HELDERSCHE NIEUWEDIEPER COURANT. en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1885. N°. 63. Jaargang 43. Woensdag 27 Mei. BEKENDMAKING NATIONALE MILITIE. INSPECTIE VOOR DE VERLOFGANGERS. 6) DOOR EIGEN KRACHT. POSTKANTOOR HELDER. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. ronco perpost 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. QDc BURGEMEESTER der gemeente Helder maakt bekend, dat de practische schietoefeningen der Artillerie alhier, dit jaar zullen aanvangen tegen den 26 dezer maand, om te eindigen den 15 Augustus a. s. De oefeningen zullen worden gehouden van de battery Erfprins en van uit de nabijheid van Kijkdw'n in de richting van het vaarwater en de plaat „Onrustf' terwijl op de dagen dat gevuurd wordt, de onveiligheid op de gebruikelijke wijze, door het plaatsen van roode vlaggen zal worden aangeduid. Ten behoeve der schietoefeningen zullen in het vaarwater op 1000 Af. van de vuurlijn van het fort Erfprinstwee wrak tonnen worden geplaatst en wel: iiéén in de Heisdeurgelegen op 700 M. afstand van Ton „Nio. 8, (ton van de Laan) en 870 Af. afstand van Ton No. 9 „één in de Heisdeurgelegen op 600 Af. afstand van Ton „No. 8, (ton van de Laan) en 1200 Af. afstand van Ton No. 9. De juiste plaatsing van de tonnen zal door de zorg van den Heer Inspecteur van het Loodswezen ter openbare kennisneming in de Staatscourant worden vermeld, terwijl de afstanden en richtingen, hier boven genoemd, genomen zijn, overeenkomstig de hydrografische kaart van het Zeegat van Texelop de schaal van Vso# oo' uitgegeven door het Ministerie van Marine in 1878. Verder wordt ter kennis gebracht, dat het weghalen van alle soort materieel, daaronder begrepen de weggeschoten projec tielen van de plaat „Onrust," uitsluitend is opgedragen aan den vletterman Kenninkdie daartoe voor den ganschen duurder oefeningen in dienst der Artillerie is. Helder, 19 Mei 1885. De Burgemeester voornoemd, STAKMAN BOSSE. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder brengen ter openbare kennis: Dat het ONDERZOEK OVER DE VERLOFGANGERS van de Militie te land, bedoeld bij art. 138 der wet op de Nationale Militie, voor deze gemeente is bepaald op Maandag den 15 Juni 1885, des voormiddags ten 10 ure, in de Bouwzaal achter het Bureau voor Gemeentewerken, naast het Weeshuis alhier. Uit het Engelsch van THOMAS BAILY ALDRICH. Na verloop van een viertal jaren, waarin hij even volkomen door Stillwater was vergeten, alsof hij al dien tyd in het opge propte familiegraf achter de Zuiderkerk had gelegen, verscheen Richard op een zomermorgen, aan de deur van de woning van zyn neef in Wclch-Court. De heer Shackford was op dat oogen blik niet thuis, en vrouw Morganson, een bejaarde, doove vrouw, die iederen dag een paar uur kwam werken, was in een der bijgebouwtjes bezig. Zonder zich aan te melden, klom Richard naar het torenkamertje, en stapte regelrecht op een plank in den hoek toe, waarop het gehavende deel van Robinson Crusoë lag, dat, met uitzondering van de sinds vier jaar opgehoopte stof, juist was zooals hy het had achtergelaten. Richard pakte driftig, met beide handen het boek op, scheurde het met een krachtigen ruk doormidden, en wierp de stukken in den haard. Een oogenblik later ontmoette hij, op zyn weg naar beneden, zyn neef, die juist naar boven ging. „Zoo, ben je daar weer?» was, na een oogenblik aarzelens, Shackford's grimmige groet. „Ja," zeide Richard eenigszins verlegen, ofschoon hy zich had voorgenomen, zich door zijn neef niet uit het veld te laten slaan. „Ik kan niet zeggen, dat ik je wachtte. Je hadt me wel een enkel woordje kunnen ^schrijven; toen je heenging, wasje be leefder. Waarom kom je terug, en waarom ben je weggeloopen?" vroeg de heer Shackford met plotselinge heftigheid. De laatste vier jaren hadden hem vergrysd en gebogen, en een oud man van hem gemaakt. „Vooreerst had ik geen zin in Blandmann Sharpe," zeide Richard, „en ik dacht dat de zee me lykcn zou." „En leek ze je niet?" „Neen. Ik vond het enkel aardig om vreemde landen te zien." „Jawel, een heer, die voor zijn pleizier op reis is. Maar de zee beviel je niet, en nu heb je wel zin in Blandmann en