HELDERSCHE
K1EUWE1IEPEI COURANT.
en Advertentieblad Toor Hollands Noorderkwartier.
1885. N°. 85.
Vrijdag 17 Juli. Jaargang 43.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
3UREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Ad verten tien: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
JBlrmenlana.
Zeer indrukwekkende hulde is jl. Dinsdag bij het
bezichtigen van het Rijksmuseum te Amsterdam, na de
lange officiëele openingsrede en de niet bijzonder aantrek
kelijke cantate van Daniël de Lange, aan den bouwmeester,
den heer Cuypers, gebracht. Een gedenkpenning werd
hem aangeboden door een 400 vrienden, daartoe opgeroepen
door de heeren Stuers, Hubrecht, Geertsema, Donders,
Obreen en Wüste. 't Was de heer A. C. Wertheim,
welke haar overhandigde.
«Ziehier zeide hij de medaille in de drie metalen,
het goud, zilver en brons, symbolen van het edele, het nuttige,
het onvergankelijke.
«Neem ze aan als de spontane eerebewijzing uwer dankbare
tijdgenooten.
«Daarnevens is een lijst gevoegd van ruim 400 vrijwilligers,
die op de eerste oproeping uwer vrienden De Stuers, Hubrecht,
Geertsema, Donders, Obreen en Waste zijn toegesneld, om vol
geestdrift de gelederen te vullen en zich onder het zegevierend
vaandel te scharen.
«Deze medailles hebben voor u een drievoudige beteekenis:
«In de eerste plaats strekken ze uw kinderen en hun nage
slacht ter eenvoudige herinnering aan uw grootsch bestaan.
«Hun liefde en hun fierheid gedenke den grooten voorzaat,
zooals wy met liefde en fierheid het grootsch verleden herdenken,
dat zich daar straks voor onze oogen opnieuw heeft ontsluierd.
«In de tweede plaats strekke de medewerking van zoo velen
uit alle standen, alle richtingen, alle overtuigingen op staatkundig,
op kerkelijk, op maatschappelijk gebied, u ten bewijze, dat boven
onze verdeeldheden, die onvermijdelijk zijn, boven onzen
levensstrijd, die het leven zelf is, het verzoenend denkbeeld staat
van gemeenschappelijke bewondering voer het waarachtig edele,
schoone en goede, zooals boven de partijen het vaderland staat,
boven de geloofsverschillen de Godsvereering!
«In de derde plaats zy die medaille u een talisman, wier aan
schouwing in de ure van twyfel, van tweestryd, van ontmoedi
ging, die den waarachtigen kunstenaar, dus ook u niet bespaard
blijft, u het geloof hergeeft aan uwe kunst, aan uwe roeping, en
de gedachte in u verlevendigt aan ons vertrouwen aan onze waar
deering, aan onze bewondering.
«Zoo worde deze gedenkpenning u een blijde herinnering aan
een schoon verleden, een zedelijke steun voor het tegenwoordige
een bezielende prikkel voor de toekomst!
«Virtus nobilitat," dat zegge u deze medaille.
3> DE VROUW MET DE KARBONKELS.
Naar het Duitsch van E. MARLITT.
Onder de linden ging het intusschen vrij luidruchtig toe.
Margaretha had de opgeraapte rozen op het tuintafeltje gelegd
slechts zoolang, tot juffrouw Lenz weer op den gang kwam,
zeide zij en knielde naast haar broertje op de bank neder.
«Zie nu eens, Margaretha!" zeide Herbert en wees op de lei.
Hy was nog zeer opgewonden, en zijn stem klonk zoo zonderling,
bevend en dof waarschijnlijk nog van eigernis, dacht het
kleine meisje. Zie hier," herhaalde hij, «en schaam uRein-
hold is bijna twee jaar jonger dan gy, en hoe fraai en nauwkeurig
is zijn schrift vergeleken bij uw letters, die zoo slordig, groot en
stijf zyn, alsof zy met een stuk hout en niet met een pen ge
schreven waren!"
