HELRERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voer Hollands Noordertwartier.
1885. N°. 87.
Jaargang 43.
Woensdag 22 Juli.
Uitgever A. A. BAKKEE Cz.
BEKENDMAKING.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. .Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De BURGEMEESTER der gemeente HELDER maakt by
deze aan de daarbij belanghebbenden bekend, dat de Patentbladen
der Tappers en Koffiehuiahouders, over het dienatjaar 1885/1886,
aan de Secretarie der gemeente te bekomen zijn van Maandag
20 JuU tot en met Dinadag 28 Juli 1885, van dea morgena
9 tot dea namiddaga 3 ure, den invallenden Zondag uitgezonderd.
Patenten, die niet worden afgehaald, worden, overeenkomstig
de wet, tegen betaling van 10 cents door den Deurwaarder
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
Helder, 16 Juli 1885.
Blnnenlanci.
Van groot gewicht voor de ziekenverpleging in
Nederland is het besluit, dezer dagen door de algemeene
vergadering der Vereeniging „het Roode Kruis- genomen.
In beginsel is besloten, over te gaan tot opleiding niet
alleen van ziekenverplegers en pleegzusters, doch tevens
tot oprichting van een „Tehuis" voor de laatsten, na hare
vorming. De bedoeling is: van dit Tehuis te maken eene
centrale inrichting, waarheen zij, die behoefte hebben aan
pleegzusters, zich zullen kunnen wenden, terwijl tevens
zoowel op die wijze als door andere middelen (pensioenfonds
enz.) het lot der ziekenverpleegsters in de toekomst zal
worden gewaarborgd. De Nederlandsche Vereeniging „het
Roode Kruis," die zoo vaak een beroep deed op de Neder
landsche natie tot hulpverleening aan gekwetsten in tijd
van oorlog, heeft gemeend op het voetspoor van hare
zuster-Vereenigingen in het buitenland haar weldadigen
arbeid op deze wijze te moeten uitbreiden, in de eerste
plaats om zoodoende nuttig werkzaam te zijn ook in tijd
van vrede, maar bovendien om zich beter voor te bereiden
voor de taak, die haar in oorlogstijd wacht. De vorming
van bekwame ziekenverplegers en verpleegsters is eene
zaak van langen duur. Volgens het nu aangenomen plan
zal de Vereeniging binnen weinige jaren een Staf bezitten
van zoodanige personen, die, al hulp verleenende, zich
5> DE VROUW HET DE KARBONKELS.
Naar het Duitsch van E. MARLITT.
Mynhcer Lamprecht kon zijn lachen niet onderdrukken. „Ver
geef mij, mama, maar ik kan met den besten wil den zoon van
den ambtsraad, den baardcloozen knaap, niettegenstaande den
stralenkrans van zyn geboorte, niet voor gevaarlijk en verleide
lijk houden!"
„Daarover moogt gij de vrouwen laten beslissen!" zeide mevrouw
de ambtsraad verbitterd. „Ik heb alle reden om te gelooven, dat
Herbert bij zijn nachtelijke promenades onder de houten galerij,
het balkon van deze Julia...."
„Hoe waagt hij het?" stoof mijnheer Lamprecht op in
dit oogenblik was zijn gelaat niet meer te herkennen, zoo vree-
selijk werden zyne schoone trekken door den ziedenden toorn
misvormd.
„Gij spreekt van „wagen" tegenover deze schildersdochter?
Zijt gij gek, Baldewijn?" riep de oude dame toornig en ging
plotseling met bijna jeugdige vlugheid voor hem staan. Maar de
schoonzoon hield geen stand tegen den heftigen woordenvloed,
die nu stellig zou volgen; hij nam zijn toevlucht in de vensternis
daar trommelde hy met zijn vingers zoo hevig op de ruiten,
dat zy dreunden.