Sharpe!" „Neen, waarachtig niet!" riep Richard. „Dat lokt me even weinig aan als ooit." „Dat 's misschien maar gelukkig. Maar je schijnt een moeie- lyken smaak te hebben. Waar houdt ge eigenlijk van?" „Van u, neef Lemuel; ge zyt altijd goed voor me geweest op uw manier," zeide de arme Richard, smachtend naar een vonk van menschelyke warmte en meegevoel, en al 't vreugdelooze en verlatene van zyn kindsheid vergetend. Richard was de wijde wereld ingegaan, en had die nog onvriendelijker gevonden dan zijn tehuis, waarvan hy nu, in de eerste blijdschap van zyn terugkeer, alleen de lichtzyde zag. Hij zag zich weer als een klein, blond kereltje, met afgezakte kousen, den steilen trap opklimmen, of in de klei by de voorpoort knoeien, in de met seringengeur vervulde lucht. Diezelfde sterke geur, die terwyl hij sprak, door de open deur naar binnen kwam, deed hem de tranen in de oogen springen. Jaren lang had hij zich die terugkomst te Stillwater voorgespiegeld. Menigmaal, als hy door de straten eener vreemde zeehaven dwaalde, waren de prachtige gebouwen en schitterende kleuren voor hem verbleekt, om plaats te maken voor den lompen, grijzen kerktoren en de smalle roode schoorsteenen van zijn nederig geboorteplaatsje in Nieuw-Engeland. De afwezigheid had het hem lief doen krijgen, en had hij zich, kampend met eindelooze moeielykheden en bezwaren, den terugweg gebaand, om er geen welkomsgroet te vinden. „Neef Lemuel," zeide Richard hartelyk, „we zyn met Aan dat onderzoek moeten deelnemen alle verlofgangers der Militie te land. die vóór den lsten April 1885 in het genot van onbepaald verlof zijn gesteld, onverschillig tot welke lichting zij behooren. De belanghebbenden worden herinnerd aan de volgende wets bepalingen: Art. 140. De verlofganger verschijnt bij het onderzoek in uniform gekleed, en voorzien van de kleeding- en uitrusting stukken, hem bij zijn vertrek met verlof medegegeven, van zijn zakboekje en van zijn verlofpas. Art. 141. Behoudens het bepaalde in art.. 130 kan een arrest vitn twee tot zes dagen, te ondergaan in de naastbij gelegen provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring of arrest, door den militie-commissaris worden opgelegd aan den verlofganger: 1. die zonder geldige redenen niet bij het onderzoek verschijnt; 2. die daarbij verschenen zijnde, zonder geldige redenen, niet voorzien is van de in het voorgaand artikel vermelde voorwerpen 3. wiens kleeding- of uitrustingstukken bij het onderzoek niet in voldoenden staat worden bevonden; 4. die kleeding-of uitrusting stukken, aan een ander toebehoorende, als de zijne vertoont. Art. 142. Is de verlofganger, wien krachtens het voorgaand artikel arrest is opgelegd, bij het onderzoek tegenwoordig, dan kan hij dadelijk onder verzekerd geleide in arrest worden gebracht. Is hij niet tegenwoordig en onderwerpt hij zich niet aan de hem opgelegde straf, dan wordt hy op schriftelijke aanvrage van den militie-commissaris, te richten aan den Burgemeester der woonplaats van dien verlofganger, aangehouden en onder verzekerd geleide naar de naastbij gelegen provoost of het naastbij zynde huis van bewaring of arrest overgebracht. Art. 143. Onverminderd de stra£ in art. 141 vermeld, is de verlofganger verplicht, op den daartoe door den militie-commissaris te bepalen tijd en plaats, en op de in art. 140 voorgeschreven wijze, voor hem te verschijnen om te worden onderzocht. Art. 144. De verlofganger, die zich bij herhaling schuldig maakt aan het feit sub. 4. van art. 141 bedoeld, of niet over eenkomstig art. 143 voor den militie-commissaris verschijnt, of aldaar verschenen zijnde, in het geval verkeert, sub. 2 en 3 van art. 141 vermeld, wordt onder de wapenen geroepen en van 3 tot 6 maanden gehouden. Art. 145. De verlofganger der militie, die niet voldoet aan eene oproeping voor de werkelyke dienst, wordt als deserteur behandeld. Art. 130. Het Crimineel Wetboek en het Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande zijn op de manschappen ons beiden; laten we goede vrienden zijn." „O, we zijn goede vrienden," mompelde mynheer Shackford, tegen wil en dank gedwongen, de hand aan te nemen, die Richard hem smeekend had toesproken, „maar