honden in weilanden te begeven, waarin rundvee loopt te grazen. Men schrijft ons van Texel, dd. 29 dezer: „Men deelt ons als eene zeldzaam voorkomende gebeur tenis mede, dat bijen uit den stal van den heer Boonacker, in den polder Eierland, deze week reeds hebben gezwermd." t Men schrijft ons van Texel, dd. 29 dezer: „In den afgeloopen nacht woedde boven het oostelijk deel van dit eiland een tamelijk hevig onweder. In den polder „het Noorden" werd een schaap van den landbouwer Kortenhoeve in de weide door den bliksem ge troffen en gedood." Eene nieuwe politie-verordening te Amsterdam be paalt, dat zoomin bij dag als bij nacht de fluiten van stoombooten zich aldaar zullen mogen doen hooren. Zooeven heb ik, zoo meldt men van jl. Woensdag uit Antwerpen o. a., ten Stadhuize de ontvangst bijgewoond van den Congoschen Koning Massala en zijn gezelschap, door den burgemeester in ambtsgewaad, aan het hoofd van den vergaderden Gemeenteraad. Dit gezelschap bestond uit een paar negers, waarvan de een tot taalman diende, een drietal vrouwen of meisjes van niet onaardig uiterlijk, en een paar levendige knapen, die evenals de dames hunne groote zwarte oogen langs alle kanten met schichtige nieuwsgierigheid lieten rondgaan. Allen gedroegen zich zooals het lieden van hoogen toon betaamt, op eenen der knapen na, van circa lOjarigen ouderdom, die op zeker oogenblik de noodzakelijkheid gevoelde om het flanellen vest, dat hij voor de eerste maal droeg, naar omhoog te trekken, en zich den buik te krabben. Bij het tweede glas port stond de Koning recht en bedankte de stad voor haar gul onthaal, er bijvoegende dat hij op zijne beurt, in zijn Rijk, de Belgen met eer ontvangen zal. Eerstdaags zullen de Congo- landers op de Wereldtentoonstelling ingericht zijn. Brieven uit de hoofdstad. 28 Mei. Voor sommige soorten van menschen schijnt het een vermaak of een behoefte (of misschien wel beide tegelijk) te wezen, zich nu en dan eens van hun slechtsten kant te vertoonen. Op de manier van vuurspuwende bergen en stoomketels, moeten zy af en toe hun overkropt gemoed eens lucht geven door eene uit barsting, die daartoe meestal in een kermis, een kerkelijk hoogtij of een nationalen feestdag eene maar al te welkome aanleiding vindt. De Pinksterdagen vooral zijn bij deze categorie van stedelingen en dorpsbewoners het aangewezen tijdstip om eens te laten zien wat zij wel „durven." Menschen, die anders bedaard hun werk doen en goedsmoeds huns weegs gaan, worden dan in halve duivels herschapen, drinken zich ongaans en halen allerlei dolle streken uit, die men nooit van hen zou verwacht hebben en waarover zij stellig reeds den volgenden dag bitter spijt zullen hebben, maar die zij toch een jaar na dato waarschynlijk weer in denzelfden trant zullen herhalen. Op Pinksteren schijnt nu eenmaal het hek van den dam te moeten. De winter met zijn kwade dagen is dan weer achter den rug; met den zomer is het vooruitzicht op verdienste weer beter geworden, en in die stemming meent men niet beter te kunnen doen dan eens ter dege zijn hart op te halen aan allerlei bedenkelijke uitspanningen, die nog al eens tot gebalde vuisten en bebloede koppen aanleiding geven. Verschillende plaatsen in ons lieve vaderland zijn Zondag en Maandag weer het tooneel geweest van dergelijke weerzinwek kende vermakelijkheden, en onder die plaatsen staat helaas de hoofdstad niet achteraan. Het aantal zwaaiende en zwierende dronkenlui op straat was buitengewoon groot, zelfs voor een Pinksterviering, zoodat het scheen of de regen, die in stroomen kreeg Richard een eigen werkkamertje, en werd hij van zijn boekhouderswerk ontslagen. Hy moest zich geheel aan de afdeeling beeldhouwwerk kunnen wijden, die meer en meer een winst gevende zaak