„Zeg mij om 's hemelswil toch, wat u scheelt, Baldewijn?"
riep mevrouw de ambtsraad op wat kalmer, maar nog altijd
ontstelden toon, terwijl zy op hem toetrad.
De blik naar buiten scheen hem weer tot zichzelf gebracht te
hebben. Hij hield op met trommelen en zag van terzyde op de
kleine dame neer. „Is u dat een raadsel, mama?" vroeg hij
eenigszins wrevelig. „Moet ik niet boos zyn, als op mijn gebied
ik wil zeggen in myn huis zulke bijeenkomsten uitgelokt
worden door zoo'n schooljongen, als hij nog is? Het is on
beschaamd! Een flinke kastijding met de karwats zou hier
nog zeer gepast zyn!" Weer dreigde de toorn hem te overmannen
maar hij wist dien te onderdrukken. „Och, laten wij ons niet
ontstellen, mama!" zeide hij bedaarder en haalde minachtend de
schouders op. „De zaak is al te kinderachtig! Met den aanko
menden knaap, die nu tot over de ooren in het Latijn en Grieksch
moest zitten, zullen wy het nog wel klaar spelen denkt gij
dat ook niet?"
„Zie, dan hebben wij dezelfde meening, ofschoon gij al te
kras in uw uitdrukkingen zijt!" riep zij zichtbaar verlicht. „Dat
is het juist, waarom ik u om een onderhoud vroeg... Denk
evenwel niet, dat ik by deze minnary eenige vrees voor de
toekomst van Herbert koester, zoo erg zou hy zich nimmer ver
geten."
„De dochter van een porceleinschilder te huwen Goede God,
Zyne Excellentie, onze toekomstige minister!" zeide mijnheer
Lamprecht lachend.
„De toekomst van Herbert wekt heden al bijzonder uw spotlust
op! Wat gebeuren moet, gebeurt toch, zeide zy bits. „Maar
dit geheel daar gelaten. Ik heb nu alleen het oog op zijn aan
staand examen. Het is onze heilige plicht, alles te weren wat
hem kan afleiden, en dat zou iu de eerste plaats die ongelukkige
liefde voor het meisje daar ginds in het pakhuis zijn."
Hy had zich, terwijl zy sprak, van haar verwijderd en ging
weer op en neer. En nu greep hij naar een der miniatuurdeeltjes
op den boekenhanger, sloeg het op en scheen van den inhoud
kennis te nemen.
De oude dame beefde van verontwaardiging. Zoo even nog
tonder eenige gegronde reden als dol opstuivende, toonde hy nu
dagelijks meer zullen bekwamen, en dus in tijden van
oorlog en epidemie onschatbare diensten zullen kunnen
bewijzen. Natuurlijk hangt de uitvoering van de thans
aangenomen plannen af van de medewerking en den steun
der Nederlandsche natie, maar de Vereeniging heeft niet
geaarzeld, in beginsel het besluit te nemen, overtuigd, dat
de Nederlandsche natie, die in oorlogstijd zoo mildelijk het
geld liet vloeien ter leniging van oorlogsrampen, even
bereid zal gevonden worden, te voldoen aan de weldra te
vernemen roepstem van het Roode Kruis, om door bijdragen
ineens of per jaar plannen tot verwezenlijking te brengen,
waardoor de natie zelve voortdurend zal worden gebaat.
Men verzoekt ons mede te deelen, dat de bekende
firma Van der Aa Chrispijn, photographen van Alkmaar,
zich eerstdaags naar Texel zullen begeven, ten einde
photografische opname te doen, en tevens de inwoners in
de gelegenheid te stellen, zich te laten photographeren.
Jl. Vrijdag heeft de directeur van het Arrest- en
Provoosthuis te Haarlem tegen het vonnis, hem door de
Arrondissements-Rechtbank opgelegd, wegens de ontvluch
ting van G. Visser, appèl aangeteekend.
Het departement Alkmaaar der Maatschappij tot Nut
van het Algemeen heeft zijn afgevaardigden ter algemeene
vergadering opgedragen, te stemmen tegen het voorstel
Nijmegen.
