honden in weilanden te begeven, waarin rundvee loopt te
grazen.
Men schrijft ons van Texel, dd. 29 dezer:
„Men deelt ons als eene zeldzaam voorkomende gebeur
tenis mede, dat bijen uit den stal van den heer Boonacker,
in den polder Eierland, deze week reeds hebben gezwermd."
t Men schrijft ons van Texel, dd. 29 dezer:
„In den afgeloopen nacht woedde boven het oostelijk deel
van dit eiland een tamelijk hevig onweder.
In den polder „het Noorden" werd een schaap van den
landbouwer Kortenhoeve in de weide door den bliksem ge
troffen en gedood."
Eene nieuwe politie-verordening te Amsterdam be
paalt, dat zoomin bij dag als bij nacht de fluiten van
stoombooten zich aldaar zullen mogen doen hooren.
Zooeven heb ik, zoo meldt men van jl. Woensdag
uit Antwerpen o. a., ten Stadhuize de ontvangst bijgewoond
van den Congoschen Koning Massala en zijn gezelschap,
door den burgemeester in ambtsgewaad, aan het hoofd van
den vergaderden Gemeenteraad. Dit gezelschap bestond
uit een paar negers, waarvan de een tot taalman diende,
een drietal vrouwen of meisjes van niet onaardig uiterlijk,
en een paar levendige knapen, die evenals de dames hunne
groote zwarte oogen langs alle kanten met schichtige
nieuwsgierigheid lieten rondgaan. Allen gedroegen zich
zooals het lieden van hoogen toon betaamt, op eenen der
knapen na, van circa lOjarigen ouderdom, die op zeker
oogenblik de noodzakelijkheid gevoelde om het flanellen vest,
dat hij voor de eerste maal droeg, naar omhoog te trekken,
en zich den buik te krabben. Bij het tweede glas port
stond de Koning recht en bedankte de stad voor haar gul
onthaal, er bijvoegende dat hij op zijne beurt, in zijn Rijk, de
Belgen met eer ontvangen zal. Eerstdaags zullen de Congo-
landers op de Wereldtentoonstelling ingericht zijn.
Brieven uit de hoofdstad.
28 Mei.
Voor sommige soorten van menschen schijnt het een vermaak
of een behoefte (of misschien wel beide tegelijk) te wezen, zich
nu en dan eens van hun slechtsten kant te vertoonen. Op de
manier van vuurspuwende bergen en stoomketels, moeten zy af
en toe hun overkropt gemoed eens lucht geven door eene uit
barsting, die daartoe meestal in een kermis, een kerkelijk hoogtij
of een nationalen feestdag eene maar al te welkome aanleiding
vindt. De Pinksterdagen vooral zijn bij deze categorie van
stedelingen en dorpsbewoners het aangewezen tijdstip om eens te
laten zien wat zij wel „durven." Menschen, die anders bedaard
hun werk doen en goedsmoeds huns weegs gaan, worden dan in
halve duivels herschapen, drinken zich ongaans en halen allerlei
dolle streken uit, die men nooit van hen zou verwacht hebben
en waarover zij stellig reeds den volgenden dag bitter spijt zullen
hebben, maar die zij toch een jaar na dato waarschynlijk weer
in denzelfden trant zullen herhalen. Op Pinksteren schijnt nu
eenmaal het hek van den dam te moeten. De winter met zijn
kwade dagen is dan weer achter den rug; met den zomer is het
vooruitzicht op verdienste weer beter geworden, en in die stemming
meent men niet beter te kunnen doen dan eens ter dege zijn hart
op te halen aan allerlei bedenkelijke uitspanningen, die nog al
eens tot gebalde vuisten en bebloede koppen aanleiding geven.
Verschillende plaatsen in ons lieve vaderland zijn Zondag en
Maandag weer het tooneel geweest van dergelijke weerzinwek
kende vermakelijkheden, en onder die plaatsen staat helaas de
hoofdstad niet achteraan. Het aantal zwaaiende en zwierende
dronkenlui op straat was buitengewoon groot, zelfs voor een
Pinksterviering, zoodat het scheen of de regen, die in stroomen
kreeg Richard een eigen werkkamertje, en werd hij van zijn
boekhouderswerk ontslagen. Hy moest zich geheel aan de afdeeling
beeldhouwwerk kunnen wijden, die meer en meer een winst
gevende zaak was gebleken.