was gebleken. Het plaatsje achter Slocum's woning was van de steenhouwerij afgesloten door een hoogen steenen muur, waarin, voor 's eigenaars gemak, een afzonderlijke deur was aangebracht. Boven de keuken in den uitbouw, die bijna tegen den muur aankwam, was een ongebruikt vertrek, van de buitenzijde bereikbaar door een trap, die naar een veranda leidde. Dit werd voor Richard ingericht. Met een ronde tafel in 't midden, modellen in pleister op planken gerangschikt, en potlood- en krijtscbetsen tegen den gewitten wand gehecht, was 't in een prettig atelier herschapen. Een open stookplaats, met roode tegels belegd, volmaakte het vertrek. Richard kon gemakkelijk op de werkplaats komen, vanwaar 't ijverig getik der beitels hem als muziek in de ooren drong, en was er toch ver genoeg van af, om voor onnoodige stoornis gevrijwaard te zijn. Al die voordeelen van zyn verplaatsing zag Richard duidelijk in, maar hij had niet het flauwste vermoeden, dat het de gewichtigste verandering in zijn leven was geweest. De kamer had twee deurende eene kwam uit op de veranda, de andere op een klein portaaltje, dat het bijgebouwtje met het hoofdgebouw verbond. In de eerste week nadat hij er zijn intrek had genomen, hoorde Richard in dat gangetje dikwijls het gedruisch van een bezem, en 't geritsel van vrouwenkleêren, een geluid dat soms vlak bij de deur ophield, alsof iemand daar een oogen blik bleef stilstaan. Hij zou wel eens hebben willen weten of 't de meid was, of Margaret Slocum, die hij zeer goed van aanzien kende, 't Was werkelijk Margaret, die met veertienjarige nieuws gierigheid, brandde van verlangen naar een kijkje in 't atelier, dat buiten werktijd altijd zoo zorgvuldig was gesloten, brandde van verlangen om de kamer te zien, maar eenigszins schuw was voor den bewoner. In den huiselijken kring was haar vader gewoon met de grootste waardeering over de bekwaamheid van den jongen Shackford te spreken, en eens, op een feestdag, had Richard bij hen gegeten. Bij die gelegenheid had hij haar een zeker ontzag ingeboezemd door zijn plechtigheid, die een gevolg van verlegenheid was; want de arme Richard, volstrekt niet gewoon aan de genoegens van een goed ingerichten maaltijd, voelde zich daarbij zoo weinig op zyn gemak, dat zelfs de echt feestelijke kalkoen hem niet smaakte. Toen 't bewuste vertrek tot zijn werkplaats was bestemd, was Margaret, met vrouwelijke gedienstigheid, daar aan 't vegen, borstelen en ragen gegaan; maar sedert had ze nog geen oog naar binnen kunnen werpen. Een tien minuten schuieren was voldoende geweest om de kamer schoon te maken; maar 't portaaltje scheen er deerlijk uit te zien, te oordeelen naar het aantal keeren, dat het in den loop van een paar dagen moest worden geveegd. Margaret was een niet zeldzaam voorkomende mengeling van beschroomdheid en moed, en op zekeren morgen, ongeveer een week nadat Richard op orde was, ging ze meteen bonzend hart tot aan de deur van't atelier, en klopte dapper aan. Richard deed open, en glimlachte vriendelijk, toen hij Margaret op den drempel zag staan, met een grappige uitdrukking op haar gezichtje, half uitdagend, half bedeesd. Had mijnheer Shackford soms nog een paar pannen of emmers voor zijn pleisters noodig Neen, mijnheer Shackford had al wat hij kon wenschen. Maar wilde juffrouw Margaret niet eens binnen komen? Ja, dat wilde ze wel even; maar ze deed het zoo onverschillig mogelijk, om daardoor haar bezoek een glimp van toevalligheid te geven, al had ze 't er nu eenmaal op gezet, die kamer van onder tot boven nauwkeurig op te nemen. Wordt vervolgd.) nederviel, bij sommige wandelaars in klinkklarcu Schiedammer veranderd was. Maar zou ik daarom nu mijne stad- en landgc- genooten voor exemplnire dronkaards mogen