HELDERSCHE
MEIIWEIHEPER COURANT.
en Advertentieblad voor HoMs Noorderkwartier.
1885. N°. 76.
Jaargang 43.
Vrijdag 26 Juni.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
l8) DOOR EIGEN KRACHT.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco perpost 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar "plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
JBinnenlan ct.
Op verzoek van het Collegie voor de Zeevisscherijen
heeft de minister van Waterstaat onder de oogen van de
Tweede Kamer gebracht den inhoud van een schrijven van
dat collegie, naar aanleiding van liet wetsvoorstel-Reekers
tot opheffing van het verbod om in de Zuiderzee met de
wonderkuil te visschen.
Uit die uitvoerige missive blijkt, dat de meerderheid
van oordeel blijft, dat het gebruik van de wonderkuil
inderdaad bijdraagt tot verarming van een vischwater als
de Zuiderzee, dat, zonder verbod van dat gebruik, het rijke
kapitaal, in die zee neergelegd, voor de menschelijke nijver
heid niet zoovele vruchten afwerpt als het in staat is te
leveren, en dat, met intrekking van het verbod, om visch
van kleine afmetingen aan de markt te brengen, zijn reden
van bestaan verloren heeft.
De minderheid zou de vrije visscherij weder wenschen
hersteld te zien, zoolang niet bewezen is, dat werkelijk de
Zuiderzee beschouwd moet worden als een afgesloten bekken,
waarvan de bevolking in zeer geringe mate met die van
den Oceaan omwisselt of zich vermengt.
In een hoofdartikel onder den titel: „Bismarck en
een ander" zegt de Tijd van dien ander (dr. Kuyper):
„Prins Bismarck is een aristocraat, een edelmandr. Kuyper
is een democraat in den onaangenamen zin van het woord.
Men moet voor een oogenblik de zuiver staatkundige
beteekenis dezer woorden ter zijde laten en ze breeder en
dieper opvatten. Dan kan men zeggen, dat de waarachtige
democraten liet hout zijn, waaruit men de beste aristocraten
snijdt. Maar van deze soort is dr. A. Kuyper niet. Hij
is dan ook geen kind des volks, maar, naar zijn geestelijke
herkomst, een kleinburgerskind. Wanneer zijn tegenstanders
hem een soort van ijdelheid verwijten, dan kan men niet
ontkennen, dat hij er soms den schijn van aanneemt.
Wanneer men hoort zeggen, dat de groote leider der anti
revolutionaire partij weieens ten eigen bate de Turksche
trom slaat, dan meent men waarlijk onder het klavier der
volksconscientie zulk een instrument verscholen te hebben
gezien. Wanneer het niet verluidt, maar openlijk wordt
beklaagd, dat dr. Kuyper organische samenwerking meer
bewondert dan beoefent; wanneer het blijkt, dat zijn adviezen
dikwijls legerorders zijn, en zijn leiding soms in een al-
Uit het Engelsch van THOMAS BAILY ALDRICH.
Genoodzaakt, voorloopig althans, zijn plan met de werkplaats
te laten varen, wijdde de heer Taggctt zijn aandacht aan Richard's
kamer in Lime-street. Hier slaagde hy beter. Onder voor
wendsel, dat hij gezonden was om eenige teekeningen te halen,
die op de tafel of in een lessenaar lagen, liet de oude juffrouw
hem naar de slaapkamer gaan, waar ze, in haar gedienstigheid
om hem naar de niet bestaande stukken te helpen zoeken, hem
zeer hinderlijk was in 't bereiken van zijn doel, het vinden van
den sleutel van 't atelier. Terwyl de heer Taggett, om tijd te
winnen, de bladen van een grooten dictionnaire omsloeg, en er
over dacht hoe hy zich van die oude juffrouw zou ontslaan, vond
hij daartusschen een half opgevouwen brief, waaronder den naam
van Lemuel Shackiord in 't oog sprong, 't Was 't schrift van
den vermoorde. De heer Taggett was daarmee wel bekend.
