HELDERSOHE
EN MEIIWËDIGPER COURANT.
1885. N°. 48.
Jaargang 43.
Woensdag 22 April.
til Advertent.iehlad voor Hollands Noorderkwartier.
BEKENDMAKING.
POSTKANTOOR HELDER.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Oz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Jf De VOORZITTER van den RAAD der gemeente Helder
maakt by dezen bekend, dat de LIJSTEN DER KIEZERS voor
de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Provinciale Staten
en den Gemeenteraad, door hem op heden gesloten, opnieuw
aangeplakt, en op de Secretarie der gemeente voor een ieder ter
inzage zijn nedergelegd.
Helder, den 16 April 1885.
De Voorzitter voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
Lijst der brieven, geadresseerd aan onbekenden,
gedurende de tweede helft der maand Februari.
- Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming.
J. VermeerAlkmaar.
Mej. VelthovenAmsterdam.
H. Tromp
Mej. N. Oorver
Th. MolièreDelft (Vrijenban).
S. v. Zwanenburg's Hage.
J. H. TimmerHaarlem.
J. v. Maastricht. Leiden.
Mej. P. HaverkampRotterdam.
C. v. KootenSoestdijk.
H. ZuttVenlo.
Wieringen
C. KleeftTilburg.
Briefkaarten .-
J. BruceAmsterdam.
J. Dekker
Wed. M. Gunther
Verzonden naar Oost-lndiè'.
H. W. DilgAtjeh.
A. A. W. Van Bruggen Batavia.
L. HermanMalang.
Blnnenlano.
Onder den titel: Verandering, ook verbetering?" brengt
de Standaard de landverhuizing ter sprake. In het algemeen
kan men slechts zeggen, dat voor een welgeordenden Staat
in gewone omstandigheden landverhuizing daaruit geen
is) EEN N00RSCHE GESCHIEDENIS,
door JONAS LIE.
De weg liep al steiler en steiler opwaarts, slechts nu en dan was
er eene kleine moerasvlakte, en weldra zag men ook van deze
niets meer.
Het geschreeuw van een vischarend klonk boven hunne hoof
den. Hy vloog rond in een kring en schreeuwde en verwijderde
zich, toen Jurgen zijn keel opzette. Hij had zeker zijn nest boven
in den fjeldwand.
De hagelbuks van den kapitein werd voor den dag gehaald en
Tronberg legde wel aan, maar hij kon het dier niet onder schot
krijgen. «Als ik daarboven achter de groote steenen op den loer
kon liggen!"
De arend vloog weer in het rond met wijd uitgespreide vleu
gels.
Eensklaps hoorde men een knal tusschen de woeste rots
blokken. De vogel deed eenige heftige, ongelijke slagen met
de vleugels; hy gaf zich alle mogelijke moeite om niet te dalen.
Het schot was door den eenen vleugel gegaan, zoodat men het
daglicht door de opening in de veeren zien kon. De vogel had
blijkbaar moeite om het evenwicht te bewaren.
„Foei... hy is aangeschoten!" riep Inger-Johanna.
„Wie heeft er geschoten?" vroeg de kapitein verbaasd.
„Jurgen is met het geweer weggeloopen," sprak Tronberg.
„Jurgen?... Hy moet mij niet wijsmaken, dat dit zijn eerste
schot is, de deugniet! Maar ditmaal zal ik er hem niet voor
straffen, dat gaat niet; want het was een goed schot, Tronberg!...
Het is hem anders streng verboden, een geweer aan te raken."
„Verboden, ja!" mompelde Grip. „Is het niet opmerkelijk,
juffrouw Inger-Iohanna, dat wij juist het knapst worden in
hetgeen ons verboden ia? Wij worden opgevoed door het ver
bieden, maar wy worden er niet grooter door, en het laat altijd
zyne sporen achter... het maakt schrandere hoofden, maar slechte
karakters."
Grip en Inger-Johanna liepen voor de paarden uit. Er lag
dien namiddag een wonderlijke zoele nevel over de woeste land
streek, die den horizon onduidelyk maakte voor het oog. Hier
op het tjeld was de lucht doorschijnend en helder als kristal.
Voet voor voet stapten de dieren op den ongebaanden rotsgrond
tusschen ontzaggelijke blokken voort, die daar lage als grauwe,
verweerde huizen, hier en daar met den tooverkap van een
dwergberk er op, terwijl er omheen in de rotsspleten gele trossen
van slingerplanken hingen.
„Zie toch eens die gekromde, verwrongen overblijfselen uit
de toovcrwereldMen kan zeggen, dat het leven hier letterlijk
versteend is en toch borrelt het op!"