«Maar zij zijn duidelijk," antwoordde de kleine kalm «zoo
duidclyk, zegt Barbel, dat zij de bril niet eens behoeft op te zetten,
zooals bij het zingen uit haar gezangboek waarom zal ik mij
dan nog zoo inspannen?"
«Nu ja, dat kon ik ook wel weten gij zyt onverbeterlijk
lui!" zeide de jonge man, en als verstrooid plukte hij een der
rozen, waarvan hy den geur opsnoof hij scheen dit echter
alleen met de lippen te doen.
«Ja, lui ben ik in de school menigmaal, dat is waarbekende
de kleine eerlijk; maar niet in de geschiedenis alleen in het
rekenen en
«En in het schoolwerk te huis, zooals uw onderwijzer klaagt."
«Ach, wat weet die er van Zulk een oude man, die vreeselijk
snuift en nooit verder dan in de school en in zyn eng, nauw
straatje komt er schijnt geen zon in, en zijn kamer is zoo
vol tabaksrook als een bokkingkeet die weet er ook wat van
hoe het iemand te moede is, die in een tuin te Dam'oach
in het gras ligt halt, daar komt niets van in! Die wordt niet
weggemoffeld!" viel zij zichzelf in de rede, wierp zich vlug
over het tafelblad heen en greep naar de roos, die Herbert,
vermoedelijk weer tengevolge zijner verstrooidheid, juist in zijn
borstzak liet verdwynen.
Maar de anders zoo koele, jonge man was in dit oogenblik
nauwelijks te kennen. Doodsbleek, met van toorn schitterende
oogen, greep hij de kleine hand, nog eer zij hem aanraakte', en
slingerde haar van zich als een boosaardig insect.
De kleine uitte een kreet van smart, en ook Reinhold sprong
verschrikt van de bank.
«Holla, wat gebeurt daar?" vroeg mynheer Lamprecht, die
zyn paard aan den toegeschoten huisknecht had overgegeven en
de tafel juist naderde.
«Hij rpag niet! Dat is even goed als gestolenzeide de kleine
Margaretha nog stotterende tengevolge van den schrik. «De
rozen behooren aan juffrouw Lenz."
«Nu, en
«Herbert heeft een witte weggenomen en in den zak gestoken
juist de mooiste!"
«Kinderachtig!" zeide mevrouw de ambtsraad toornig. «Wat
is dat voor eeno dwaasheid, Herbert?"
Mijnheer Lamprecht was zeer opgewonden't scheen alsof de rit
hem het bloed naar het hoofd had gedreven. Hy naderde den jon
gen man zwygend en bewoog de rijzweep in zijn hand; langzamerhand
kwam er een tergend, spottend glimlachje om zyn mond; hy
nam zyn jeugdigen tegenstander van het hoofd tot de voeten op,
«n het was alsof er vonken uit zyn oogen sprongen. De jonge
«En nu, ten slotte, laat mij u toespreken, als de
Romeinsche kampvechter zijn Caesar, niet echter met den laatsten
kreet van den stervende, maar met den gloed der overtuiging,
den geest van het volle, krachtige leven:
«Denker, kunstenaar, vriend, wij groeten u."
Met enkele woorden antwoordde de heer Cuypers
«Vrienden!" zeide hij «ik heb geen woorden genoeg om
mijn dankbaarheid uit te spreken; alleen zal ik dit zeggen,
dat ik er fier op ben, het orgaan te hebben mogen zijn
van het Nederlandsche volk; en dat ik thans ook meen
het recht te hebben, te zeggen, dat ik aan dit orgaan heb
beantwoord en den roem onzer voorouders uit de roemrijke
17de eeuw in een gunstig daglicht heb gesteld.
Luide toejuichingen volgden. Maar nog luider bravo's
zouden door de hal weerklinken. Den bouwmeester wachtte
nog een ongekunstelde hulde.
De timmermansbaas Stokvisch verscheen in zwarte jas,
aan het hoofd van werklieden uit alle ambachten, in hun
werklui'spakjes en met de gereedschappen bij zich.