Hij maakte zich op goed geluk van 't papier meester, en stak
het ongemerkt in den zak.
Na een paar minuten werd het onmogelijk, het voorgewende
zoeken naar teekeningen langer voort te zetten, en de heer Tag
gett was genoodzaakt 't vertrek te verlaten. Bij 't heengaan zag
hy plotseling een glinsterend voorwerp op den hoek van den
schoorsteenmantel liggen, een klein sleuteltje van nikkel. Hij
had slechts de hand uit te steken om het weg te nemen. Zooals
de heer Taggett dadelijk gegist had, was het de sleutel van Richards
werkkamer.
Als 't goud ware geweest in plaats van koper of ijzer, zou
dat de waarde van 't stukje metaal in Taggct's oogen niet hebben
kunnen verhoogen. Toen hy het huis had verlaten, hield hy 't
stevig in de hand geklemd, tot hy een weinig bezochte straat
bereikte, waar hij een oogenblik stilstond om 't papier te onder
zoeken, dat hij, in zijn blijdschap over 't machtig worden van
den sleutel, bijna vergeten had. Een gesmoorde uitroep ont
snapte den heer Taggett, toen hij 't verkreukelde briefje las.
't Behelsde drie haastig met potlood gekrabbelde regels, waarbij
Richard Shackiord verzocht werd, op een zekeren Dinsdagavond,
te acht uur in Welch-Court te komen. Zooals de datum aan
toonde, was het briefje geschreven op den dag vóór den bewusten
Dinsdag avond, den nacht van den moord.
Een paar seconden stond de heer Taggett als verlamd. Tien
minuten later werd er een telegram naar New-York gezonden,
en vóór zonsondergang was Richard Shackiord onder toezicht
der politie.
De onzekere, wankelende grond, waarop de heer Taggett tot
nog toe had rondgedwaald, was nu vast onder zijn voeten,
een onverwachte, maar stevige grond. Toen hij, op zijn weg
naar de steenhouwerij, Mary Henncssey tegenkwam, aarzelde de
heer Taggett niet langer haar aan te spreken, en te ondervragen
naar hetgeen ze William Durgin verteld had. 't Meisje had
ongetwyfeld de waarheid gezegd, en haar vorhaal deed als bewijs,
enkel voor 't briefje van den ouden Shackiord in belangrijkheid
onder. De neven stonden sinds jaren op slechten voet met
elkander. Overal had de heer Taggett Wollaston's mededeeling
daaromtrent bevestigd gevonden.
„Waar had Whidden zyn oogen en ooren," schreef de heer
Taggett, de woorden waren ongeduldig neergeworpen, alsof
bemoeiing dreigt te ontaarden, dan kan men dat alles
verklaren, maar ontkennen neen!"
Jl. Maandag is te Amsterdam de algemeene ver
gadering van het „Algemeen Nederlandsch Werklieden
verbond" gehouden. De voorzitter, de heer B. H. Heldt,
hield bij de opening een toespraak, waarin hij wees op de
algemeene belangstelling, die zich toont in sociale vraag
stukken, een bewijs dat de beweging, door de werklieden
op touw gezet, niet vruchteloos is geweest. Er is veel
gedaan, maar er moet, naar hij deed opmerken, nog veel
gedaan worden. Hervormingen hebben slechts dan betee
kenis als zij, die er mede te doen hebben, ze begrijpen,
en nog meer als zij ze hebben helpen voorbereiden. Vooral
waar het de verbetering van het kiesrecht geldt moet
hierop gelet en ijverig gewerkt worden.
Het verslag luidde niet bijzonder opwekkend. Onder
scheiden vereenigingen hebben zich afgescheiden. Er zijn
nu nog 32 afdeelingen met 1949 leden.