uitmaken, of lang en breed tegen de mislukte werking der drankwet te velde trekken? Och neen. Voor zulke dagen baat een drankwet niets, tenzij zij misschien afzonderlijke Pinkster-bepalingen bevatte; de wet is berekend op gewone toestanden, en een Pinksterdag, vooral een met regen en storm, is voor drinkebroers een gansch buitengewoon extratje. Voor een tochtje in do vrije natuur was het geen weer; een uitstapje met de havenbootcn had niets aantrekkelijks voor hen (de bootjes vervoerden dan ook den eersten Pinksterdag slechts 1/7 en den tweeden bijna 1/3 der passagiers van verleden jaar) daarom dronken zij tot zij niet meer konden en passeerden verder den dag gezellig met vecht- en snypartijen. Men zou op zulke dagen niet zeggen, dat de arbeidende stand een kwaden winter achter den rug en een niet zeer bemoedigende toekomst in het vooruitzicht had. Doch in die kringen is een soort van levensbeschouwing in zwang, die niet alleen met het jaargetyde, maar bijna met den dag schijnt te wisselen. Men moet er het dezer dagen verschenen Rapport der Amsterdamsche Commissie voor tijdelijke werkverschaffing maar eens op nalezen. Wie een eigenaardigen blik wil werpen op de toestanden en verhoudingen van ons volksleven, mag dat belangrijk verslag niet ongelezen laten; het geeft allerlei verrassende kijkjes op de behoeften, de huishouding, de deugden en de gebreken van wat men gewoon is als den „vierden stand" aan te duiden. Zoowel de man van economische en politische studie als de novellist of de dramaturg zullen er nieuwe en bruikbare stof in vinden van hun gading. Of liever, ieder die niet geheel onverschillig is voor de groote maatschappelijke vraagstukken van den dag in het algemeen en den toestand onzer arbeidende klassen in het byzonder, zal met voorliefde en waardeering het belangwekkend Rapport ter hand nemen, waarin de Commissie voor Werkverschaffing, nu haar arbeid is afgeloopen, een breedvoerig en zakelijk verslag heeft uitgebracht omtrent de wijze, waarop zij in de afgeloopen wintermaanden hare vrijwillig opgenomen taak heeft opgevat en ten uitvoer gebracht. Het Rapport is werkelijk een uniek stuk, aantrekkelijk voor elkeen, die een hart heeft voor de oplossing der sociale quaestie on belang stelt in eene geheel nieuwe poging tot bestrijding van het pauperisme. De bewerking van het verslag is zoo duidelijk en volledig mogelijk en verdient allen lof, niet slechts om het uitvoerig overzicht der geschiedenis vau den arbeid dezer Commissie, door kaarten en tabellen opgehelderd, maar ook om de vele toelichtende bijzonderheden dienaangaande, medegedeeld in het daaraan toegevoegde verslag der „Commissie van uitvoering." De voornaamste feiten en cyfers liggen nog te levendig in het geheugen, dan dat ik ze hier opzettelijk zou behoeven te herin neren. Men weet hoe bij het eerste beroep, dat de Commissie op den zedelijken en financiëelen steun der burgerij deed, reeds een gift van f 10,000 vermeld kon wordenhoe onze Koning en zijne gemalin een bijdrage van f 2000 schonken, en hoe het cijfer der groote en kleine gaven achtereenvolgens het totaal van ruim f 172,000 bereikte. De hoofdstad heeft dus haren goeden naam op het gebied der algemeene liefdadigheid weder schitterend en met eere gehandhaafd, want een kapitaal van bijna twee ton gouds aan giften is in dezen voor velen zoo moeilijken tijd een wel sprekend cijfer! En dit kapitaal is zoo vruchtbaar mogelijk besteed, want aan byna vierduizend personen, waarvan slechts 6 wegens wangedrag zijn ontslagen, is gedurende vier winter maanden bezigheid verschaft. Door de bemoeiingen der Com missie hebben dus die duizenden dezen winter werk en brood gevonden. Men durft zich bijna niet afvragen, wat er van die talrijke menigte