Hy bleef' staan.
„Wil ik u eens zeggen, juffrouw Inger-Johanna, waar ik lust
in zou kunnen krygen?"
Er was geen spoor meer te ontdekken van de ironie, die
anders in zijne trekken lag.
«Ik zou schoolmeester kunnen worden... Ik zou de kinderen
willen leeren, zeiven de twee eerste stokjes in kruis te leggen
het zyn de fundaments-balken, die in ons gewrongen worden.
Zij zouden de vryheid hebben, precies zooveel en zoo weinig te
begrypen, als zy werkelijk kunnen overgapen. En dan weg met
alles wat naar verbod zweemt. Ik zou alleen de gevolgen laten
zien, kruit en zwavelstokken onder huune oogen doorheen mengen,
zegen, maar veeleer een verlies, soms een zeer zwaar is te
achten, tenzij dan dat de vertrekkenden met al hunne
krachten en gaven voor het moederland behouden blijven.
In Duitschland vindt de koloniale staatkunde, door Prins
Bisinarck ingeluid, hoofdzakelijk daarin haar grond. En
als de Standaard steeds tegen landverhuizing, vooral naar
Amerika, tenzij dan dat niets anders overbleef, heeft ge
sproken, het was grootendeels uit gelijke oorzaak. Werk
staking, armoê, broodsgebrek, ze heerschen ginder zoowel
als hier, en dat in zulke omstandigheden verhuizen wagen
wordt, behoeft geen betoog. Van waar echter die keer ten
kwade in een land, dat zij het ook met ontzaggelijke
overdrijving nog zoo vaak wordt geschilderd als het
eenige, waar den ijverige en nijvere nog het rijke loon van
zijner handenwerk toekomt, waar wie hier verhongeren
zou tot verzadiging toe eet? Juist het antwoord op die
vraag kan toonen, hoe een woord van waarschuwing thans
èn tijdig èn gegrond is. Als zoovele oorzaken zijn te noemen
de verdringing der kleine nijverheid, de uitmergeling van
den eigenlijken boerenstand, het Beursspel en eindelijk de
toestand der ambtenaarswereld. Een eigenlijke handwerks-
stand bestaat in Amerika niet meer. De geheele nijverheid
en alle handwerken zijn in Amerika bemachtigd door het
groote kapitaal, door Maatschappijen en consortiën. De
werkman zelf doet nog slechts dienst als werktuig bij het
werktuig. Voeg daarbij den wanstand, dat bijna alle
fabrieken slechts werken op vaste bestelling, maar dan ook
met alle kracht, ten einde aan elke mededinging het hoofd
te kunnen bieden. Daardoor wordt het lot van den werk
man zoo onzeker mogelijk. Hieruit nu moest van zelf
volgen, dat de arbeiders zich zooveel mogelijk zochten te
dekken. Daarom vormden zij Vereenigingen. Deze nu
begonnen op hare beurt het den fabrikant moeielijk te
maken in drukke tijden en joegen de loonen op, met het
oog op de lange gedwongen rust, die vroeg of laat volgen
zou. De fabrikanten gaven, ook al kostte het soms moeite
toe, zoolang zij zelf nog verdienden. Nu echter is de
keer gekomen.
Op het gebied van den landbouw is de toestand ongeveer
dezelfde.
De Standaard beweert niet, dat overal de toestand in
tot alles in de lucht vloog en dan zeggenGa je gang, Jurgen,
wat mij betreft, je kunt met die dingen in je zak loopen zooveel
je wil, want geen ander, maar gij zult in de lucht vliegen. Het
besef, dat wij verantwoordelijk zijn voor onze daden moet vroeg
tijdig aangekweekt wórden, zullen wij tot menschen opgroeien."
„Gij zijt onuitputtelijk in ideecn, Grip!"
„Fixe, bedoelt gij? Had ik eenig schrijverstalent maar
het is mij zoo geheel in den mond geslagen... Zie, er zijn hier
maar vier deurenze heeten theologie, philologie, medicijnen en
rechten, en nu heb ik voorloopig aan dc laatste geklopt. Wat
ik daar wil, weet ik niet. Hebt gij gehoord van de kat, die
men in een glazen klok zetten, waar men de lucht uitpompte?
