HELDERSCHE EN NIEUWERIEPER COURANT. Nieuws- en Aiivertentieiilail voor Hollands noorderkwartier. 1885. N°. 52. Vrijdag 1 Mei. Jaargang 43. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1i regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lnger. Onder den titel „Herstel der doodstraf'' zegt de Tijd o. a., dat de algemeene verontwaardiging over den driedubbelen moord te Maastricht, kort geleden, bij duizenden wederom den uitroep op de lippen heeft gebracht: «Het is schande, dat zoo'n kerel er met gevangenisstraf af moet komen!" De nog gruwelijker misdaad, of liever de reeks van mis daden, te Leiden gepleegd door vergiftiging, wettigt, meent het blad, volkomen een soortgelijke uiting van onbevredigd rechtsgevoel. Het is stuitend, te moeten denken, dat zulke monsters door de maatschappij levenslang onderhouden, gevoed en beschermd worden. Tegenover de uiting van het gezond en natuurlijk rechts gevoel staat echter de leer van het valsche humanisme, welke in Nederland schier alle hooggeleerden aan de Uni versiteiten onder hare vertegenwoordigers telt en die bij alle beraadslagingen en wetgevende vergaderingen den doorslag geeft. Met een gevoel van sympathie begroette de Tijd daarom de artikelen, die zij dezer dagen in ver schillende bladen ontmoette, waarin de afschaffing der doodstraf betreurd en op hare weder-invoering aangedrongen werd. Het Weekblad van het Recht betoogt daarentegen, naar aanleiding van de zaak der Leidsche giftmengster,hoe goed het is, dat de doodstraf in Nederland is afgeschaft. Terwijl de procureur-generaal haar als een misdadigster voorstelde wegens de bewezen drie gevallen van vergiftiging met doodelijken afloop, schetste haar verdediger haar als eene krankzinnige, op grond van het feit, dat vrouw Van der Linden, de beschuldigde, veel meer dan die drie bewezen gevallen op hare rekening moest hebben; dat zij 23 per sonen door vergift om het leven en 42 personen op den rand van het graf gebracht had. „Aan welke zijde zegt het Weekblad is hier de waarheid? Wij hebben dit niet te onderzoeken. Het Hof zal dit moeten beslissen, en a. s. Vrijdag zullen wij die beslissing vernemen. De deskundigen hebben eenparig de krankzinnigheid geloochend, maar ook deskundigen kunnen zich vergissen. Kan die behoefte, die aandrang om telkens 17> EEN NOORSCHE GESCHIEDENIS, door JONAS LIE. Hij stapte haastig op, zoodat de sporen rinkelden en de sabel onder den mantel op en neer ging, terwijl hij op het paard toestapte, zonder rechts of links te zien om te groeten. Hij drukte den chaco vaster op het hoofd, voor hij op de kariool steeg. „Dank je, Halvor. Geef mij de leidsels!.... Daar Hij gaf den zwarte, die kapriolen begon te maken, een slag met de zweep en weg ging het met strakken toom en in vollen draf, zoodat de palen der omheining als trommelstokken voor zijne oogen dansten. Met den stillen, nevelachtigen herfstdag liep hier en daar het vee op den weg. Een varken verbitterde hem, door hardnekkig voor de kariool nit te loopen. „Daar maak dat je je schonken redt...." Het eindigde met een zweepslag op den rug van het dier. „Daar ligt me zoo waar een koebeest midden op den weg!" sprak hy een oogenblik later met op elkander geperste lippen. „Als je niet wil opstaan, voor mijn part, dan.... Nu, alsjeblieft.... niet? Dan houd ik me ook van den domme.... en rijd toe!" De verbittering was bij hem tot liet toppunt gestegen, en hij had onverbiddelijk het wiel over de posteriora van het dier laten gaan, indien het zich niet in het laatste oogenblik in allerijl had opgericht. De kariool ging rakelings langs het dier en werd balf opgetild, zoodat er weinig aan scheelde, of ze was omge slagen. „Hm, hm!" mompelde, hij eenigszins tot bezinning gekomen, terwijl hy omkeek naar het voorwerp van zyne mislukte wraak oefening. „En nu vooruit, zeg ik je, zwarte rakker! als je om durft kijken, dan sla ik je de beenen kapot.... Zoo zoo ga je aan 't hollen? Je zult wel bedaren, vrind, als je zoo aan stonds tegen de heuvels opmoet." En toen hij t'huis kwam, waar