Baas Stokvisch hield een flinke toespraak, waarin hij
hulde bracht aan de vele goede eigenschappen van den
heer Cuypers, wien alle werklieden dankbaar zijn* «Uw
leven zoo eindigde hij is onze voorspoed, en daarom
leve de architect."
Ook nu ontbrak liet niet aan gejuich.
De uitvoering in het Paleis voor Volksvlijt heeft velen
onvoldaan gelaten. Geen wonder, het aantal bezoekers
was te groot om allen in de gelegenheid te stellen goed
te zien en daar, ouder gewoonte, zij die vooraan zaten of
stonden het degene die meer naar achteren waren gezeten
vrij lastig maakten door op te staan, waardoor zich allengs
een haag vormde welke alle gezicht wegnam, meenden
zij die nu van 't genot van gezicht verstoken waren, zich
door luid geschreeuw te moeten schadeloos stellen. Van
de toespraak bij de tableaux vivants kwam dan ook niets
te recht Een zelfs bleef geheel achterwege.
Toen de tijd aanbrak om van 't Paleis voor Volksvlijt
naar de De Ruy terkade aan het Y te gaan waar een schit
terend vuurwerk zou worden ontstoken, regende het dat
het goot. Velen gaven er dus dit deel van 't feest maar aan.
Maar er bleven er genoeg over en bij den toegang tot
man begon te blozen.
«Laat hem toch zijn gang gaan, kleine!" zeide mijnheer
Lamprecht eindelijk met minachtend schouderophalen tot zijn
dochtertje. «Herbert heeft het gestolene goed voor de school
noodig hij zal morgen in de botanische les zijn professor een
rosa alba moeten laten zien."
«Baldewijn!de stem van den jongen man klonk zoo dof,
alsof hem de keel werd toegedrukt.
«Wat is er, mijn jongen?" zeide mijnheer Lamprecht, terwijl
hij zich met spotachtigen haast omkeerde. «Heb ik geen gelijk,
als ik beweer, dat de braafste scholier, de eerzuchtigste blokker,
die ooit op de schoolbank heef t gezeten, voor zijn toelatings-examen
tot de hoogere studie geen andere gedachten heeft, als de school
en nog eens de school? Kom, gij moet niet zoo vreeselijk
blokken! Gij zyt in den laatsten tijd bleek en mager gewor
den, uw vroeger zoo bloeiend aangezicht verliest alle kleur;
maar onze toekomstige minister gij weet, ieder minister heeft
heden ten dage zenuwen van staal en in zijn bloed een behoorlijke
kwantiteit ijzer noodig."
Hij lachte spottend, gaf den jongen man een tikje op den
schouder en ging heen.
«Nog een woordje, Baldewijn!" riep mevrouw de ambtsraad
hem na en nam opnieuw den standaard met haar geliefden pape
gaai op
«Mynheer Lamprecht bleef gehoorzaam staan, ofschoon zijn
uiterlijk een ongeduld verried, alsof de grond hem onder de voeten
brandde. Hij bevrydde zijn schoonmoeder van 't dragen van den
vogel, en in dien tusschentijd schoot Herbert hem voorbij het
huis in, en de steenen trap dreunde onder de wilde sprongen,
waarmede hij naar boven stormde."
«Nu heeft Herbert toch gelijk gekregen!" zeide Margaretha
morrend en sloeg toornig met de hand op de tafel. «Ik geloof
het niet! Papa heeft maar gespot Herbert zal ook een
roos moeten meebrengen voor den professor! Gekke praat!"
Zij zocht de overige bloemen bij elkander, bond haar zijden
haarlint om de stengels en liep naar het pakhuis, om den kleinen
ruiker over de houten leuning te werpen. Hij bleef op denjrand
liggen, niemand greep er naar, er werd geen licht moeselinen
kleedje zichtbaar, nog minder echter dankte de zachte, zoete
meisjesstem, «die men zoo gaarne hoorde," van den gang.