Het plaatsje achter Slocum's woning was van de steenhouwerij
afgesloten door een hoogen steenen muur, waarin, voor 's eigenaars
gemak, een afzonderlijke deur was aangebracht. Boven de keuken
in den uitbouw, die bijna tegen den muur aankwam, was een
ongebruikt vertrek, van de buitenzijde bereikbaar door een trap,
die naar een veranda leidde. Dit werd voor Richard ingericht.
Met een ronde tafel in 't midden, modellen in pleister op planken
gerangschikt, en potlood- en krijtscbetsen tegen den gewitten
wand gehecht, was 't in een prettig atelier herschapen. Een
open stookplaats, met roode tegels belegd, volmaakte het vertrek.
Richard kon gemakkelijk op de werkplaats komen, vanwaar 't
ijverig getik der beitels hem als muziek in de ooren drong,
en was er toch ver genoeg van af, om voor onnoodige stoornis
gevrijwaard te zijn. Al die voordeelen van zyn verplaatsing zag
Richard duidelijk in, maar hij had niet het flauwste vermoeden,
dat het de gewichtigste verandering in zijn leven was geweest.
De kamer had twee deurende eene kwam uit op de veranda,
de andere op een klein portaaltje, dat het bijgebouwtje met het
hoofdgebouw verbond. In de eerste week nadat hij er zijn intrek
had genomen, hoorde Richard in dat gangetje dikwijls het gedruisch
van een bezem, en 't geritsel van vrouwenkleêren, een geluid
dat soms vlak bij de deur ophield, alsof iemand daar een oogen
blik bleef stilstaan. Hij zou wel eens hebben willen weten of 't
de meid was, of Margaret Slocum, die hij zeer goed van aanzien
kende, 't Was werkelijk Margaret, die met veertienjarige nieuws
gierigheid, brandde van verlangen naar een kijkje in 't atelier,
dat buiten werktijd altijd zoo zorgvuldig was gesloten, brandde
van verlangen om de kamer te zien, maar eenigszins schuw was
voor den bewoner.
In den huiselijken kring was haar vader gewoon met de grootste
waardeering over de bekwaamheid van den jongen Shackford te
spreken, en eens, op een feestdag, had Richard bij hen gegeten.
Bij die gelegenheid had hij haar een zeker ontzag ingeboezemd
door zijn plechtigheid, die een gevolg van verlegenheid was;
want de arme Richard, volstrekt niet gewoon aan de genoegens
van een goed ingerichten maaltijd, voelde zich daarbij zoo weinig
op zyn gemak, dat zelfs de echt feestelijke kalkoen hem niet
smaakte.
Toen 't bewuste vertrek tot zijn werkplaats was bestemd, was
Margaret, met vrouwelijke gedienstigheid, daar aan 't vegen,
borstelen en ragen gegaan; maar sedert had ze nog geen oog
naar binnen kunnen werpen. Een tien minuten schuieren was
voldoende geweest om de kamer schoon te maken; maar 't
portaaltje scheen er deerlijk uit te zien, te oordeelen naar het
aantal keeren, dat het in den loop van een paar dagen moest
worden geveegd. Margaret was een niet zeldzaam voorkomende
mengeling van beschroomdheid en moed, en op zekeren morgen,
ongeveer een week nadat Richard op orde was, ging ze meteen
bonzend hart tot aan de deur van't atelier, en klopte dapper aan.
Richard deed open, en glimlachte vriendelijk, toen hij Margaret
op den drempel zag staan, met een grappige uitdrukking op haar
gezichtje, half uitdagend, half bedeesd. Had mijnheer Shackford
soms nog een paar pannen of emmers voor zijn pleisters noodig
Neen, mijnheer Shackford had al wat hij kon wenschen. Maar
wilde juffrouw Margaret niet eens binnen komen? Ja, dat wilde
ze wel even; maar ze deed het zoo onverschillig mogelijk, om
daardoor haar bezoek een glimp van toevalligheid te geven, al
had ze 't er nu eenmaal op gezet, die kamer van onder tot boven
nauwkeurig op te nemen.
Wordt vervolgd.)
nederviel, bij sommige wandelaars in klinkklarcu Schiedammer
veranderd was. Maar zou ik daarom nu mijne stad- en landgc-
genooten voor exemplnire dronkaards mogen uitmaken, of lang
en breed tegen de mislukte werking der drankwet te velde trekken?