behoeftigeu had moeten worden, indien de Com missie niet handelend ware opgetredenEere dus aan hare werk zaamheid! Amsterdam mag trotsch zijn op de mannen, die deze gewichtige zaak zoo beleidvol en met zoo goeden uitslag bestuurden. En bovendien zal de arbeid der Commissie nog een vrucht hebben van blij venden aard, doordien zij haar „saldo in kas" van circa f 5000 overdroeg aan de Maatschappij voor den Werkenden Stand, om den grondslag te leggen voor een Werkmansbeurs, een inrich ting zooals er in het buitenland reeds zeer heilzame resultaten opleveren, ter bemiddeling tusschen werkgevers en werkzoekers. Het geheele haar toevertrouwde aanzienlijke bedrag heeft de Commissie dus in het belang van den arbeidenden stand aange wend. Doch hoe voortreffelijk zy ook gewerkt heeft, toch deelt ieder zeker met mij ten volle den wensch, aan het slot van haar Rapport uitgesproken, dat zij hare taak nooit weder zal behoeven te hervatten. Want als buitengewone, tijdelijke instelling ia deze wijze van werkverschaffing duizenden ten zegen en ten behoud geweest; als blijvende maatregel zou zij een zeer bedenkelijk karakter kunnen hebben. Zoo is het ook met de in mijn vorigen besproken en gisteren in den gemeenteraad behandelde voordracht om uit de stadskas een som van f 50,000 beschikbaar te stellen ter tegemoetkoming in het tekort, van het Uitvoerend Comité der koloniale afdeeling van de Internationale Tentoonstelling. Er is zeer veel tegen zulk een maatregel aan te voeren, vooral indien men er niets anders dan een gevaarlijk precedent in gelieft te zien en slechts doordraaft op het stokpaardje, dat de gemeentekas geen „cadeaus" mag geven. Maar er is stellig nog meer voor de door Burg. en Weth. aan geraden schikking te pleiten, wanneer men de zaak uit dit oogpunt beschouwtdat het hier een geheel buitengewoon geval geldt, de bestrijding van een tegenspoed, dien niemand voorzien kon. Misschien zal de oppositie, die nu zoo sterk was, dat gisteren de stemmen over het voorstel tegen elkaar opwogen en de beslissing dus tot een volgende vergadering zwevende blijft, alsdan het buitengewone karakter der schadeloosstelling beter inzien en over de bezwaren tegen deze schikking kunnen heenstappen. Want hot argument, dat de gemeentekas geen cadeaux geeft, houdt wèlbezien geen steek. Verleent zij geen gratificatiën? Geeft zij geen subsidiën? Schenkt zij geen vrijstelling van gemeentebelasting aan liefdadige instellingen? Aux grands maux, en wat daar verder volgt. Ook de historisch-allegorische optocht bij de Museum-inwijding zweeft nog tusschen hemel en aarde, en, als ik goed zie, zóó dicht by de lucht, dat hij er wel in zal blijven hangen. Het is een kwade tijd voor zulke weelde-artikeltjes, en ik vrees dan ook dat ons mooie optochtsplan thans deerlijk op den tocht staat. Jammer genoeg! Amstélaar. Brieven uit het Noorden. m. 24 Mei. Welk een storm in een glas water, door het slot van mijn vorigenEn welk een geluk, dat de heer K. en „de Scbager" elkander onbekend moesten bestrijden; ware dit niet het geval geweest, misschien had het uitgeloopen op degenstooten of revolver schoten. Enfin hopen we, dat die storm thans heeft uitgewoed, en dat er ook een weinig kalmte moge komen in de natuur. Want waarlijk, op den eersten Pinasterdag, de verwachtingen van heerlijk weder en „uitgaan" teleurstellen, op eene wyze, dat men een leestafel by een gezellig snorrenden kachel, nog eene der aangenaamste plaatsen vindt, is, zouden we haast met be scheidenheid willen opmerken, toch wel een weinigje al te bar van die oude dame, tegenover het beurtelings uitgevroren, nat geregend en doorgewaaid menschdom, 't welk eindelijk toch, zou men meenen, nu wel eens aanspraak zou mogen maken op een weinigje koesterende