Mistroostig keerde het kleine meisje onder de schaduw der
lindeboomen terug.
Het was zeer stil geworden in den tuin. Tante Sophie en
Barbel hadden het laatste waschgocd van de lijn genomen en de
hoog opgestapelde manden in huis gedragen; de huisknecht was,
nadat bij de staldeur had gesloten, uitgegaan om boodschappen
te doen, en de kleine, stille jongen zat weder op do bank en
teekende met benijdenswaardig geduld zijn geprezen letters op
de lei.
Margaretha plaatste zich naast hem en vouwde de kleine
magere door de zon gebruinde handen in den schoot; zij liet
de altyd in beweging zijnde voeten slingeren en volgde met
haar kleine, levendige oogen de vlucht der zwaluwen, die over
de daken vlogen en in scherpe bogen de blauwe lucht doorkliefden,
om onder de ver vooruitspringende vensterdorpels van den tegen-
overstaanden zijvleugel te verdwynen.
Intusschen kwam Barbel met den stofdoek; zij veegde de
tuintafel af, legde er een servet op en plaatste daarop het
koffieblad; toen begon zij de waschlijnen op te rollen. Yan
tijd tot tyd wierp zij een verstoorden blik op het kind, dat
i zoo ongegeneerd en onderzoekend zyn oogen laags de bovenste
de De Ruyterkade onder dc viaducten door was
het gedrang geweldig groot. Een onbeschrijvelijke ver
warring volgde, daar onderscheiden personen in 't water
werden gedrongen. Het hulpgeschrei der drenkelingen
werd overstemd door het gehuil en gegil der toeschouwers,
die radeloos aan den kant stonden, zonder te kunnen
redden en door hen, die bijna platgedrongen, door 't gillen
van «moord" de benauwdheid nog vermeerderden. Gelukkig
dreven spoedig eenige bootjes aan en werden de drenkelingen
op het droge gebracht. Allen werden gered, hoewel het
niet met zekerheid was te zeggen hoevelen te water waren
geraakt, 't Vuurwerk was intusschen nat geworden, zoodat
ook dit deel van 't programma niet bijzonder voldeed. Zw. Crt.
Men schrijft uit Berkhout:
«De weersgesteldheid der laatste dagen heeft een gunstigen
invloed uitgeoefend op de kwaliteit van het hooi, waarvan
de schuren der meeste landbouwers ruim zijn voorzien.
De opbrengst overtreft verre de verwachting. Gemiddeld
kan men rekenen op twee koehooi per morgen (5/6 HA.),
velen echter hebben 2^ a 3 koe hooi geteeld, voorwaar
eene tegemoetkoming in de lage kaasprijzen, die nu eenigs-
zins rijzende zijn.
Niet alleen de landbouwers, maar ook hunne werklieden
zien met spanning eene stijging der kaasprijzen tegemoet,
want zij zijn van de boeren in vele opzichten afhankelijk.
«Gaat het den boer goed, dan gaat het ook ons goed
is hun gewone zeggen.
Mosterd- en karweizaad beloven eene middelmatige
opbrengst. Vele peulvruchten, en met name, groene en
vale erwten, lijden veel van den knopworra. Dit diertje
vertoont zich, wanneer de erwt heeft uitgebloeid, en ver
nielt dan het vruchtbeginsel, waardoor er niets van de plant
terechtkomt."
Door Duitsche veehandelaars worden in de gemeente
Zwollerkerspel en omliggende gemeenten weder, evenals
vorige jaren, vele stieren van een anderhalf jaar gekocht.
De prijzen wisselen tusschen f 110 en 130. Vooral
zwartbonten zijn gezocht.
Jl. Maandag is te Alkmaar het Nijverheids-congres
bijeengekomen. Het is talrijk bezocht. De ontvangst van
de zijde der gemeente was allerhartelijkst.
rei veneters van het spookhuis liet dwalendit was voor de oude
meid een vermetele uitdaging, die haar een rilling door het
lichaam deed gaan.