De vraagpunten, voor deze gelegenheid aan de orde
gesteld, werden niet behandeld. Alleen werd het centraal-
bestuur gemachtigd propaganda te maken voor kiesrecht
en grondwetswijziging en werd verklaard dat de aanstelling
van inspecteurs bij uitbreiding der wetgeving op den kinder
arbeid wenschelijk is.
De beraadslaging liep goeddeels over wijziging van 't
reglement der vereeniging. De hoofdzaak is, dat de bijdrage
door de afdeelingen aan het hoofdbestuur af te staan voor
taan zal bedragen cent per lid per week en dus van
52 cent per jaar op 26 cent zal worden teruggebracht.
Daarentegen zullen dan ook de reizende sprekers, nu te
bezoldigen door 't hoofdbestuur, worden afgeschaft. Men
hoopt door nog eenige bezuiniging het verlies, dat de
algemeene kas zal lijden, te dekken.
Aan een particulier schrijven uit Amsterdam ontleent
de Dordsclie Crt. het volgende:
„Met het bouwvak is het hier treurig gesteld; naar ik
zeker weet, loopen hier nu ongeveer 3000 timmerlieden,
2000 metselaars, 1050 schilders en 500 steenhouwers zonder
werk, en dat in een tijd van anders zoo verbazende drukte.
Doch aan wien daarvan de schuld? Voor een deel zeker
aan de werklieden zelf, daar vroeger, toen hier ter stede
de nieuwe wijken werden aangelegd en er dus overvloed
hij onder 't schrijven bij zichzelven gevloekt had „toen hij
die zaak onderzocht? 'k Heb nog nooit iets zoo dom behandeld
gezien."
Een nauwkeurig en onmiddelijk onderzoek van Richard Shack-
ford's eigen werkkamer was nu zulk een dringend vereischte,
dat de heer Tagget daartoe besloot, zelfs al had hij te dien einde
een gerechtelijke machtiging noodig. Maar hij wenschte voor
alsnog, zoo mogelijk, openbaarheid te vermijden.
Een geheim bezoek in 't atelier scheen altijd even moeilijk,
bij dag en bij nacht. In 't eerste geval was hij bijna zeker
door de dienstboden gestoord te worden; in 't laatste, zou een
licht in de onbewoonde kamer, den buisgenooten, als ze een van
allen wakker werden, schrik aanjagen. Van de nachtwacht was
niets te vreezen, daar de ramen van den uitbouw niet van de
straat af zichtbaar waren.
De heer Tagget kwam eindelijk tot het besluit, dat de nacht
de meest geschikte tijd voor zyn poging zou zijn, een besluit,
dat door de uitkomst werd gerechtvaardigd. Een heldere mane
schijn begunstigde het deel van de onderneming binnenshuis,
ofschoon 't hem blootstelde, om gezien te worden, als hij van de
werkplaats naar de veranda ging.
Met het volle maanlicht buiten, kon hij in 't atelier veilig
een kaars gebruikt hebben, in plaats van de lantaarn, die hij
had meegebracht. De heer Taggett bleef drie uren in de werk
kamer, 't laatste om op het ondergaan der maan te wachten.
Toen sloop hij over de werf naar de stille Straat, en haastte
zich naar huis, twee kleine voorwerpen, onder zijn boezeroen
verborgen, met zich nemend, 't Eerste was een beitel, met een
driehoekig stukje midden uit het scherp gebroken, 't andere een
doos veiligheidslucifers, 't Eigenaardige van die doos lucifers
was, dat ze er juist een te weinig bevatte.
Taggett's werk was afgeloopen.
De laatste zeven bladzijden van het dagboek waren gewijd aan
een overzicht van de zaak, waarvan iedere bijzonderheid in ver
schillend licht was beschouwd, en onderzocht met de nauwkeu
righeid van een mineraloog, die de waarde van een zeldzamen
steen moet bepalen. Het slot luidde aldus:
„Dinsdagavond. Hier gaat de zaak in andere handen over.