Een winkelier in de Westewagenstraat te Rotterdam,
die er volstrekt niet op gesteld was, dat tijdens het jongste
opstootje zijn winkelruiten zouden ingeslagen worden, liet
er planken voor slaan. Zij, die met dit werk belast werden,
sloegen de spijkers op verkeerde plaatsen en... verbrijzelden
twee ruiten.
Jl. Zaterdag morgen vond de landbouwer J. Mastera,
in de Oog onder Ubbergen bij Nijmegen, zijn schoon
lichtbruin paard, 1| jaar oud, dood in de weide liggen,
dat gisteren aldaar nog gezond en dartel had loopen grazen.
Bij onderzoek bleek dat het dier, dat eene waarde had van
f 250 300, in den afgeloopen nacht door een onverlaat
met een mes in de borst, bij de hartstreek was gestoken,
en daardoor den dood had gevonden. De politie zoekt
eene ergerlijke onverschilligheid! Maar zij kende hem immers
hij kon somtijds ook zeer grillig en zonderling zijn... Nu, ditmaal
moest hij kalm blijven staan, tot haar doel bereikt was.
„Ik begryp ook niet, wat het meisje hier zoo lang in Thu-
ringen doet!" ging zij voort. „Het heette in den beginne, dat
zij naar Engeland terug zou gaan en maar vier weken bij haar
ouders wilde blyven. Nu zijn er al zes weken verloopen, en hoe
ik ook mijn best doe en er acht op geef, ik zie nog niet, dat er
aanstalten tot de reis worden gemaakt.... „Zulke ouders verdie
nen.... bijna zou ik gezegd hebben: een pak slaag! Het meisje
doet letterlyk niets. Zy zingt en leest, huppelt heen en weer,
steekt de bloemen in haar roode haren, en de moeder ziet haar
vol bewondering aan en strykt op de galerij in het zweet haars
aanschijns dag aan dag de lichte zomerkleedjes, opdat het prin
sesje er altijd maar snoeperig en verleidelijk zal uitzien... En om
dit dwaallicht zweven al de gedachten van mijn armen jongen!
Het meisje moet weg, Baldewijn!"
De bladeren van het boek ritselden onder het steeds haastiger
omslaan. „Moet zij soms in een klooster?"
„Ik verzoek u dringend nu niet te schertsenDe zaak is hoogst
ernstig. Waarheen is mij onverschillig; ik zeg slechts dit alleen
„Zij moet uit ons huis verwijderd worden!"
„Uit wiens huis, mama? Ik weet niet beter, of wij zijn hier
in het huis van Lamprecht, en niet op het landgoed van mijn
schoonvader. Bovendien woont de schilder Lenz geheel aan de
overzyde van de binnenplaats.
„Ja, dat is juist het onbegrijpelijke!" viel zy tn, zeer ver
standig zijn scherpe terechtwijzing ontwijkende. „Ik kan mij niet
herinneren, dat het pakhuis ooit bewoond is geweest."
„Maar nu is het bewoond, lieve mama," zeide hij met ge
maakte bedaardheid en wierp het boek achteloos op een tafeltje.
Zij haalde de schouders op. „Helaas ja en het is bovendien
nog wel op nieuw behangen voor die menschen Gij begint uw
werklieden te verwennen."
„De man is geen gewone arbeider."
„Mijn God, hij beschildert kopjes en pypenkoppen! Daarom
zult gij hem waarachtig toch niet met zooveel onderscheiding
behandelen, dat hij in het huis van zijn meester mag wonen
Te Dambach is werkelyk nog plaats genoeg!"
„Toen ik Lenz voor een jaar engageerde, maakte hij de voor
waarde, dat hij in de stad moest wonen, omdat zijn vrouw aan
een kwaal lijdt, die dikwyls plotseling onmiddellijke geneeskundige
hulp noodzakelijk maakt."