«Barbel, Barbel, ving, draai u om! er is iemand in!" riep
de kleine plotseling en wees met den opgestoken vinger naar
een der vensters van de vroegere kraamkamer van mevrouw
Dorothea, terwijl zij intusschen van de bank sprong. Onwille
keurig, alsof zij door een vreemde macht werd beheerscht, keerde
Barbel het hoofd om naar de aangewezen plaats en liet van
schrik den grooten kluwen van de waschlijn uit de handen
vallen. «God beware mij, het gordijn gaat heen en weer!"
mompelde zy.
«Onzin, Barbel! Als het alleen heen en weer ging, dan zou
het niets beteekenen; dat kon ook door den wind komen!" zeide
Margaretha beslist. «Neen, het was daar in het midden," zij
wees nog eens naar het venster «daar was het uiteengeschoven
en heeft er iemand naar buiten gekeken; en dat is toch gek
er woont niemand in.
«Om Godswil, kind, wie zal er nu altijd met den vinger heen-
wijzen!" fluisterde Barbel en greep naar de kleine hand, om die
naar beneden te drukken. Zij had zich dicht voor de kinderen
geplaatst, alsof zij de kleinen met haar breede gestalte wilde
verbergen, en keerde den rug naar het aangewezen venster.
«Ziet gij, Margaretha, dat hebt gij nu van uw eeuwigdurend
kijken! Ik wilde het u zooeven reeds zeggen, maar gij zijtaltijd
haantje de voorste. Ik zweeg dus maar. Voor zoo iets als de
vensters daarboven moet de mensch volstrekt geen oogen hebben.
«O gij bijgeloovige, o 'de Barbel dat moest tante Sophie eens
hooren!" zeide het kleine meisje geërgerd en zij trachtte dc
oude op zyde te schuiven. «Ik moet er eerst goed heenzien!
Ik wil weten, wie dat geweest is! Het ging zoo even te vlug,
een oogenblik en weg was het! Ik geloof echter, dat het de
kamenier van grootmama is geweest, die heeft zoo'n blank voor
hoofd."
«Zij?" Nu nam de meid, die zoo even toegesnauwd was, een be
slisten toon aan. «Ten eerste, hoe zou die in de kamer komen Toch
niet door het sleutelgat? En ten tweede zou zij het ook volstrekt
niet doen voor alles ter wereld niet! Margaretha! Dat
neuswyze ding heeft precies zoo gedaan als gij die dacht ook,
dat het haar niet zou deren, en nu is zij eergisteren avond in
het schemeruur even zoo geschrikt, als gisteren de koetsier....
Ga liever eens naar de pronkkamer met de roode tapijten, waar
de oude portretten hangen; die vrouw met de karbonkelsteenen
in haar koolzwarte haren, die is het! Die heeft alweer geen
rust in het graf. Zij sluipt het huis rond en verschrikt de menschen."
«Barbel, gij moogt ons, kinderen, zulk een onzin niet voorpraten,
heeft tante gezegd!" riep Margaretha boos en stampte met haar
voeten. «Ziet gij dan niet dat de kleine jongen bang wordt?....
Geruststellend als een grootmoedertje sloeg zij de armen om den
hals van den knaap, die met angstige, wijd opengespalkte oogen
luisterde. «Kom hier, arm kereltje, wees niet bang, en laat u
toch niets wijsmaken door de domme BarbelEr zijn geen spoken
volstrekt niet! Dat is alles maar gekkepraat!"
In dit oogenblik kwam tante Sophie uit het huis. Zij bracht
de koffie en legde een grooten koek, met letters en figuren van suiker
versierd, op dc tafel. Kind, Margaretha, gij ziet er uit als een
kemphaantje! Wat is er nu weer gebeurd?" vraagde zij,
terwijl Barbel zich haastig uit de voeten maakte.
«Er was iemand daarginds in de kamer," antwoordde de kleine
en wees naar het venster.
Tante Sophie, die juist den koek aansneed, hield daarmede op.