men vader heden met groote spanning na zijne lange afwezigheid verwachtte, zag hy zoo donker als men hem ooit gezien had. „Daar Ola! roskam het paard, maar droog het eerst af met een stroowisch. Leg het een kleed over den rug, hoor! Ik heb het beest wat sterk aangezet." Ola zag den kapitein aan en schudde het hoofd, terwijl hij het rijtuig voor de stoep wegleidde hij vreesde, dat men den kapitein weer beet gehad had. „Goeden dag, ma!... goeden dag!" sprak hij, haar haastig kussende. „Ik ben heel wel. Hij legde mantel en chaco af... „Och kunt gij Marit het koffertje en het valies laten wegnemen, die nog op de stoep staan?" „Ja, ja, ik heb het heel druk gehad", vervolgde hij, terwijl hy zich eenigszins koel aan Thinka's attenties ontrok... „Leg den sabel op den kapstok en breng de tasch op de slaapkamer." Zelf ging hij eerst op het kantoor, om te onderzoeken, wat er met de post gekomen was en vervolgens naar den stal, om te zien, hoe Ola den zwarte behandelde. Vader was niet op zijn gemak, dat was duidelijk. Ma volgde hem angstig met de oogen, terwyl hij in do deuropeningen verdween, en Thinka sloop in en uit, zonder dat men haar hoorde. Toen hij binnenk vam, stond de tafel met het avondmaal gereed haringsla met biet en eieren en een glas brandewijn er naast vervolgens gemarineerde forel en een flesch belegen bier. Vader was mogelyk niet geheel ongevoelig maar hoogst en telkens, liet meest nog aan bloedverwanten, gift toe te dienen, niet eveneens duiden op eene ziekelijke gemoeds stemming als op een boosaardigen wil? Twijfel daaraan blijft mogelijk, omdat niemand met volle zekerheid in het gemoed van een ander kan lezen, omdat niemand ons die vrouw van hare eerste jeugd heeft geschetst en wij het kwaad niet uit kleine oorzaken hebben zien ontkiemen en zich ontwikkelen. „Als wij deze opmerkingen maken, is het volstrekt niet omdat wij zouden willen beweren, dat de deskundigen verkeerd hebben geoordeeld. Misschien, waarschijnlijk zelfs hebben zij zeer juist geoordeeld. Maar wij maken de opmer king om eene andere reden. Zij is deze, dat reeds het verschil over de toerekenbaarheid bewijst, hoe goed het is, dat de doodstraf bij ons te lande is afgeschaft. Evenmin als de doodstraf de misdadige handelingen, die uit drift en wraakzucht voortvloeien, zou kunnen voorkomen, even min zou zij in een geval als dit den twijfel kunnen weg nemen, of het recht zou kunnen gedoogen, dergelijke menschelijke anomaliën ter dood te brengen. In de zaak van Hélène Jégado werd de vraag gesteld: mag men op deze afwijking der natuur wel het doodvonnis voltrekken? Alleen om die reden werd de uitspraak (in Frankrijk) blijkbaar aarzelend gewezen. Het gemis der doodstraf maakt de taak van onzen strafrechter minder moeielijk. Zijn geweten wordt thans niet belast met de pijnigende vraag, of men mag ter dood brengen wat gehandeld kan hebben door eene onbewuste, ziekelijke natuurdrift? „Men maakt monsters, wilde dieren onschadelijkmen behoeft ze niet te dooden," sprak Lachaud in zijne pleitrede voor Traupman. Hoeveel te meer moet dit woord gelden voor vrouw Van der Lindenals zij eens werkelijk ondanks alle deskundigen aan eene vergiftigings-manie mocht hebben geleden, dan ware zij toch werkelijk krankzinnig geweest en krankzinnigen sluit men op, maar brengt men niet ter dood." Men schrijft aan het U. D. „Dezer dagen had op het perron van een der stations onzer Staatsspoorwegen eene tamelijk ergerlijke scène plaats tusschen twee wetenschappelijk gevormde mannen, die zich karig in zijne woorden. Op de schranderst uitgedachte vragen kwam slechts een ja of neen. „Men verzekert, dat de fogd hertrouwen zal," klonk het ein delijk van zijne lippen als het eerste aangename nieuws, dat hij van de buitenwereld wist, „met de jongste van Scharfenberg." Op deze woorden volgde een diepe stilte, al gleed er over Thinka's gelaat een glans van inwendige tevredenheid; zij had heto, zoo druk! met het eten. Zij gevoelden beiden, dat hier het netelige punt was. „Die man kan zeggen, dat hij met zijne dochters