Och neen. Voor zulke dagen baat een drankwet niets, tenzij zij
misschien afzonderlijke Pinkster-bepalingen bevatte; de wet is
berekend op gewone toestanden, en een Pinksterdag, vooral een
met regen en storm, is voor drinkebroers een gansch buitengewoon
extratje. Voor een tochtje in do vrije natuur was het geen weer;
een uitstapje met de havenbootcn had niets aantrekkelijks voor
hen (de bootjes vervoerden dan ook den eersten Pinksterdag
slechts 1/7 en den tweeden bijna 1/3 der passagiers van verleden
jaar) daarom dronken zij tot zij niet meer konden en passeerden
verder den dag gezellig met vecht- en snypartijen.
Men zou op zulke dagen niet zeggen, dat de arbeidende stand
een kwaden winter achter den rug en een niet zeer bemoedigende
toekomst in het vooruitzicht had. Doch in die kringen is een
soort van levensbeschouwing in zwang, die niet alleen met het
jaargetyde, maar bijna met den dag schijnt te wisselen. Men
moet er het dezer dagen verschenen Rapport der Amsterdamsche
Commissie voor tijdelijke werkverschaffing maar eens op nalezen.
Wie een eigenaardigen blik wil werpen op de toestanden en
verhoudingen van ons volksleven, mag dat belangrijk verslag niet
ongelezen laten; het geeft allerlei verrassende kijkjes op de
behoeften, de huishouding, de deugden en de gebreken van wat
men gewoon is als den „vierden stand" aan te duiden. Zoowel
de man van economische en politische studie als de novellist of
de dramaturg zullen er nieuwe en bruikbare stof in vinden van
hun gading. Of liever, ieder die niet geheel onverschillig is voor
de groote maatschappelijke vraagstukken van den dag in het
algemeen en den toestand onzer arbeidende klassen in het byzonder,
zal met voorliefde en waardeering het belangwekkend Rapport
ter hand nemen, waarin de Commissie voor Werkverschaffing, nu
haar arbeid is afgeloopen, een breedvoerig en zakelijk verslag
heeft uitgebracht omtrent de wijze, waarop zij in de afgeloopen
wintermaanden hare vrijwillig opgenomen taak heeft opgevat en
ten uitvoer gebracht. Het Rapport is werkelijk een uniek stuk,
aantrekkelijk voor elkeen, die een hart heeft voor de oplossing
der sociale quaestie on belang stelt in eene geheel nieuwe poging
tot bestrijding van het pauperisme. De bewerking van het verslag
is zoo duidelijk en volledig mogelijk en verdient allen lof, niet
slechts om het uitvoerig overzicht der geschiedenis vau den arbeid
dezer Commissie, door kaarten en tabellen opgehelderd, maar ook
om de vele toelichtende bijzonderheden dienaangaande, medegedeeld
in het daaraan toegevoegde verslag der „Commissie van uitvoering."
De voornaamste feiten en cyfers liggen nog te levendig in het
geheugen, dan dat ik ze hier opzettelijk zou behoeven te herin
neren. Men weet hoe bij het eerste beroep, dat de Commissie
op den zedelijken en financiëelen steun der burgerij deed, reeds
een gift van f 10,000 vermeld kon wordenhoe onze Koning en
zijne gemalin een bijdrage van f 2000 schonken, en hoe het cijfer
der groote en kleine gaven achtereenvolgens het totaal van ruim
f 172,000 bereikte. De hoofdstad heeft dus haren goeden naam
op het gebied der algemeene liefdadigheid weder schitterend en
met eere gehandhaafd, want een kapitaal van bijna twee ton gouds
aan giften is in dezen voor velen zoo moeilijken tijd een wel
sprekend cijfer! En dit kapitaal is zoo vruchtbaar mogelijk
besteed, want aan byna vierduizend personen, waarvan slechts
6 wegens wangedrag zijn ontslagen, is gedurende vier winter
maanden bezigheid verschaft. Door de bemoeiingen der Com
missie hebben dus die duizenden dezen winter werk en brood
gevonden. Men durft zich bijna niet afvragen, wat er van die
talrijke menigte behoeftigeu had moeten worden, indien de Com
missie niet handelend ware opgetredenEere dus aan hare werk
zaamheid! Amsterdam mag trotsch zijn op de mannen, die deze
gewichtige zaak zoo beleidvol en met zoo goeden uitslag bestuurden.