zonnestralen, en een zoel zuiderlachje. Doch wij moeten berusten, en dit mitsdien doende zit ik aan mijn leestafel, blader in „de bladen" en vind ik acht het een buitenkansje in de Schager Courant een artikel van de hand des uitgevers, den heer Winkel, zeer geschikt om den indruk der onverkwikkelijke Ceres-geschiedenis te neutraliseerenhet behelst namelyk een nauwkeurige beschrijving van de vóór weinige weken in werking gebrachte „Schager lvaasfabriek," een bewijs alzoo dat daar ook wel iets degelijks wordt ondernomen. Knasfabricken, 't is bekend, behooren niet tot de nieuwste nieuwigheden, en de eer van het initiatief komt dan ook in deze niet toe aan de oprichters der „Schager," de heeren J. Buis Sr., Jb. Stammes, W. Kooij en A. Heddes. Doch wel hebben genoemde heeren getoond, en dit is dunkt mij ook eene verdienste, een open oog te hebben, om het goede voorbeeld, elders gegeven, na to volgen, en door coöperatie en fabriekmatige bereiding al die voordeelen voor zich te verkrijgen, welke daaraan, blijkens in andere fabrieken verkregen uitkomsten, verbonden zijn. En die zijn in deze dagen, nu voor de fabriekskaas gemiddeld een veel hoogeren marktprijs wordt betaald dan voor verreweg de meeste, volgens de oude methode gemaakt, wordt besteed, niet gering te achten, gezwegen nog van tijdsbesparing, enz. Is het waar, gelijk beweerd wordt, dat op de markt, door slechts zeer enkelen der kaasmakers, volgens de oude methode, den hoogsten prijs wordt behaald, doch verreweg de meesten zich met belangrijk zelfs dc helft minder tevreden moeten stellen, dan zou daaruit blijken, dat in de kwaliteit enorme verschillen moeten bestaan, waarvan bij fabriekmatige bereiding, uit den aard der zaak, veel moet wegvallen; er wordt m. i. op laatst genoemde wijze betere en meer gelijkmatige kwaliteit verkregen, iets wat èn de renommée onzer kaas, èn de beurzen der zuivel- bereiders ten goede zou komen. Vooral ook den goeden naam van het product te bewaren, is bij den tegenwoordigen toestand van den landbouw en de scherpe concurrentie van elders, gebiedend noodzakelijk. En of de kwaliteit er in de laatste jaren niet eer minder dan beter op geworden is of b. v. sommigen wel niet eens wat al te sterk het mes aan twee kanten hebben laten snijden, door uit dezelfde melk, behalve de kaas, ook te veel boter te willen halen, zal ik niet wagen te beslissen. Wel echter herinner ik mij, dat op de te Amsterdam gehouden Internationale Landbouw-Tentoonstelling, my door een deskundige werd verzekerd, dat de daar geëxposeerde kaas, dit product onzer provincie, wat gehalte betreft, niet op zoo waar dige wijze vertegenwoordigde, als deszelfs beroemdheid mocht doen verwachten. Dat alzoo meerdere fabrieken mogen verrijzen, mag m. i. zoo, ter verkrijging van grootere hoeveelheden, betere kwaliteit, als van algemeen hoogere prijzen, wenschelijk worden geacht. En neemt onze kaas werkelijk niet meer de hooge plaats in van vroeger, het is te hopen dat men, door ervaring wijs geworden, alle krachten inspanne, om het verloren standpunt to heroveren. By de onlangs te New-Orleans gehouden Internationale Tentoonstelling, viel 60 pCt., zegge zestig procent, der door Nederland verworven bekroningen, ten deel aan likeur- en bit terstokers. Ik acht het voor een volk eene twijfelachtige eer, op dit gebied overwinningen te behalen of, wie weet, de eerste viool te spelen. Doch voor het feit dat onze Noordhollandsche kaas als de beste der wereld werd bekroond, zou ik, als goed provinciaal, van pure vreugde de vlag uitsteken en een glaasje van het beroemde „half om half" drinken. S. Deze brief was bestemd voor 't vorig nommer, doch bleef door een misverstand tot heden liggen. Deze mededeeling ver klaart den wensch naar beter