gelukkig is... Bino binnenkort in eene pastorie en nu Andrea fogdsvrouw Je kunt er mettertijd misschien nog in betrekking komen, Thinka als onderwijzeres voor de kinderen of huishoudster; zij behoeft in het huishouden niet meer te doen, dan zij wil, zij kan over eene ruime beurs beschikken Thinka keek gloeiend rood op haar bord. „Ja, ja, ma zooals men zyn potje stooft, moet men het eten." Meer werd er niet gezegd, vóór Thinka de tafel afnam, toen ma verontschuldigend zeide: „Arme Thinka!" De kapitein keerde zich op zijne hielen om, met de vingers in de armsgaten van zijn vest, terwijl hij zich met samengeknepen oogleden tot haar keerde en zeide: „Hoor eens, ma! Na de ontvangst van de parasol en de eene oplettendheid na de andere, die hij haar den geheelen zomer bewezen heeft, had zij wel wat dankbaarder en toeschietelijker kunnen zijn. Zoo zou het niet gegaan zijn, als ik thuis geweest was!" begon hij meer in den bulderstijl. „Maar ik heb ganzen in huis en geen volwassen vrouwen, die verder zien, dan haar neus lang is. Andrea Scharfenberg liet zich geen tweemaal vragensprak hij onder het weggaan, terwijl Thinka binnenkwam. Zy mocht het gerust hooren! Ma sloeg van tyd tot tijd een bezorgden blik op haar man, en zij zoowel als Thinka putten zich uit in middelen, om vader vroolijker gestemd te maken. Het meisje sloeg in hare stille bezorgdheid dadelijk de oogen neder, wanneer hij zoo steunde en van benauwdheid stond te blazen. Hij kwam niet verder dan in den stal, om naar het jonge zwarte paard te zien. Het was vandaag beslagen en had pijn in den eenen hoef. Die lompert van een smid had een nagel te diep ingeslagen die moest er uit. De kapitein stond zwygend op zijn lievelingsplekje met de armen over de onderdeur van den stal, terwijl Ola met het achterbeen van het jonge paard op zijne dij den nagel met de hoeftang er uit trok. Het dier was van eene goedaardige natuur, het toonde volstrekt geen weerspannigheid nog neiging om te slaan. „O-o-la!" klonk eene benauwde stem. Ola keek op. „Goede Hemel!" Hij zag den kapitein ineenzakken en zich met moeite aan de staldeur vasthouden..,, zoo maar in de mest! Ola keek een oogenblik radeloos naar zijn meester en liet het been van het paard los. Daarop nam hy den stalnap en sprenkelde hem water in het aangezicht, tot hij weer teeken van leven en bewustzijn gaf. Nu hield hij hem den nap voor den mond. „Drink, kapitein, drink! Wees niet bang.... het is niets anders dan de vermoeienis van de exercities.... Het is net als met iemand, die te lang bruiloft heeft gehouden. Mijn broer „Help mij op, Ola! Zoo, laat ik je vasthouden zachtjes, zachtjes. O, dat doet goed zoo eens flink adem te halen meer speciaal aan de beoefening der sterrekmide wijden. Verschil van meening gaf aanleiding tot eene woorden wisseling, die zóó hoog liep, dat men zich niet ontzag handgemeen te worden en zich daarbij van vuist en parapluie te bedienen, tot eindelijk een der beide heoren tot besef scheen te komen van het schandaal, waartoe hij mede aanleiding gaf, en in allerijl het station verliet." Naar de Haagsche Crt. verneemt is door den commis saris van politie in de tweede afdeeling, den heer YVulffers, een lijvig proces-verbaal opgemaakt tegen een twintigtal officieren van het Nederlandsche leger, meerendeels behoo- rende tot het regiment huzaren, te 's Hage in garnizoen of gedetacheerd bij de Krijgsschool, die worden aangeklaagd van in den nacht van Woensdag op Donderdag jl., in burgerkleeding, zich te hebben schuldig gemaakt aan verre gaande moedwillige mishandeling in en voor het Fransche koffiehuis aan het Plein en feitelijk verzet tegen de politie, die ter adsistentie was geroepen. Het verbaal is thans in handen van de justitie, waarbij het een punt van beraad schijnt uit te maken, of deze zaak tot de competentie van den strafrechter dan wel tot die van den militairen rechter behoort. In eenige bladen komt eene advertentie voor van den lsten luitenant der infanterie J. D. A. R., te Haarlem, die dezer dagen is voorbijgegaan voor den