En bovendien zal de arbeid der Commissie nog een vrucht hebben
van blij venden aard, doordien zij haar „saldo in kas" van circa
f 5000 overdroeg aan de Maatschappij voor den Werkenden Stand,
om den grondslag te leggen voor een Werkmansbeurs, een inrich
ting zooals er in het buitenland reeds zeer heilzame resultaten
opleveren, ter bemiddeling tusschen werkgevers en werkzoekers.
Het geheele haar toevertrouwde aanzienlijke bedrag heeft de
Commissie dus in het belang van den arbeidenden stand aange
wend. Doch hoe voortreffelijk zy ook gewerkt heeft, toch deelt
ieder zeker met mij ten volle den wensch, aan het slot van haar
Rapport uitgesproken, dat zij hare taak nooit weder zal behoeven
te hervatten. Want als buitengewone, tijdelijke instelling ia deze
wijze van werkverschaffing duizenden ten zegen en ten behoud
geweest; als blijvende maatregel zou zij een zeer bedenkelijk
karakter kunnen hebben.
Zoo is het ook met de in mijn vorigen besproken en gisteren
in den gemeenteraad behandelde voordracht om uit de stadskas
een som van f 50,000 beschikbaar te stellen ter tegemoetkoming
in het tekort, van het Uitvoerend Comité der koloniale afdeeling
van de Internationale Tentoonstelling. Er is zeer veel tegen zulk
een maatregel aan te voeren, vooral indien men er niets anders
dan een gevaarlijk precedent in gelieft te zien en slechts doordraaft
op het stokpaardje, dat de gemeentekas geen „cadeaus" mag geven.
Maar er is stellig nog meer voor de door Burg. en Weth. aan
geraden schikking te pleiten, wanneer men de zaak uit dit oogpunt
beschouwtdat het hier een geheel buitengewoon geval geldt, de
bestrijding van een tegenspoed, dien niemand voorzien kon.
Misschien zal de oppositie, die nu zoo sterk was, dat gisteren de
stemmen over het voorstel tegen elkaar opwogen en de beslissing
dus tot een volgende vergadering zwevende blijft, alsdan het
buitengewone karakter der schadeloosstelling beter inzien en over
de bezwaren tegen deze schikking kunnen heenstappen. Want
hot argument, dat de gemeentekas geen cadeaux geeft, houdt
wèlbezien geen steek. Verleent zij geen gratificatiën? Geeft zij
geen subsidiën? Schenkt zij geen vrijstelling van gemeentebelasting
aan liefdadige instellingen? Aux grands maux, en wat daar
verder volgt.
Ook de historisch-allegorische optocht bij de Museum-inwijding
zweeft nog tusschen hemel en aarde, en, als ik goed zie, zóó
dicht by de lucht, dat hij er wel in zal blijven hangen. Het is
een kwade tijd voor zulke weelde-artikeltjes, en ik vrees dan ook
dat ons mooie optochtsplan thans deerlijk op den tocht staat.
Jammer genoeg! Amstélaar.
Brieven uit het Noorden.
m.
24 Mei.
Welk een storm in een glas water, door het slot van mijn
vorigenEn welk een geluk, dat de heer K. en „de Scbager"
elkander onbekend moesten bestrijden; ware dit niet het geval
geweest, misschien had het uitgeloopen op degenstooten of revolver
schoten. Enfin hopen we, dat die storm thans heeft uitgewoed,
en dat er ook een weinig kalmte moge komen in de natuur.
Want waarlijk, op den eersten Pinasterdag, de verwachtingen
van heerlijk weder en „uitgaan" teleurstellen, op eene wyze, dat
men een leestafel by een gezellig snorrenden kachel, nog eene
der aangenaamste plaatsen vindt, is, zouden we haast met be
scheidenheid willen opmerken, toch wel een weinigje al te bar
van die oude dame, tegenover het beurtelings uitgevroren, nat
geregend en doorgewaaid menschdom, 't welk eindelijk toch, zou
men meenen, nu wel eens aanspraak zou mogen maken op een
weinigje koesterende zonnestralen, en een zoel zuiderlachje.