Het dier bemerkte, dat er iets gaande was, dat voor haar niet
pastehet snakte naar den adem, de lucht werd al ijler en ijler
en toen legde het een poot op de opening... Ik zal ook zoo
vrij zijn, een poot op het trekgat te zetten. Want er is hier
cene luchtledige ruimte niet daar boven in de wolken bij de
dichters, de hemel bewaar medaar licht het en flikkert het, en
daar wordt geschreven, om te werken voor het volk en de
vrijheid en voor alles, wat grootsch en verheven is in zoo vele
richtingen, als er streken op het kompas zijn.Maar in
de werkelijkheid, op de aarde... voor een prozaïst, die de fraaie
woorden tot daad wil maken daar is alles volkomen gesloten.
Geloof mij, juffrouw, in de practische wereld heeft men aan
onze beste gedachten en denkbeelden geen behoefte er is zoo
weinig vraag naar, dat men er zich niet licht aan zal bezondigen.
En zoo leeft men, zooals men het best kan zijn tweede
leven met zijne kameraden en herdoopt zich, met hen in de
punch, telkens als men teleurgesteld van de zoogenaamde gezellige
partijtjes is teruggekomen.
Maar wat een lucht! Elke inademing is als een teug van de
heerlijkste... heerlijkste, ja, hoe zal ik het noemen?"
„Punch!" klonk het eenigszins kortaf.
„Neen, leven! Met de vrije natuur voelt men geen lust om
te disputeeren. Ik ben het ceDS met het fjeld, met de zon, met
al die gebogen, ineengekrompen dwergberken. Als de menschen
daar beneden maar zich zeiven warenmaar dat zijn ze nooit,
of ze moeten zich in een drinkgezelschap hoog genoeg uit den
put hebben opgeheschen. Daar leeft eene geheele vrijmetselaars-
club, welke leden elkaar niet kennen dan alleen onder deze ge
stalte. Of ook in het stoombad, waar men bij dertig graden
hitte met berketakken gcgeeseld wordt! Weet gij wel, dat de
badkamer de nationale club onzer vaderen was?"
„Neen, ik hoor heel wat nieuwe dingen," zeide zij min of
meer spotachtig.
„Hoor eens! Hoor! dat is de regenvogel, die fluit!" fluisterde
Jurgen.
Het geluid kwam van eene kleine moerasachtige plek, die met
een soort van witte mos bedekt was.
Zij stonden te luisteren.
„Merkt gij niet, hoe stil het is," sprak Grip, „na dit korte,
zachte gepiep? Zulk een gepiep hoort men hier en daar in
het land.... Abel stierf! Waardoor? Door den drank, zeide men."
Hij schudde met het hoofd. „Door luchtledige ruimte!"
Hij liep in zijn hemdsmouwen en onder het praten slingerde
hij den stok, dien hij van een boomtak gesneden had, ver weg
over het met steenblokken bezaaide pad.
„Daar kan de kapitein de grenslijn zien, zooals die van oudsher
voor Opidalen bestaan heeft!" riep de oude Lars, „vlak langs
de rotskloof, waar wy af moeten en dwars over het water.... vlak
Amerika juist zoo is, dat er geene uitzonderingen zijn,
vooral in tamelijk afgesloten nederzettingen of in nog kwalijk
ontgonnen streken misschien; maar over het algemeen kan
de Nieuwe Wereld thans niet roemen tegen de Oude, zien
velen met grond de toekomst zeer somber in en wordt het
meer dan ooit ongeraden, zonder dringenden nood „zijn
geluk te gaan beproeven."
Wat een ervaren stuurman voor een schip is, dat is een
flinke directie voor elke onderneming. Dat blijkt weer
duidelijk uit de exploitatie van het trotsche „American
hotel" op het Leidsche Plein te Amsterdam, dat een sieraad
is van dit fraaie gedeelte der stad.
Met de zaken wilde het maar niet vlotten, en hoe degelijk
aangepakt en voortgezet onder verschillende chefs... er was
geen vlucht op de koo en... de bezoekers waren en bleven
steeds weinige in de ruime zalen. De aandeelhouders,
slechts enkele, konden moeilijk besluiten een andere be
stemming aan het hemelhooge gebouw te geven en wisten
eindelijk een directeur in ruste over te halen zich aan het
hoofd der zaken te plaatsen, en nauwelijks was het terrein
verkend, of de heer Volmer, die als knaap van 12 jaren
de zaken met zijn zwager, den heer Krasnapolsky, gedreven
had en dus uit de beste school kwam, wist de belangheb
benden over te halen nog meer geld in de zaak te steken
om het geheel meer productief te maken.
Het billart moest het lokaas zijn, doch daarvoor moest
een flinke doelmatige lichte en luchtige zaal gebouwd
worden op het terrein in de Marnixstraat naast het „Ame-
rikan hotel," dat toch braak lag.
