoo iemand gehoord?" Thinka was naar Ryfylke vertrokken. Hare plaats aan de tafel, in de kamer, in het slaapvertrek was ledig. De kapitein vergiste zich telkens met haar te roepen. En nu was de laatste namiddag gekomen, dat ook Inger-Johanna het huis zou verlaten. De koffer, met robbevel overtrokken, stond, nieuw met ijzer beslagen, open, om gepakt te worden. De kariool stond gesmeerd in de schuur, zoodat het vet van de as droop en Ola, die gedu rende de driedaagsche reis koetsier zou zijn, gaf den zwarte haver. De kapitein had het dien dag verbazend druk; niemand kon zoo goed pakken als hij! Ma reikte hem het eene kostbare stuk na het andere aan hare schoonzuster mocht het linnen van Gilje zien. Maar het ongeluk was, dat, als Jaeger bukte, hem het bloed naar het hoofd steeg. „Heisa! Goed zoo! Ik begrijp niet, ma, dat gij met al die wollen kousen te gelijk komt.... Ik moet dit, dit, dit hebben Natuurlijk, hij was gewoon te reizen.... „Maar het is niet goed voor je, Jaeger, dat je zoo bukt."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 1