Doch wij moeten berusten, en dit mitsdien doende zit ik
aan mijn leestafel, blader in „de bladen" en vind ik acht het
een buitenkansje in de Schager Courant een artikel van de
hand des uitgevers, den heer Winkel, zeer geschikt om den indruk
der onverkwikkelijke Ceres-geschiedenis te neutraliseerenhet
behelst namelyk een nauwkeurige beschrijving van de vóór weinige
weken in werking gebrachte „Schager lvaasfabriek," een bewijs
alzoo dat daar ook wel iets degelijks wordt ondernomen.
Knasfabricken, 't is bekend, behooren niet tot de nieuwste
nieuwigheden, en de eer van het initiatief komt dan ook in deze
niet toe aan de oprichters der „Schager," de heeren J. Buis Sr.,
Jb. Stammes, W. Kooij en A. Heddes. Doch wel hebben genoemde
heeren getoond, en dit is dunkt mij ook eene verdienste, een open
oog te hebben, om het goede voorbeeld, elders gegeven, na to
volgen, en door coöperatie en fabriekmatige bereiding al die
voordeelen voor zich te verkrijgen, welke daaraan, blijkens in
andere fabrieken verkregen uitkomsten, verbonden zijn. En die
zijn in deze dagen, nu voor de fabriekskaas gemiddeld een veel
hoogeren marktprijs wordt betaald dan voor verreweg de meeste,
volgens de oude methode gemaakt, wordt besteed, niet gering te
achten, gezwegen nog van tijdsbesparing, enz.
Is het waar, gelijk beweerd wordt, dat op de markt, door slechts
zeer enkelen der kaasmakers, volgens de oude methode, den
hoogsten prijs wordt behaald, doch verreweg de meesten zich met
belangrijk zelfs dc helft minder tevreden moeten stellen,
dan zou daaruit blijken, dat in de kwaliteit enorme verschillen
moeten bestaan, waarvan bij fabriekmatige bereiding, uit den
aard der zaak, veel moet wegvallen; er wordt m. i. op laatst
genoemde wijze betere en meer gelijkmatige kwaliteit verkregen,
iets wat èn de renommée onzer kaas, èn de beurzen der zuivel-
bereiders ten goede zou komen.
Vooral ook den goeden naam van het product te bewaren, is
bij den tegenwoordigen toestand van den landbouw en de scherpe
concurrentie van elders, gebiedend noodzakelijk. En of de kwaliteit
er in de laatste jaren niet eer minder dan beter op geworden is
of b. v. sommigen wel niet eens wat al te sterk het mes aan
twee kanten hebben laten snijden, door uit dezelfde melk, behalve
de kaas, ook te veel boter te willen halen, zal ik niet wagen te
beslissen. Wel echter herinner ik mij, dat op de te Amsterdam
gehouden Internationale Landbouw-Tentoonstelling, my door een
deskundige werd verzekerd, dat de daar geëxposeerde kaas, dit
product onzer provincie, wat gehalte betreft, niet op zoo waar
dige wijze vertegenwoordigde, als deszelfs beroemdheid mocht
doen verwachten.
Dat alzoo meerdere fabrieken mogen verrijzen, mag m. i. zoo,
ter verkrijging van grootere hoeveelheden, betere kwaliteit, als
van algemeen hoogere prijzen, wenschelijk worden geacht. En
neemt onze kaas werkelijk niet meer de hooge plaats in van vroeger,
het is te hopen dat men, door ervaring wijs geworden, alle krachten
inspanne, om het verloren standpunt to heroveren. By de onlangs
te New-Orleans gehouden Internationale Tentoonstelling, viel
60 pCt., zegge zestig procent, der door Nederland verworven
bekroningen, ten deel aan likeur- en bit terstokers. Ik acht het
voor een volk eene twijfelachtige eer, op dit gebied overwinningen
te behalen of, wie weet, de eerste viool te spelen. Doch voor
het feit dat onze Noordhollandsche kaas als de beste der wereld
werd bekroond, zou ik, als goed provinciaal, van pure vreugde
de vlag uitsteken en een glaasje van het beroemde „half om
half" drinken. S.
Deze brief was bestemd voor 't vorig nommer, doch bleef
door een misverstand tot heden liggen. Deze mededeeling ver
klaart den wensch naar beter weêr.
Buitenland.