daarom kunnen we wel een verstandig woordje samen spreken. Ik geef niet veel om al die mooie gevoelens in menschen, die wegloopen, zonder zelfs dankje te zeggen." „Daar heb ik verkeerd aan gedaan." „Dat is 't oude liedje, waar ze alles maar mee goed denken te maken." „Schuld bekennen helpt toch altijd iets." „Dat kan er naar wezen; gewoonlijk niet. En wat wil je nu uitvoeren „Op 't oogenblik weet ik dat waarlijk nog niet. Mijn plannen hangen nog geheel in de lucht." „In de lucht," herhaalde de heer Shackford. „Jawel, dat is 't hem juist. Je vaders plannen hingen ook altijd in de lucht, en hij heeft er nooit een ten uitvoer gebracht." „Dat zal ik de mijne wel doen." „Hebt ge wat opgespaard?" „Geen cent." „Dat dacht ik wel." „Ik had een paar honderd dollars in mijn kist; maar we hebben schipbreuk geleden, en daar ben ik ze mee kwijt geraakt. Ik kon op zijn best mijzelven redden. Toen Robinson Crusoë... „Die vervloekte Robinson Crusoë!" viel de heer Shackford uit. „Dat ben ik met u eens," zeide Richard ernstig. „Toen Robinson Crusoë op een onbewoond eiland werd geworpen, kropen de garnalen en krabben en allerlei lekkere weekdieren zeker gekookt en al den wal op, en smeekten om opgegeten te worden maar ik ben haast van honger omgekomen." „Dat spreekt. Jy zult altyd schipbreuk of honger lijden. Je hoort nu eenmaal tot dat soort. Ik geloof, dat je heelemaal geen Shackford bent. Die waren voor 't minst goede zeeluL Als je maar een droppel van zijn bloed in je aderen had!" en de heer Shackford wuifde met de hand naar 't verbleekte portret van een jong, blozend man, met stijf geplakt haar en een hooge kraag, dat halverwege den trap aan den muur hing. 't Was het conterfeitsel van Lemuel Shackford's vader, met den rug naar een open venster gezeten, waardoor men een schip met volle zeilen zag, met de vlag rechtuit in de verkeerde richting waaiend. „Maar wat moet je nu aanvangen? Je kunt toch niet met een lyst rondgaan en den verongelukten zeeman spelen." „Neen, daar heb ik geen plan op," zeide Richard goedhartig lachend, „ofschoon nooit een arme drommel er beter gegevens toe had." „Waar ben je in vredesnaam bruikbaar voor?" Richard was zich, pijnlijk genoeg, zyn ongeschiktheid voor ver scheidene dingen bewustmaar hij voelde, dat hij nergens minder voor geschikt was, dan voor zyn tegenwoordige positie. Toch zag hij zich, tot hij eenigszins op de hoogte der zaken te Still water was, wel genoodzaakt, het brood van zijn bloedverwant, hoe onwillig hem dat ook werd toegereikt, te eten, of om te komen van gebrek. De wereld was jonger en eenvoudiger, toen het manna uit de wolken daalde. De heer Shackford stond met uitgestrekten hals, en een hand besluiteloos op de leuning rustend, en Richard een trede hooger, tegen de verschoten bloemen van 't behangselpapier. Door een langwerpig rond venster boven aan den trap, stroomde de zomer zonneschijn op hen neer, en verlichtte de groote klok, die in een nis naar 't gesprek scheen te luisteren. „In 't advocatenvak zie ik geen kans meer voor je," zeide de der militie te land, die zich onder de wapenen bevinden, van toepassing en met opzicht tot de verschillende gevallen van desertie op al de bij de militie te land ingelijfden. Die manschappen worden geacht onder de wapenen te zijn 1. zoolang zij zich bij hun corps bevinden; 2. gedurende den tijd, dien het in art. 143 bedoeld onderzoek duurt: 3. in het algemeen, wanneer zij in uniform zijn gekleed. Helder, den 18 Mei 1885. Burgemeester en Wethouders voornoemd, STAKMAN BOSSE, Burgemeester. C. BOON, Secretaris. Lijst der brieven, geadresseerd aan onbekenden, gedurende de eerste helft der maand April. Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming. C. KleinAmsterdam. B. Scheurelaar Mej. A. Corak W. Siersman J. PruisHaarlem. Brata BruggerMuiden. Wouter Folmer DijkstraKloosterheide. Verzonden geweest naar Australië. Adrianus GeerlacJerzie Sidney. Bi ri n enland.. De commissie tot tijdelijke werkverschaffing te Amsterdam hield jl. Vrijdag namiddag hare laatste vergadering, die werd gepresideerd door den heer mr. E. N. Rahusen, voor zitter der commissie en o. a. bijgewoond door den burge meester als eere-voorzitter. Zij heeft in een belangwekkend rapport een overzicht gegeven van haar daden. Aan medewerking ontbrak het haar niet. Alle leveranciers schonken korting of berekenden lagere prijzendirectie keten werden gratis ten gebruike afgestaangrove gereed schappen werden in bruikleen verstrekt, alleen tegen ver goeding van schade. Tot werkverschaffing aan vrouwen zag de commissie zich onverwacht in de gelegenheid gesteld door een aanvraag heer Shackford na een lang stilzwijgen. „Sharpe heeft er een neef in gezet. Een poos geleden zou ik je misschien een betrek king aan de Miantowona Ijzerwerken hebben kunnen bezorgen, maar die schurken van directeurs doen nu hun best me te ruï neeren. Daar heb je de Verbruiksvereeniging, als ze daar soms een bediende noodig hebben. Maar ik denk, dat je achter een toonbank al niet veel handiger zoudt zijn dan een nijlpaard. Ik zelf heb geen zaken. Je deugt' niet voor de zee, en de zee heeft je waarschijnlijk voor alles bedorven. Een droppel zout water vergiftigt een landrot. Ik weet zoo waar niet, wat je moet beginnen." „Tob daar maar niet over," zeide Richard vroolijk. „Ge beleedigt dé heele familie, voorvaders en nakomelingschap, door te denken, dat ik mijn kost niet kan verdienen. Ik heb maar een klein poosje noodig om adem te scheppen, ziet ge, en voor een paar dagen een bed en een stuk brood, zooals ge toch licht een zwerveling, die bij u aanklopte, zoudt geven. In dien tusschen- tijd zal ik hier den boel eens rondkijken. Ik geloof niet, dat ik, sinds ik hout heb leeren hakken, ooit den luilak bij u uitge hangen heb." „Je oude bed in 't torenkamertje staat er nog," zeide de heer Shackford, met een gebaar, alsof hij nu geen uitweg meer zag om van Richard af te komen, „'t Is in myn oogen lang zoo goed niet als een kooi of een hangmat op het dek; maar 't is tot je dienst, en vrouw Morganson kan, denk ik, wel een extra bord op tafel zetten." Met die niet zeer hartelijke instemming in Richard's voorstel, vervolgde de heer Shackford zyn weg naar boven, en Richard ging de straat op, om een algemeen overzicht van Stillwater's handelsnijverheid te nemen. Het liet zich niet 'opwekkend aanzien. Een machinist, of werktuigkundige, of sjouwerman, zou misschien een plaats hebben kunnen krijgen. Iemand zonder handwerk was in Stillwater niet gezocht. „Wat is je ambacht?" was de gewone vraag, die hem telkens het hoofd deed stooten. Hij liep werkplaats in, werkplaats uit, eerst vroolijk en vol vertrouwen, af en toe een deuntje fluitend maar overal stuitte hij op diezelfde moeielijkheid. Hier en daar, waar men hem, met slecht verholen verbazing, als dien jongen van Shackford herkende, werd hij vriendelijk afgewezenelders was het al mooi, als hij een kort en bondig „neen" ontving. Tegen denmiddag was hij de voornaamste winkels en kantoren rond geweest, en zoo ontmoedigd, dat hij er tegen op begon te zien thuis te gaan eten. Klaarblijkelijk was hij in Stillwater overbodig. Een met kalk bemorste metselaar, die op een hoop steenen zijn middagmaal zat te gebruiken uit een blikken pan, welke een haveloos kind hem juist gebracht had, wekte Richard's afgunst op. Dat was een man, die op zijn plaats was, en zich 't recht van bestaan had verworven een recht, dat maar niet voor Richard scheen weggelegd. Bij 't avondeten vroeg de heer Shackford Richard gelukkig niet, hoe hij zijn dag besteed had, een bescheidenheid of onver schilligheid, waarvoor deze hem dankbaar was. Toen het zwijgende maal was geëindigd, begaf de oude man zich naar zijn papieren, terwijl Richard naar zijn torenkamertje ging. Hij had vergeten zich van een kaars te voorzien. Er was trouwens ook niets te lezen, want met het verscheuren van Robinson Crusoë, had hij zijn gansche bibliotheek vernietigdhij zat dus bij het maanlicht te peinzen, en sloeg van tijd tot tijd, een blik vol afkeer op 't verminkte boek in den haard. Dat leugenboek! 't Was indirect de oorzaak van al zijn ellende, door zijn jongensbrein met allerlei avontuurlijke visioenen te vervullen, en hem naar zee te jagen, waar hy vier kostbare*jaren van zyn leven had verloren.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 1