weêr. Buitenland. H. M. Koningin Emma der Nederlanden verliet heden ochtend, zoo meldt men uit Karlsbad van 27 dezer, na een verblijf van elf dagen Karlsbad met Prinses Wilhel- mina. H. M. en het Prinsesje namen van den Koning afscheid in het hótel, waarbij bet Prinsesje menigen traan stortte. Bij het afscheid der Koningin van den burgemeester dier plaats, met wien H. M. nog sprak, toen zij reeds in den salonwagen had plaats genomen, uitte H. M. hare ingenomenheid met Karlsbad en zijne heerlijke omstreken, waar zij een volgend jaar langer hoopte te kunnen ver toeven. Toen de trein wegreed, groette de Koningin nog eens vriendelijk de op het perron verzamelde autoriteiten. Het Prinsesje, Karlsbad ongaarne verlatende, wierp met tranen in de oogen allen aanwezigen kushandjes toe; het lieve kind had zich gedurende haar kort verblijf te Karlsbad ieders genegenheid verworven; het belooft eene waardige afstammeling van het Huis van Oranje te worden. De Koningin reist in het strengste incognito en heeft dus verzocht, van alle officiëele ontvangst te Teplitz ver schoond te blijven. Men weet, dat H. M. daar in de aangenaam gelegen villa „Landhaus," door de schoonste bloemen omgeven, haren intrek nemen zal. H. M. zal daar, onder leiding van dr. Von Seiche, de kuur doen." Jl. Zaterdag werd voor den magistraat te Great Yarmouth berecht een vordering tot schadevergoeding, ingesteld door de eigenaars van den logger de IJssel tegen de Engelsche vischsmak Fidelity, welk vaartuig schade had toegebracht aan de netten van eerstgenoemd haringschip. De uitspraak van den magistraat luidde in het voordeel van de eischers. De beklaagde werd veroordeeld tot 2 p. st. boete, voorts tot de kosten en tot het geven van 100 p. st. schade vergoeding. Dit is het eerste geval, dat sedert het in werking treden der internationale Noordzeevisscherij-conventie, aan een Hollandschen eischer schadevergoeding is toegekend. Te Dieppe is bij een brand in eene bakkerij de vrouw des huizes met hare drie dochters, meisjes van 10 tot 15 jaar, in de vlammen omgekomen. In eene den 26 dezer gehouden zitting der Fransche Geneeskundige Academie heeft de heer Béclard mededee- lingen gedaan van een schier ongelooflijke operatie, door dr. Chilbert aan een jong meisje verricht, en bestaande in het vervangen van een ziek oog door het oog van een konijn. De overplanting heeft den 5 Mei 11. plaats gehad en thans beweegt zich het oog en vertoont een bijna nor maal voorkomen. De heer Chilbert wanhoopt er niet aan, dat ook het gezichtsvermogen zal terugkeeren, maar dit, zegt een berichtgever ontlokte aan de deftige Academie een glimlach. Benoemingen, enz. Benoemd zyn: tot heemraad van den Anna Paulowna-Polder de heer jhr. mr. J. H. Van Foreest van der Palmtot heemraad van het waterschap de Schermeer de heer P. Smit Cz. De heer J. Terpstra, commissaris van politie te Hoorn, is tevens benoemd tot commissaris van Rijkspolitie. Ingevolge machtiging des Konings: worden 1. met 26 Juni a. s. in dienst gestold Zr. Ms. ram- schepen Stier en Buffel, rammonitor 2de kl. Matador en monitor 2de kl. Cerberus, liggende de eerste alhier, de tweede en derde te Hellevoetsluis, de vierde te Amsterdam; wordt 2. het bevel over voornoemden oorlogsbodems respecti- velijk opgedragen aan den kapt. ter zee C. Ten Bosch, den kapt.-luit. ter zee C. Buyskes en de luits. ter zee 1ste kl. H. Schotborgh en P. G. Bruch; wordt 3. aan den kapt. ter zee C. Ten Bosch voornoemd, met 16 Augustus a. s., tevens opgedragen het bevel over eene divisie voor binnenlandschen dienst, samengesteld uit Zr. Ms. ramschepen Stier en Buffel, monitor 2de kl. Cerberus en stoomkanonneer- bootcn Ulfr, Hefring, Bulgia en Das.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 2