H. M. Koningin Emma der Nederlanden verliet heden
ochtend, zoo meldt men uit Karlsbad van 27 dezer, na
een verblijf van elf dagen Karlsbad met Prinses Wilhel-
mina. H. M. en het Prinsesje namen van den Koning
afscheid in het hótel, waarbij bet Prinsesje menigen traan
stortte. Bij het afscheid der Koningin van den burgemeester
dier plaats, met wien H. M. nog sprak, toen zij reeds in
den salonwagen had plaats genomen, uitte H. M. hare
ingenomenheid met Karlsbad en zijne heerlijke omstreken,
waar zij een volgend jaar langer hoopte te kunnen ver
toeven. Toen de trein wegreed, groette de Koningin nog
eens vriendelijk de op het perron verzamelde autoriteiten.
Het Prinsesje, Karlsbad ongaarne verlatende, wierp met
tranen in de oogen allen aanwezigen kushandjes toe; het
lieve kind had zich gedurende haar kort verblijf te Karlsbad
ieders genegenheid verworven; het belooft eene waardige
afstammeling van het Huis van Oranje te worden.
De Koningin reist in het strengste incognito en heeft
dus verzocht, van alle officiëele ontvangst te Teplitz ver
schoond te blijven. Men weet, dat H. M. daar in de
aangenaam gelegen villa „Landhaus," door de schoonste
bloemen omgeven, haren intrek nemen zal. H. M. zal
daar, onder leiding van dr. Von Seiche, de kuur doen."
Jl. Zaterdag werd voor den magistraat te Great
Yarmouth berecht een vordering tot schadevergoeding,
ingesteld door de eigenaars van den logger de IJssel tegen
de Engelsche vischsmak Fidelity, welk vaartuig schade
had toegebracht aan de netten van eerstgenoemd haringschip.
De uitspraak van den magistraat luidde in het voordeel
van de eischers.
De beklaagde werd veroordeeld tot 2 p. st. boete, voorts
tot de kosten en tot het geven van 100 p. st. schade
vergoeding.
Dit is het eerste geval, dat sedert het in werking treden
der internationale Noordzeevisscherij-conventie, aan een
Hollandschen eischer schadevergoeding is toegekend.
Te Dieppe is bij een brand in eene bakkerij de
vrouw des huizes met hare drie dochters, meisjes van 10
tot 15 jaar, in de vlammen omgekomen.
In eene den 26 dezer gehouden zitting der Fransche
Geneeskundige Academie heeft de heer Béclard mededee-
lingen gedaan van een schier ongelooflijke operatie, door
dr. Chilbert aan een jong meisje verricht, en bestaande in
het vervangen van een ziek oog door het oog van een
konijn. De overplanting heeft den 5 Mei 11. plaats gehad
en thans beweegt zich het oog en vertoont een bijna nor
maal voorkomen. De heer Chilbert wanhoopt er niet aan,
dat ook het gezichtsvermogen zal terugkeeren, maar dit,
zegt een berichtgever ontlokte aan de deftige Academie een
glimlach.
Benoemingen, enz.
Benoemd zyn: tot heemraad van den Anna Paulowna-Polder
de heer jhr. mr. J. H. Van Foreest van der Palmtot heemraad
van het waterschap de Schermeer de heer P. Smit Cz.
De heer J. Terpstra, commissaris van politie te Hoorn, is
tevens benoemd tot commissaris van Rijkspolitie.
Ingevolge machtiging des Konings:
worden 1. met 26 Juni a. s. in dienst gestold Zr. Ms. ram-
schepen Stier en Buffel, rammonitor 2de kl. Matador en monitor
2de kl. Cerberus, liggende de eerste alhier, de tweede en derde
te Hellevoetsluis, de vierde te Amsterdam;
wordt 2. het bevel over voornoemden oorlogsbodems respecti-
velijk opgedragen aan den kapt. ter zee C. Ten Bosch, den
kapt.-luit. ter zee C. Buyskes en de luits. ter zee 1ste kl. H.
Schotborgh en P. G. Bruch;
wordt 3. aan den kapt. ter zee C. Ten Bosch voornoemd, met
16 Augustus a. s., tevens opgedragen het bevel over eene divisie
voor binnenlandschen dienst, samengesteld uit Zr. Ms. ramschepen
Stier en Buffel, monitor 2de kl. Cerberus en stoomkanonneer-
bootcn Ulfr, Hefring, Bulgia en Das.