Ik ben gelukkig, meer dan behendig geweest, in 't ontmaskeren
van den hoofdpersoon in een van de zonderlingste misdaden, die
ik ooit heb moeten nasporen. Door 't vernietigen van drie zeer
gemakkelijk te vernietigen voorwerpen, zou Richard Shackford
zich tegen allen schyn of' schaduw van verdenking gevrijwaard
hebben. Hij verzuimde die stomme getuigen uit den weg te
ruimen, en die stomme getuigen spreken thans. Zelfs als hij
kon aantoonen, dat hij ten tijde van den moord, honderd mijlen
van Stillwatcr was, zou hij toch, met die bewijzen tegen zich,
in de misdaad betrokken moeten geacht worden. Deze bewyzen
zijn in 't kort:
1. Het feit, dat hy een twist met zyn neef gehad heeft, kort
voor den datum van den moord, een moord, die beschouwd kan
worden, niet als 't gevolg van een toevallig geschil, maar van
jarenlange vyandschap tusschen de neven;
2. Het feit, dat Richard Shackford op den avond vóór den
moord, een samenkomst met zijn neef' gehad heeft, een feit, dat
hy, ten tijde van 't gcrechtelyk onderzoek, voor de overheid heeft
verzwegen;
j 3. Dat de gebroken beitel, in 't atelier van den beschuldigde
van werk was en goed geld verdiend werd, de Amster
dammers, in plaats van 's Maandags naar karwei te gaan,
bij troepjes de stad doorkruisten en zich daarbij vaak zoo
zeer aan drank te buiten gingen, dat zij zelfs Dinsdags
geen lust hadden om te beginnen, tot groote verlegenheid
der aannemers, die natuurlijk op tijd klaar moesten zijn.
Eindelijk zulks moede, hebben de aannemers daar een
einde aan gemaakt en lieten zij werklieden uit alle plaatsen
des Rijks, ja zelfs van het buitenland, herwaarts komen,
die wel Maandags en Dinsdags werkten en op wie dus
kon gerekend worden. Nu er weinig werk is, worden deze
in de eerste plaats bezig gehouden, en de Amsterdamsche
werkman moet in zijn eigen stad zonder werk loopen, of
dit elders zoeken.
Mr. C. Pijnacker Hordijk, oud-minister van Binnenl.
Zaken, is benoemd tot Commissaris des Konings in Drenthe.
Te Tholen is op de veetentoonstelling een volledige
artillerie-bespanning met een bereden wachtmeester geplaatst.
Een paardenarts was voorts tegenwoordig, ten einde de
noodige inlichtingen te kunnen verstrekken aan paarden
fokkers, omtrent de eisclien, die het rijk stelt aan goede
inlandsche artillerie-paarden. Het stuk werd in verschil
lende gangen en wendingen gereden, waarna de paarden
werden afgetuigd en één voor één gemonsterd. Menige
inlichting werd aan den arts gevraagd, die met de meeste
bereidwilligheid en zaakkennis werd gegeven.
Ongetwijfeld kan deze meatregel van zeer goede werking
zijn voor de pogingen van de Regeering om de paarden
voor ons leger uit eigen land te trekken. Leeringen
wekken, maar voorbeelden trekken.
De Amsterdamsche Crt. waarschuwt tegen de nieuw
opgerichte „Maatschappij tot Huwelijks verzekering" te
Amsterdam, wier statuten de Staatscourant dezer dagen
openhaar maakte. En als 't juist is wat het blad meedeelt,
dan is de waarschuwing niet overbodig.