„O zoo!" Zij zweeg een oogenblik, toen zeide zy met klem:
„Nu goed, daar is niets tegen te zeggen, en het is mij ook al
voldoende, als de stem niet meer over den tuin klinkt en het
heen en weer zweven der kleine kokette op de galerij ophoudt.
Er zijn immers woningen genoeg in de stad voor kleine burger-
menschen."
„Gij bedoelt, dat ik den man op stel en sprong uit zijn rustig
verblyf zal verdrijven, omdat nu ja, omdat hy zoo ongelukkig
is een schoone dochter te bezitten?" Hij zag de oude dame
strak in 't gelaat er blonk iets van ingehouden toorn in zijne
oogen. „Zouden al mijn arbeiders niet gelooven, dat Lenz zich
aan het een of ander heeft schuldig gemaakt? Hoe zou ik hem
zoo iets kunnen aandoen? Zet u dat maar uit het hoofd, mama,
dat kan ik niet doen!"
„Maar, myn God, er moet toch iets gedaan worden! Dat
kan en mag zoo niet blyven!" riep zij ten einde raad. „Dan
blijft my niets anders over, dan zelf naar die menschen te gaan
en er op aan te dringen, dat het meisje vertrekt. Op eeü gel-
delyk offer, al is het nog zoo aanzienlyk, zal ik niet zien."
ijverig naar den bedrijver dezer schandelijke euveldaad,
welke men meent aan wraakzucht te moeten toeschrijven.
Woensdag en Donderdag jl., zoo schrijft men van
den 17 dezer uit Londen aan de Haarl. Crt., is men in
de gelegenheid geweest, oud-Nederlandsche muziek te
hooren. Het gezelschap, dat daartoe onder aanvoering
van den heer Dan De Lange uit Nederland overkwam,
bestaat uit den heer Samuel De Lange uit Keulen, de
dames Gips, Esser, Veltman en Yan Rennes, en de heeren
Messchaert, Rogmans en Jebak. Daags na aankomst werd
in de Albert-Hall eene repetitie gehouden en de volgende
dagen trad men voor het publiek op. Veel geestdrift van
de zijde van het Engelsche publiek kon men voor deze
muziek wel niet verwachten; niettemin heeft het resultaat
de verwachtingen overtroffen. De Hall was telkens vrij
goed bezet en er werd luide, vooral voor de ongewijde
muziek toegejuicht. Men roemt vooral de zuivere manier
van zingen, die het gevolg is van veel studie en waarvoor
den heer De Lange dus al de roem toekomt. Ook de
heer S. De Lange oogstte veel lof in met zijne voordracht
van Sweelincks „Fantasie" op het enorme orgel der
Albert-Hall.
Alleen Vrijdag is men nog in de gelegenheid geweest
de oud-Nederlandsche muziek te hooren. Eere aan den
heer De Lange, die de moeielijke onderneming op zich
heeft willen nemen.
In de Tentoonstelling is thans een kort overzicht van
den vooruitgang der muziek in Nederland, waarin tevens
het programma voor de drie dagen voorkomt, voor één
stuiver verkrijgbaar gesteld.
In deze week zal een concert van oude Italiaansche en
Engelsche muziek uit de zestiende en zeventiende eeuw
gegeven worden onder leiding van den heer dr. F. H.
Champneys.
Het „nest" van de Zuiderzee ziet met angst de be
slissing van de Eerste Kamer tegemoet over het wetsont
werp van den heer Reekers. Het volgend adres namens
die vischjes wordt aan 't Hld. toegezonden:
„Men noemt ons „nest," arm Zuiderzee-vischgebroed,
„Zoudt gij dat werkelijk doen?" Er lag een uiting van heime-
lijken schrik in zijne doffe stem. „Wilt gij u belachelijk maken?