Binnen drie maanden werd dan een zaal gebouwd van
22 bij 15 meter, die aan alle eischen van smaak voldoet,
en daarin zijn nu reeds negen fonkelnieuwe billarts ge
plaatst, vervaardigd door Van Born uit Haarlem, met
banden volgens systeem Saint-Martin. Doch dit is niet de
eenige flinke maatregel, door den heer Volmer genomen,
voor de consumtie dienden hem tot voorbeeld de hem wel
bekende buffetten en keukens van het wereldberoemde
etablissement in de Warraoesstraat, en waar het consumable
goed is, daar is nog altijd de welkome pleisterplaats van
den Amsterdammer, die van zijn „verzetje" houdt. Daar
enboven is het bovengedeelte van het gebouw voor het
over llódkampen in Torsknuten.... Daar, waar gij de drie groene
eilandjes onder de rots ziet, kapitein
Hij wees driftig en dreigend met zijn stok.
„Daar kan ik getuigen voor bijbrengen.... en stonden al de
levenden hier, die op ons water gevischt hebben in den tijd van
mijn vader en grootvader, dan zouden de streken van die schurken
in Rognelien gauw aan het licht komen.
De namiddagzon viel in de kloof, waar het ijswater uit de
spleten in den zwarten rotswand naar beneden sijpelde. Hier en
daar scheen de zon nog op plekken van groengeel rendiermos,
of op een paars, wit of geel plantje van de hooglandsflora, welke
het wonder vertoonden, dat ze hier in de sneeuw haar eigenaar-
digen kleurenrijkdom behielden.
„Daar komt Mathis met zijne boot!" riep de oude Lars.
De kleine boot, die hen naar de rustplaats voor het vee op
het hoogland zou brengen, kroop als een insect Vbr beneden hen
over den groenen waterspiegel.
De gang naar beneden was voor den kortademigen, zwaar-
lijvigen kapitein eene ware verkwikking en het vooruitzicht, zich
aan zijne geliefkoosde uitspanning, het visscheu, te kunnen
overgeven, droeg niet weinig bij, om hem in eene tevreden
stemming te brengen.
„Wij komen juist op den tijd, dat hij het best bijt!" sprak
hij. Toen zij zich in het vierkante vaartuigje inscheepten, dat
hen aan de vischschuur opwachtte, had hij zijn snoer reeds klaar.
Met zijne gewone voortvarendheid had hij ook gezorgd, dat de
wormen in den bokshoorn gedaan waren.
Zij, die geen plaats in de boot konden krijgen, moesten met
de paarden langs den oever volgen; hier en daar tusschen de
rotsen door, kregen zij nu en dan het roeibootje in het gezicht.
„Wat dunkt u, Mathis, als we eens langs het land in de
schaduw onze sleepsnoeren uitwierpen? Denkt gij niet, dat wij
hem daar aan den haak zouden krijgen?.... Mij dunkt, we moeten
niet in eens overroeien," zeide de kapitein zacht.
Het snoer van Mathis lag onder de roeibank, en nu wilde
Inger-Johanna ook eens haar geluk beproeven.
De kapitein sloeg een worm voor haar aan. Maar zij liet
zich niet gezeggen, om zoo lang te wachten, tot zij aan de visch-
plaats kwamenzij wierp het snoer dadelyk uit en liet het
achter de boot aandrijven, terwijl zij onder het roeien af en toe
tamelijk driftig aantrok.
„Zij heeft er den slag van," sprak de kapitein, „het is haar
aangeboren. Gij zijt ook van een visschersgeslacht, want ik
ben aan den kant van bergen opgevoed en mijn vader vóór mij
als ik een daalder had voor eiken kabeljauw, dien ik opge
haald heb, dan zou er na my iets te erven zijn... Wat, wat
is dat?"
Zij hoorden een geplas in hun kielzog. Inger-Johanna deed
een forschen trek; de gele buik van een visch vertoonde zich
een oogenhlik in den zonneglans boven de watervlakte.
Na de eerste koortsachtige rukken ging zij voort, in half staande
houding het snoer in te palmen.
Terwijl zij zoo den blinkenden visch hoog boven den rand
der boot naar binnen haalde, riep zij triomfantelijk: „De eerste
visch, dien ik in mijn leven gevangen heb!" Grip maakte hem
van den haak los en slingerde hem ver weg.
„Dan zal hy ook het leven behouden!"
Het zware lichaam van den kapitein maakte plotseling zulk
eene drifttige beweging, dat het water tegen de boot opspatte.
Maar, dat het ontijdige offer aan de diepte ter eere van zijn