Van het kapitaal ad f 60,000 is f 25,000 ingebracht in
den vorm van het ontworpen plan, de voorloopige werk
zaamheden en de gemaakte kosten. De directeur-generaal
Gresnich Sr. toch, vroeger stoom zuiveraar van bedveeren,
heeft 40, zijn onder-directeur Gresnich Jr. heeft 5 aandeelen
ad f 500 ingebracht zonder een cent te storten. Van de
rest f 35,000 heet f 12,000 geplaatst te zijn, maar
gevonden, den eigenaardigen vorm verklaart van de wond, die
den dood van Lamuel Shackford veroorzaakte, en in alle bijzonder
heden sluit met den pleisterafdrnk van die wond:
4. Dat de gedeeltelijk verbrande lncifer, op den vloer van het
poetshok gevonden, toen het lichaam ontdekt was, (een soort
lucifer, niet in 't huis in Welch-Court gebruikelijk) den inhoud
voltallig maakt van een doosje veiligheidslucifers, aan Richard
Shackford toebehoorend, en geborgen in een kast in zijn werk
kamer.
„Of Shackford al dan niet medeplichtigen gehad heeft, moet
nog uitgemaakt worden. Er is niets wat den heer Rowland
Slocura in verdenking zou kunnen brengen. Ik verklaar dit
uitdrukkelijk, omdat zyn intieme verhouding tot den beschuldigde
en zyn diepe af keer van den vermoorde, nasporing eischten, en
eerst een onrechtvaardig vermoeden bij mij opwekten."
't Kleine, roode boekje gleed den heer Slocum uit de hand, en
viel voor zijn voeten neer. Toen hij van zijn stoel oprees, was
het beeld, dat hij van zichzelven in den spiegel te zien kreeg,
dat van een vervallen oud man
De heer Slocum geloofde niet, en geen enkele getuige had
hem kunnen doen gelooven, dat Richard den hoer Shackford in
koelen bloede vermoord had; maar toen hij aan de laatste blad
zijden van het dagboek kwam, rees een vreeselijke waarschijnlijk
heid voor hem op. Kon Richard het bij ongeluk hebben gedaan
Kon liij in een oogenblik van drift, tot plotselinge razernij
vervoerd door dien venijnigen ouden man, hem onwillekeurig
een slag gegeven en hem gedood hebben? Met akelige duidelijk
heid schoot het den heer Slocum te binnen, wat Richard, nog
niet lang geleden, in zijn tegenwoordigheid had gezegd:
„Drie- of viermaal in mijn leven, heb ik mij laten meesleepen
door een duivelsche drift, die ik niet kon bedwingen; het pakte
me zoo onverwachts aan."
„Het pakte me zoo onverwachts aan!" herhaalde de heer Slocnm
halfluide; toen drukte hij met een heftig gebaar, onwillekeurig
de handen voor de ooren, als om die woorden buiten te sluiten.
Margaret moest het weten! 't Zou een dolksteek voor haar
zijn. De heer Slocum had tot lang na middernacht wakker
gelegen, als vernietigd door de ramp, die hem dreigde. Nu en
dan, als zijn gedachten naar Margarct's ziekte in 't voorjaar
dwaalden, voelde hij dat het misschien gelukkiger zou geweest
zijn, zoo ze toen gestorven ware. Hij had de kaarsen aangelaten
niet voordat de pit was ingebrand en langzaam uitging, sliep
hij in.
Hij zat nu aan de ontbijttafel verstrooid zijn brood te ver
kruimelen, terwijl hij zijn koffie onaangeroerd liet. Van tijd tot
tijd sloeg Margaret hem oplettend gadeze kon 't hem duidelijk
aanzien, dat hy slecht geslapen had.
't Huis was nooit het oude geweest sinds Lemuel Shackford's
doodhij had er nooit een voet over den drempel gezet, Margaret
kende hem nauwelijks van uiterlijk, en de heer Slocum had hem
in geen jaren gesproken; maar de betrekking, waarin Richard
tot den ongelukkigen ouden man had gestaan, had ook Margaret
en haar vader in de treurige gebeurtenis betrokken. De heer
Slocum was iemand, die zich spoedig liet terneerslaan; maar
dezen morgen was zyn gedruktheid, m verhouding tot de ver
moedelijke oorzaak, zóó groot, dat Margaret zich ongerust begon
te maken.