En bovenal, wilt gy door zulk een in het oogvallende handelwijze
ook mijn prestige als principaal in aller oogen benadeelen Moet
men denken, dat van uw belang het wel en wee van mijne
arbeiders afhangt? Dat mag ik niet dulden" hij zweeg: hij
besefte misschien wel, dat hij te scherp werd voor gevoelige
damesooren. „Het is mij altijd een genoegen en een genot
geweest mijn schoonouders bij mij in huis te hebben," voegde hij
er kalmer by, „en het gevoel van onbeperkte heerschappij in
hun woning is zeker nooit beperkt gewordenik heb er ten minste
altyd streng op gelet, dat geen der hun verleende rechten in het
minst werd verkort. Maar daarom verlang ik ook, dat niemand
zich met mijne zaken bemoeit. Vergeef mij, lieve mama, maar
daarin versta ik geen scherts; ik zou dan misschien vrij scherp
kunnen worden, en dat zou voor beide partijen niet gewenscht
zijn
„Wel, mijn lieve zoon, gij maakt u boos zonder eenigen grond!"
viel de oude dame hem koel, met een afwerende beweging der
hand in de rede. „En het is toch eigenlijk niets dan een gril,
die gij zoo hardnekkig volhoudt een anderen keer zal het u
geheel onverschillig zijn, of mijnheer de schilder Lenz en zijn
familie een dak boven hnn hoofd hebben of niet, daarvoor ken
ik u! Maar het zij zoo! Ik moet natuurlijk toegeven. Voor-
loopig zal ik natuurlijk genoodzaakt zijn, voortdurend toe te zien
en ik zal geen gerust uur meer hebben.
„Wees maar gerust, mama! Gij hebt aan mij den besten
bondgenoot," zeide hij spotachtig lachende. „Het is gedaan met
de nachtelijke wandelingen en de opgeschroefde sonnetten ik
geef er u mijn woord op! Ik zal den verliefden knaap steeds
als een speurhond volgen, daar kunt gij op rekenen!"
De deur werd geopend en men hoorde trippelende schreden
in de zaal.
„Mogen wij binnenkomen, papa?" riep de stem van Margaretha,
terwijl hare kleine vingers krachtig aanklopten.
Lamprecht opende zelf de deur en liet de beide kinderen binnen.
„Nu, wat is er? Het gebak hebt gij gisteren opgegeten, kleine
snoepers, en de koekjestrommel is leeg.
„Och, papa, daar komen wij niet omWij hebben in den tuin
al wat gehad!" zeide het kleine meisje. „Tante Sophie wil den
sleutel hebben, den sleutel van de kamer achter in den donkereD
gang, die altyd gesloten is."
„En waar de vrouw uit de roode zaal zooeven in den tuin
heeft gezien," vulde Reinhold aan.
„Wat zijn dat voor praatjes? En wat beteekent dat gepraat
over de vrouw in de roode salon?" zeide mijnheer Lamprecht met
barsche stem, zonder echter een zekere ontroering te kunnen
verbergen.
„Och, dat zegt die domme Barbel zoo maar, papa! Die is zoo
vreesolijk bygeloovig! antwoordde Margaretha.... En nu vertelde
zij wat zij aan het venster had fezieu, van het groote roode
bonquet en de verschoten gordijnen, die plotseling ver vaneen
waren gegaan, van do sneeuwwitte vingers en het voorhoofd
met de blonde haren, en hoe tante Sophie beweerde, dat het de
zon was geweest, dat toch niet waar was en Lamprecht
wende zich af en greep naar het op tafel geworpen boekdeeltje,
om het weer op den boekenhanger te plaatsen.
„Het is zonder eenigen twijfel de zon geweest, zottinnetje,
wat gij boven aan het venster tusschen de gordijnon hebt gezien.
Tante Sophie heeft gelijk," zeide Lamprecht en keerde zich
langzaam naar Margaretha om. „Denk zelf maar eens na, kind
gaf hy haar in overweging en tikte zacht met den wysvinger