kapiteinsrang. Voor zijn eer en goeden naam deelt hij daarin mede, wat tot deze achterstelling aanleiding heeft gegeven. Vooraf laat hij gaan een overzicht van zijn ruim 18jarige loopbaan als officier, waaruit blijkt, dat hij dikwijls met speciale opdrachten belast is geweest en die steeds tot volkomen tevredenheid van zijn chefs heeft uitgevoerd, o. a. blijkende uit een zeer vleiend getuigenis van den kolonel Kromhout in 1883. Herhaaldelijk is hij als deta- chements-commandant opgetreden en ook toen zijn ver klaringen van bijzondere tevredenheid omtrent hem afgelegd, ook wat de handhaving van goede orde en krijgstucht betreft. Het eenige dat hij zich te verwijten heeft, is het vol gende: In 1884 bracht hij mondeling en officieel bezwaren in over handelingen van zijn bataillons-commandant en sprak hij, terwijl hij stilstond. „Nu is het over, geloof ik. Ja heel over niets anders dan een beetje mat.... Loop even achter mij aan, Ola, voor de securiteit.... Hm, hm, het gaat al goed.... Ja, ja, hij kan wel gelijk hebben... den geheelen herfst een ongeregeld leven. Ga even naar binnen en roep mevrouw. Zeg, dat ik op de slaap kamer ben.... Het gaat goed de trap op." Er heerschte niet weinig ontsteltenis. Ditmaal was het de kapitein, die zijne huiscrenooten wilde geruststellen, door het voorgevallene als eene nietigheid te doen voorkomen. Maar ma zond op haar eigen hand iemand naar den regimentsdokter en als deze niet thuis mocht zijn, naar den geneesheer van het district. Toen dokter Rist kwam en in de gang uit de angstige taal van ma had opgemaakt, dat Jaeger een lichten aanval van beroerte gehad had, hield hij tot geruststelling van de familie een korte humoristische rede, welke over de volgende punten liep. Het komt bij de beoordeeling van dit geval slechts op den graad aan. Iemand, die maar zooveel gedronken heeft, dat hij stamelt, lijdt aan eene paralytische verlamming der ton".... en zoo is er geen man onder al zijne kennissen, die niet nu en dan eene beroerte gehad heeft. Bij volbloedige individuen was het niets anders dan eene gewone congestie. Jaeger had er zich al zoo over heen gezet, dat hij 's avonds het tobby-blad requireerde. Wel is waar voor hem zelf slechts een sterk aangelengd mengsel. Maar de rooverhistoriën uit den exercitietiid werden weer opgehaald, terwijl men er duchtig op los dampte en het dunne mengsel voor den kapitein herhaaldelijk vernieuwd werd tot 's nachts half twee. Het snorde in de kachel, terwijl de kapitein op een morgen van een der volgende dagen op zijn kantoor zat te schrijven, dat de ganzepen spatte. Zooals gewoonlijk op dezen tijd van het jaar was hij door zijne lange afwezigheid niet weinig in zijne correspondentie ten achter. Thea's Noordsche spraakkunst lag op de groene tafel bij de deur; zij had juist hare les geleerd en men hoorde haar op de gang neuriën. Zij hoorde een gestommel op de trap en bovendien de stem van ma, die iemand den weg naar den kapitein wees. Er werd geklopt. „Wel vriend?" Het was een expresse van den fogd in zyn Zondagspak met een brief. Deze moest aan den kapitein in persoon over handigd worden. „Zoo, moest je antwoord hebben? Wel zoo nu ga maar naar de keuken, dan zal men je wel wat te eten geven en een borrel er bij." „Hm, hm," mompelde hy en wierp den van een zegel voor- zienen brief op den lessenaar, terwijl hij begon de kamer op en neer te gaan. „Zeker het bericht der verloving of wel eene uitnoodiging voor de bruiloft." Hij opende en las den brief staande... volijverig, verlangend naar het einde.... Wat eene lange inleiding! Vooruit maar de helf overgeslagen.... tot aan de derde bladzijde. Daar kwam het. Hij sloeg den rug van de hand, waarin hij den brief had, met j een klap in de andere en ging toen zitten. I »Ja, ja, ja, ja, ja.^' Hy kneep zich in gedachte twee, drie maal in de vingers, krabde zich daarop achter het oor en eindelijk met een tevreden l lachje in de pruik, j „Wel, heb ik van myn leven! Wie zou dat gedacht hebben

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 1